Mijn dobbele Parnas: Revius en Du Bartas
Revius begint het tweede boek van zijn Over-Ysselsche Sangen en Dichten met het bazuinend sonnet ‘Lof Jesu Christi’ (ed. Smit, I, 184), waarin hij tegenover de wereldlijke poëzie zijn geestelijke poëzie stelt.
Ghy die Permessi vloet gaet watersuchtich lecken,
En suyselende droomt van Phoebus met sijn lier, - - - -
Mijn Pegasus [is] dien Geest die met een snel geswier
Sijn vleugelen snee-wit quam over hem wtstrecken.
Mijn Cyrrha is het bloet daer met hy ons genas,
Sijn dobbele natuyr mijn dobbele Parnas,
Sijn rietstock mijne pen - -
Du Bartas had in ‘L'Uranie ou Muse celeste’ (ed. U.T. Holmes e.a., II, 181, ad vs 172) de dichters opgewekt tot geestelijke poëzie:
Que Christ comme Homme-Dieu soit la croupe jumele
Sur qui vous sommeillés! Que pour cheval ailé
L'Esprit du trois-fois Grand, d'un blanc pigeon voilé,
Vous face ruisseler une source immortelle!
Beide dichters zinspelen op de eerste verzen van Persius' ‘proloog’ over hengstebron en dromen op de dubbele = tweetoppige (biceps) Paraas; ook Six van Chandelier spreekt, in een vrije bewerking van Persius' proloog, van ‘den dubblen Parnas’ (zie Leidse T. 1961, 115). - Voor ‘sijn rietstock mijne pen’, vergelijk soortgelijke wendingen in geestelijke sonnetten van Desportes (ed. Michiels p. 503) en W. Drummond of Hawthornden (ed. Kastner I, 87):
Seigneur, d'un de tes cloux je veux faire ma plume,
Mon encre de ton sang, mon papier de ta croix -
Thy Naile my Penne shall bee, thy Blood mine Inke,
Thy Winding-sheet my Paper, Studie Graue.