De Nieuwe Taalgids. Jaargang 56
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Het boek van Nu. September 1962.T.W.L. Scheltema bespreekt als Geslaagd experiment de bundel Konkrete poëzie van Sybren Polet, waarin de dichter de problemen van deze tijd onder ogen ziet. | |
Maatstaf. Oktober 1962.Piet Calis vervolgt zijn Topkonferentie (V) met Van Ostaijen en de sonoriteit van het woord, waarin hij Van Ostaijens ontwikkeling naar een nieuwe taal behandelt. November 1962. In Topkonferentie (VI) schrijft Piet Calis over M. Nijhoff en de plastiek van het gedicht, waarin hij de dichter o.m. met Kafka in verband brengt. - In ‘Laten wij vlees blijven’ acht Gerrit Borgers de aardsheid een essentieel kenmerk van Gerrit Kouwenaars poëzie. | |
Roeping. Augustus-September 1962.Jan H. Cartens meent dat De oorsprong van de Beatrijslegende wellicht gezocht moet worden in een profaan volkslied dat de drie volgende verhaalkernen zou bezitten: 1. (adellijk) meisje verlaat gedurende de nacht het ouderlijk huis om haar minnaar te ontmoeten; 2. dienares slaapt die nacht in haar bed; 3. via deze remplaçante of via de wachter keert meisje 's morgens weer terug. - In de rubriek Nïeuwe Boeken oordeelt Lambert Tegenbosch volstrekt ongunstig over Victor E. van Vriesland, Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde. | |
Ontmoeting. Oktober 1962.Ev. Grolle vat de inhoud samen van de drie delen W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah. November 1962. C. Ouboter, Poëziekroniek: twee generaties, behandelt Ed. Hoornik, De vis en Adriaan Morriën, Moeder en Zonen. | |
Streven. November 1962.A. Veltman, Herleving van het symbool: Het werk van H. Mulisch, meent dat ‘Mulisch ons door zijn symbolische taal krachtig oproepen (wil) ons te bezinnen op ons menszijn’. | |
De Nieuwe Stem. Augustus 1962.Elisabeth Zernike schrijft over De dichter Keuls. | |
Merlyn. November 1962.Dit pas opgerichte tijdschrift (redactie: Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen) bevat bijdragen van o.m. H.U. Jessurun d'Oliveira, Een ballade van liefde en dood, waarin Ballade van Leo Vroman wordt geanalyseerd; Mijn ei en ik zijn ‘Kanttekeningen van een romanlezer’ door Kees Fens; P.H. van Huizen geeft in De ‘simple didact’ van het literaire specialisme? een ‘Inleiding tot de kritiek van F.R. Leavis’; Driekwart raak en helemaal mis is de kritiek van J.J. Oversteegen op W. Blok, Verhaal en lezer en H.W. van Tricht, Louis Couperus, een verkenning; J.J. O(versteegen) en K(ees) F(ens) graven De valkuil voor de huidige litteraire kritiek. | |
Levende Talen, Oktober 1962.J.C. Brandt Corstius bespreekt onder de titel De vergelijkende literatuurwetenschap een door elf amerikaanse geleerden sa- | |
[pagina 60]
| |
mengesteld boek over methode en uitzicht van die wetenschap .- Frank C. Maatje, Structuralisme en germanistiek, wijst erop dat in de beoefening van het Duits in duitstalige landen en Nederland nog weinig invloed van de moderne taalwetenschap merkbaar is. - L. Strengholt bestrijdt Een hardnekkig misverstand bij literatuurhistorici OverRevius en zijn sonnet H y d r o e c h o n s e s m e r t e n, een misverstand dat voortkomt uit een bevooroordeelde opvatting aangaande het calvinisme. - H. Bonger vermoedt dat ‘weggeven’ in De weggegeven soli van Louis Davids afkomstig is. - Boekbeoordelingen o.a.: P. Maximilianus o.f.m. cap., Maeghdepalm voor Anna Bruining, Claris (N. Wijngaards); Joannes Stalpart van der Wiele, Madrigalia, uitgeg. door M.C.A. van der Heijden (P.J.H. Vermeeren); P.A.F. van Veen, De soeticheydt des buyten-levens (C.M. Geerars); Gerard Bruning, Verontrust Geweten, uitgeg. doorPieter van der Meer de Walcheren en Henri Bruning (K. Meeuwesse). - In de als altijd zeer uitgebreide rubriek ‘Berichten en Mededelingen’ trekt een nieuw hoofd De neerlandistiek in het buitenland de aandacht. | |
Onze Taal. XXXI, Nr. 10 (Oktober 1962).Een redactioneel artikel in dialoogvorm, Elk meent zijn zuil een volk te zijn, handelt voornamelijk over eigenaardigheden van katholiek woordgebruik. - J.B. schrijft over Nette en onnette woorden, of: het creatieve onfatsoen, zonder voorbeelden. Nr. 11 (November 1962). Hendrik de Vries schrijft over Dichterlijke taal en dichterlijke vrijheden. - Reacties van lezers op het artikel Joe en Nonjoe in een vorig nummer (zie NTg. LV, 285) hebben aanleiding gegeven tot een vervolgje daarop. | |
De Vlaamse Gids. November 1962.Naar aanleiding van het afscheid van prof. Van Werveke als algemeen voorzitter van het Willemsfonds, schetst A. Verhulst zijn portret in Hans Van Werveke professor en brengt M. Bots de scheidende voorzitter een Hulde aan Prof. Dr. Hans Van Werveke. | |
Dietsche Warande en Belfort. Oktober 1962.In het traditionalistische en eenvoudige dichterschap van Buckinx ziet Piet Thomas, P.G. Buckinx of de vlucht naar de essentie, een zekerder waarborg voor de toekomst van de vlaamse lyriek dan in de modernistische ‘oorlogskreten’ van sommige jongeren. - Bert Ranke in Ballade van de vervulde liefde acht het slot van Lampo's roman Hermione betrapt te cerebraal binnen het magisch-realisme van de gehele context. - Ward Ruyslincks roman Het dal van Hinnom is de geslaagde en persoonlijke verantwoording van het probleem van het menselijk tekort, oordeelt Lieve Scheer in Dossier tegen de ‘God van de wormen’. - In de Boekbesprekingen vraagt Bert Ranke zich af of Remco Campert, Het leven is vurrukkulluk niet genoemd moet worden een Moderne schelmenroman? November 1962. ‘De dichter is geen wonderkind, geen schepper. Hij is het ideale medium van het eeuwig-grote’, zegt Paul Snoek in De waarheid van de dichter. - In de Boekbesprekingen wijst Alb. W(esterlinck) op de nieuwe reeks in de uitgave Vlaamse Pockets, getiteld Poëtisch erfdeel der Nederlanden, dat bloemlezingen zal bevatten uit het werk van overleden en nog levende nederlandse dichters. Er zijn reeds tien deeltjes verschenen. | |
Nova et Vetera. XL, Nr. 1.H. Vroom vertaalt enige verzen van Gezelle in het Latijn. - In de Boekbesprekingen vestigt J. Van Dyck de aandacht op de reeks litteraire monografieën, uitgegeven door Desclée De Brouwer, getiteld | |
[pagina 61]
| |
Ontmoetingen, waarin o.m. verschenen P. De Wispelaere over Hendrik Marsman J. Noë over Arthur van Schendel, J. Elemans over A. Roland Holst. | |
Spiegel der Letteren. VI, Afl. 1.N. De Vrede poneert De epische structuur van het liturgisch drama in de Nederlanden. - Piet Thomas acht in De bruikbaarheid van Die Traumdeutung voor de moderne literatuurbeschouwing de droom-theorieën van Freud een belangrijke aanvulling op de reeds bestaande methoden in de litteratuurbeschouwing. - W. Gs Hellinga en P.J.H. Vermeeren zetten in de Kroniek voort hun Codicologie en Filologie (VI). - In Margine bevat: I. Demarre, Wel op, wel op ick wil ter jacht; B. de Ligt, Aantekeningen bij een uitgave van W.G. van Focquenbrochs Afrikaense Thalia; M.C.A. van der Heijden, In margine marginis: Nabugodonosor 1606; F. van Vinckenroye, Jan Thieullier, lofdichter van J.B. Houwaert; R.F. Lissens, Een merkwaardig geval van parallelisme (overeenkomst in vernieuwingstendensen tussen de vlaamse en estische letterkunde) en een Lijst licentiaatsverhandelingen en doctorale dissertaties op het gebied van de Nederlandse literatuurgeschiedenis en de literatuurwetenschap. - In de Boekbeoordelingen behandelt A. van Loey de tien codicologische studies van Willem De Vreese, Over handschriften en handschriftenkunde; O. Dambre van L.C. Michels, Filologische Opstellen, Deel III, Stoffen uit Vondels werk; K. Leus van L. van den Boogerd, Het Jezuïetendrama in de Nederlanden; H. Vandermoere van H.J. Heering, Tragiek van Aeschylus tot Sartre; H. van Gorp van Herman Meyer, Das Zitat in der Erzöhlkunst; M. Janssens de zes lezingen getiteld Benaderingen van het literaire werk door J.H. Waszink e.a., L. Roose van P. Brachin, La littérature néerlandaise. | |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde. 1962, Afl 1-2-3-4.A. Van Geertsom, pr., wil in Bruno, de auteur van de Ysengrimus (als zodanig in de tekst van het epos vermeld) Simon, abt van St.-Bertinus te Omaars, herkennen; deze Simon heeft de wereld van de abdijen willen hekelen, en Van Geertsom wijst verscheiden, vaak zeer duidelijke en rechtstreekse, zin- en toespelingen aan waarin de satirische strekking van het epos uitkomt; de belangrijke studie besluit met een overzicht van Simons leven en werk, en zijn bronnen voor de Ysengrimus. - Stephanus G. Axters, O.P., zet uiteen hoeveel er nog te doen is voor de vroomheidsgeschiedenis: Waarheen met de geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden?. - Uit een uitvoerige, op rijk en veeltalig materiaal steunende studie van Karel Roelandts, Van frikatief naar okklusief: S e p p e en konsoorten, blijkt dat de vormen met p van de naam Jozef desgewenst historisch te herleiden zijn op een in het Grieks aanwezige consonantwisseling, die via het Latijn naar de Germanen gekomen is, maar R. toont met andere voorbeelden aan, dat in verschillende talen, onafhankelijk van elkaar, in vleinamen, aansluitend bij de kindertaal, soortgelijke overgangen hebben plaatsgehad: zulke expressieve factoren zullen bij de ontwikkeling van de naam Jozef hebben meegewerkt. Expressieve wisseling van consonant (en klinker) ziet R. aan het slot van de verhandeling ook in de formeel grillig uiteenlopende woorden voor ‘big’ in het nederlandse taalgebied. - Paul van Oye, zoon van Eugeen, publiceert Brieven van Constance Teichmann en Edgar Tinel aan Eugeen van Oye; de brieven van eerstgenoemde komen voort uit haar belangstelling voor het muzikale werk van Peter Benoit en Edgar Tinel. - Twee dichterlijke vrienden - Hendrick Laurensz. Spieghel en Roemer Visscher - schrijven aan elkaar in verzen, opgenomen in de ‘Brab- | |
[pagina 62]
| |
belingh’, en R. Foncke wijst als voorbeeld voor Spieghels brief aan, zoals ook al N. van der Laan heeft gedaan, een epigram van Ronsard; in ‘Roemers antwoort’ herkent F. een vernederlandsing naar Jean-Antoine de Baïf; het gedicht van Ronsard is eveneens in het Nederlands overgezet door Joan de Brune de Oude. - Paul Rumes deelt Bevindingen van de taalinspectie mede over de toepassing van de taalwet-1932 in de lagere scholen; die bevindingen zijn voor het Nederlands teleurstellend langs de taalgrens en in de agglomeratie Brussel, en daarbuiten ook voor het Nederlands als tweede taal; de auteur geeft middelen tot verbetering aan, en betoogt verder dat de ‘Franse bewaarscholen en transmutatieklassen [zie NTg. LV. 119] in het Vlaamse land’ geen recht van bestaan meer hebben. | |
Tijdschrift voor Levende Talen. XXVIII (1962), Afl. 5.G. Hougardy-Debaye geeft een overzicht van De kwestie van de uitspraak van het Nederlands in de ‘Handelingen van de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen’. - R. Leroy is, in afwijking van het vrij algemene oordeel, van mening dat De structuur van ‘Millioenenstudiën’ van Multatuli een logisch samenhangend geheel vormt. - Michel Vanhelleputte brengt A propos de l'influence d' E l c k e r l ij c en Allemagne in herinnering het z.i. overtuigende, maar in de vakliteratuur niet vermelde, betoog van H. Logeman voor invloed van de Elckerlijc rechtstreeks, niet alleen indirect via latijnse versies, op de duitse ‘Comedia Homuli’ van Jaspar von Gennep. - In de ‘Kronieken’ levert J. Leenen korte, maar zakelijke besprekingen van de volgende publikaties: L. Indestege, Een Diets gebedenboek uit het begin der zestiende eeuw; A. Deblaere, De mystieke schrijfster Maria Petyt; A.P.L. Vermeersch, De taalschat van het laat-middelnederlandse ‘Kuerbouc van Werveke’; L. Maerevoet/F. de Bondt, Bijdrage tot de studie van de woordenschat van de Scheldevissers te Mariekerke; R. van Passen, Toponymie van Kontich en Lint; J. Smeyers, Vlaams taal- en volksbewustzijn in het Zuidnederlands geestesleven van de 18de eeuw; R.F. Lissens, Benamingen van onze letterkunde in encyclopedieën en literaire lexicons; C.B. van Haeringen, Netherlandic Language Research, tweede druk; G.G. Kloeke, Uitgave van ‘Seer schoone Spreeckwoorden/oft Proverbia’; M. de Vroede, De Vlaamse pers in 1855-1856; R. Henrard, Grammaire du Néerlandais. - Eveneens in de ‘Kronieken’ vraagt Fr. Closset zich af, of de roman van Sybren Polet, ‘Breekwater’, die kennelijk Bordewijkse invloed vertoont, niet ook met enig recht mag heten Een nieuwe Elckerlijc?. | |
Wetenschappelijke Tijdingen. XXII, Nr. 8 (Oktober 1962).Een artikel van J. Goossenaerts, Over en uit onze Cuerboecken en nog wat, geeft belangwekkende biezonderheden over de toestanden bij de landbouw in de Kempen in vroeger tijd. - In de kwestie Kempens, Kemps, Kempisch mengt zich nu M. Gysseling met uitvoerige historische documentatie: de eerste vorm is de middeleeuwse, de tweede, de zuiver nieuwnederlandse, is sedert eind 16e eeuw geattesteerd, de derde, Kempisch, berust wel op een ‘fout’, maar is zozeer gevestigd dat G. geen reden ziet om die vorm te verwerpen en aan de middeleeuwse, Kempens, het alleenrecht toe te wijzen. Nr. 9 (November 1962). J. Goossenaerts vervolgt zijn aantekeningen Over en uit onze Cuerboecken en nog wat. - M. G(ysseling) brengt Nogmaals Calais ter sprake wegens het grote belang van het archief aldaar; uit spoedig te wachten uitgaven zal dat belang blijken. - M.A. Nauwelaerts schrijft een | |
[pagina 63]
| |
waarderend artikel In Memoriam Mgr. Prof. Dr. H. de Vocht, historicus van het humanisme. | |
Spieghel Historiael van de Bond van Gentse Germanisten. IV, Nr. 2 (April 1962).Een groot deel van de aflevering is gevuld met het verslag van De Jaarvergadering van de Bond te Gent op 2 december 1962 (bedoeld is 1961, zoals in de inhoudsopgave staat), waar de afgetreden hoogleraar Paul De Keyser gehuldigd is. Zijn Afscheidsrede is afgedrukt, alsmede de aan het banket door J. Vervinckt gehouden Tafelspeech. - R. Haeseryn heeft een Bibliografie van Prof. Em. Dr. P. De Keyser 1952-1962 bewerkt, die met 1951 begint en de voortzetting met aanvullingen is van de bibliografie 1908-1951, die R. Roemans samenstelde voor het Album dat Prof. De Keyser werd aangeboden bij zijn zestigste verjaardag. Daarop volgt als bijlage een lijst van Proefschriften en Licentiaatswerken geleid door Prof. Em. Dr. P. De Keyser. | |
Nu Nog. X, Nr. 6 (November 1962).Een artikel van W. Pee, Eenheid in de uitspraak?, beantwoordt vragen van lezers, enige over de uitspraak van nietinheemse woorden, en een over het navolgen door Vlamingen van de noordnederlandse glottisslag bij vocalisch beginnende woorden en lettergrepen. - Op de artikels van J. Flessen en G. Geerts in de vorige aflevering (zie NTg. LV, 349 vlg.) reageren uiteenlopende Stemmen uit de lezerskring. - J. Verhasselt beoordeelt twee pockets van H. Heidbuchel, A.B.N.-Woordenboek en Hoe zeg en schrijf ik het?. - Verder de rubriek Brievenbus-Taaladvies en een kort verslag van het jongste congres van de vereniging ‘Onze Taal’ (‘Onze Taal’ congresseert). | |
Ons Erfdeel, VI, Nr. 2.De zestigste verjaardag van Anton van Duinkerken is aanleiding tot het opnemen van zijn gedicht ‘Een lied om Eva’, met franse bewerking ernaast van André Piot; de jubilaris zelf geeft indrukken van een Rondreis in Frans-Vlaanderen. - J. Verdonck waardeert het, dat Nederlands toneel in Frans-Vlaanderen gebracht wordt. - Luc Verbeke vervolgt zijn Taalstrijd en Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen. - Willy Spillebeen behandelt het werk van De dichter Jos de Haes; enige proeven daarvan volgen, met franse ‘overzetting’ van André Piot. - C. Wouters draagt een artikel bij over Nederlanders in de Australische gemeenschap. - A.W. Willemsen bespreekt de nota over De Belgisch-Nederlandse kulturele samenwerking in de toekomst, die NTg. LV, 373 is aangekondigd. - Het uitvoerigste artikel is dat van Marius van Beek over De hedendaagse beeldhouwkunst in Nederland, met verscheiden afbeeldingen. - André Maes doet verslag over Nederlandse taallessen in Frans-Vlaanderen, gegeven in een vakantiecursus in augustus 1962. - Verder is er een uitgebreide naar stof en medewerkers gevarieerde Kulturele Kroniek, en de rubriek Aantekeningen en Verslagen. | |
Standpunte. XVI, Nr. 1 (Oktober 1962).D.J. Opperman publiceert een lezing over Moderne tendensies in ons poësie. - C.F. Rudolph schrijft over Totius' gedicht Die aand-ete: 'n gedig oor die groot-makeer? - In Bestek Zuidnederlandse letterkunde overziet Karel Jonckheere de literaire oogst van het afgelopen jaar. - C.J.M. Nienaber wijdt een uitvoerige beschouwing aan het gedicht ‘Dennebol’ van Opperman. - Ab Visser houdt zich in Geen kunst met een grote K bezig met een waardebepaling van de detectiveroman. | |
Tydskrif vir Letterkunde. XII, Nr. 3 (Sept. 1962).Dit nummer bevat bijdragen van G. Beukes (Skrywer en kritiek), van A.P. Brink (Gedagtes oor ‘eks- | |
[pagina 64]
| |
perimentele’ romankuns), van P.D. van der Walt (Stramien en patroon: Karel van de Woestijne se ‘De boer die sterft’) en van A. Alberts (Kriteria von ons kritiek). | |
Tydskrif vir Volkskunde en Volkstaal. XVIII, Afl. 2 (April 1962).J. Smuts vermeldt het resultaat van een Proef van 'n statistiese ontleding van woordvorming in Afrikaans. - G.T. Ferreira bespreekt Aspekte van die werkwoord. Afl. 3 (Juli 1962). G.T. Ferreira zet zijn artikel uit het vorige nummer voort met een opstel, getiteld Struktureel-sintaktiese aspekte van die werkwoord. | |
Neophilologus. XLVI. Afl. 4.J.C. Arens wijst op een nederlandse bewerking door Mr. Simon Ingels (geb. 1618) van een gedicht van Mathias Casimirus Sarbievius (1595-1640), een Pool, die een gevierd latijns dichter was; die bewerking is afgedrukt naast een engelse vertaling door Sir Edward Sherburne (1616-1702): Simon Ingels en Sarbievius (Amphion aan de Thebanen). - Onder de ‘Korte Aankondigingen’ is er een van P. Brachin, La littérature néerlandaise, door C.A. Zaalberg, en een van L. Maerevoet, Bijdrage tot de studie van de Woordenschat van de Scheldevissers te Mariekerke, door C. de Visser. | |
Volkskunde. LXIII = Nieuwe Reeks XXI, Afl. 3.Een belangrijke, rijk gedocumenteerde studie van C. Kruyskamp over Het Nederlandse Leugendicht geeft als eerste hoofdstuk (een tweede zal volgen) een Historisch overzicht van de Leugenliteratuur in de Nederlanden tot ongeveer het midden van de 19e eeuw. - M. De Meyer bespreekt onder de titel Hedendaagse Sprookjesstudie enige recente publikaties op dat terrein. - Een ‘Kleine Mededeling’, getekend J.T., vertelt staaltjes van hedendaags Bijgeloof bij stadsbevolking, namelijk in Antwerpen, in verband met de maandstonden. - Onder de ‘Boekbesprekingen’ is er een van S.J. van der Molen, Levend volksleven, door P.J. M(eertens). | |
Neerlands Volksleven. XII, Nr. 4.Deze aflevering, geredigeerd door Tj. W.R. de Haan en J. Naarding, is gewijd aan ‘de landschap Drente en de aan haar grenzende gewesten’, en draagt als titel ‘De bijl in de baanderboom’. Die titel wordt duidelijk uit Ellert en Brammert, Drents volksverhaal, een artikel van Tj. W.R. de Haan, die de herkomst en de ontwikkeling van dat verhaal, door jongere toevoegsels en omwerkingen en verwerking erin van oorspronkelijk vreemde motieven, aan de hand van verscheiden publikaties uitvoerig nagaat. Van dezelfde auteur zijn enige kortere stukken: Het laatste verhaal van Egbert Gerrits, Drente in Groninger ogen en De Nieuwe Haring, een ‘Hollands’ gedicht van een Drents dichter. - J. Naarding heeft vijf bijdragen geleverd, één daarvan is een dialecttekst: Waorum de iemen niet op de broene klaver bleutt; de vier andere gaan over uiteenlopende onderwerpen op het hem zo vertrouwde gebied van drentse geschiedenis, toponymie en volkskunde: De bisschopswegen en hun verwanten in Drenthe, Lichtenberg, Holboek en De bron in het volksleven. - Een artikel van Elisabeth Schlicht, Volkskunde en archeologie, verwerkt gegevens uit het aan Drente grenzende Eemsland. - B.W.E. Veurman vertelt over een werkweek in Drente met lyceumleerlingen uit Wassenaar: Hollandse jeugd verkent de oude landschap. - Voorts zijn er enige stukjes in dialect (waaronder een vers, Starvende boer, van Hans Heyting, dat de aflevering opent), die merendeels al elders in druk zijn verschenen; hier voor het eerst verschijnt een verzameling van A.M.J. Deelman: Wat mien Asser grootvaoder ons vertelde. - Kleine bladvullingen, de meeste ‘redaktioneel’, zijn over de hele aflevering verspreid. |
|