Een geval van cohesie
Algemeen bekend, ofschoon bij het schrijven niet steeds in acht genomen, is de merkwaardige incongruentie tussen de tweede persoon van de tegenwoordige tijd met je, resp. in rechte en omgekeerde orde: je komt, maar kom je. Ontsporing doet zich in de praktijk van minder vaste spellers wel voor bij werkwoordsstammen op d: vindt je. ‘Het is toch ook je vindt!’ Dit verweer bevestigt op zijn wijze de anomalie.
Indertijd heeft Verdenius de ontstaansoorzaak aangewezen in de biezonder nauwe cohesie tussen ww.-stam en persoonsuitgang: vind-i, comd-i, die ertoe leidde dat zich hier een specifiek'e klankontwikkeling heeft voorgedaan. Hij is verder gegaan, verder in feite dan men bereid is geweest hem te volgen, en heeft er zelfs de oorsprong in willen vinden van de pronomina je en jij. Ze heetten ‘in enclise geboren’. In elk geval is de dentale explosief erbij ten onder gegaan, zulks dus in tegenstelling tot de ‘rechte’ orde.
Dat er ook bij overigens correcte behandeling nog wel moeilijkheid kan rijzen, leert de volgende aanhaling: ‘Waarom verstop je je in het donker, en spring dan te voorschijn om een mens aan te blaffen?’ We staan hier voor de vraag, hoe te werk wordt gegaan in het geval van een samentrekking van twee nevengeschikte combinaties, waarbij het voornaamwoord niet wordt herhaald.
Ik vrees weinig tegenspraak, als ik de in het voorbeeld gevolgde manier onjuist noem. Er zijn natuurlijk paadjes waarlangs men de moeilijkheid kan ontlopen: een infinitiefconstructie met om te, of - wat het natuurlijkst lijkt - herhaling van je. Zelf zou ik zonder bezwaar bij niet-herhaling springt zeggen, maar ik ben niet zeker dat iedereen het zo voelt.
Het onbehagen dat zich duidelijk voelbaar maakt bij spring, toont dat de cohesie tussen spring en je nog altijd sterk is. Men kan die niet straffeloos doorbreken, ook al blijft, wegens de samentrekking, je virtueel aanwezig, en innerlijk doorklinken. Wij zouden kunnen zeggen, dat het verleden zijn nawerking doet gevoelen in de synchronie.
L.C. Michels.