De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het luikse ‘Leven van Jezus’ en het jodenchristelijke ‘Evangelie der Hebreeën’In dit artikel wil ik trachten aan te tonen, dat in het Luikse Diatessaron brokstukken te vinden zijn van een verloren evangelie, dat een onafhankelijke traditie bevatte van de woorden, welke Jezus eens sprak. Voor buitenstaanders klinkt dat wellicht vermetel, maar kenners weten, dat deze veronderstelling reeds eerder is geuit. Alleen is er nu meer bewijsmateriaal. Hugo de Groot gaf in zijn Annotationes in Novum Testamentum als zijn mening te kennen, dat Tatianus, die ± 170 zijn Diatessaron schreef, ook een vijfde evangelie als bron had gebruikt: ‘vandaar dat dit geschrift van Tatianus, dat gewoonlijk Diatessaron genoemd werd, door anderen volgens Epiphanius (± 380) ook als Evangelie naar de beschrijving der Hebreeën werd aangeduid. En zo meen ik het ook te moeten verklaren, dat sommigen dit werk niet Diatessaron, maar Diapente noemen, bijvoorbeeld Victor van Capua (6e eeuw na Chr.).’ En de Groot vervolgt dan, dat deze veronderstelling niet wonderlijk is, omdat ook Ignatius (± 117 na Chr.) en Justinus (± 150), evenals blijkbaar Tatianus, fragmenten uit dit jodenchristelijke evangelie mededelenGa naar voetnoot1). Sedertdien geldt het onder de deskundigen als een onomstreden, maar toch ook weer niet van harte aanvaard feit, dat Tatianus inderdaad een vijfde bron heeft gebruikt. A. Baumstark vond in de Syrische vertaling van Titus Bostra IV, 37 een fragment terug van het jodenchristelijke evangelie en betoogde, dat dit in het Diatessaron had gestaanGa naar voetnoot2). Toen het Perzische Diatessaron ontdekt werd, bleek dit inderdaad het geval te zijnGa naar voetnoot3). Zo lijkt het onbetwistbaar, dat het apocriefe Evangelie der Hebreeën een der bronnen van Tatianus is geweest. Het is dan ook begrijpelijk, dat naar sporen van dit evangelie werd gezocht in het Luikse ‘Leven van Jezus’, toen Plooy eenmaal had aangetoond, dat dit Middelnederlandse geschrift een waardevolle recensie was van het verloren oorspronkelijk van Tatianus. Zowel PlooyGa naar voetnoot4) als zijn Engelse medewerker C.A. PhillipsGa naar voetnoot5) wijdden enige opmerkzaamheid aan dit vraagstuk. Het was echter moeilijk vaste grond onder de voeten te krijgen, omdat de aanwijzingen voor het bestaan van de relatie tussen ‘Leven van Jezus’ en ‘Evangelie der Hebreeën’ nogal schaars waren. Bovendien leek de vertaling uit het Latijn in het Middelnederlands niet alleen goed en wel, maar ook vrij. Is het dan mogelijk in dit soort van Middelnederlands de echo van een bron van Tatianus weer te vinden? En is het bovendien geoorloofd om een onderzoek naar die bron tot dit ene Middelnederlandse werk te beperken? Om met de tweede vraag te beginnen, het ligt niet op mijn weg om hierover een oordeel uit te spreken. C.C. de Bruin heeft met goede gronden betoogd, dat de Middelnederlandse Harmonieën van Stuttgart, den Haag, Cambridge en Utrecht en de Duitse Harmonieën van München, Leipzig en Zürich op het Diatessaron van Luik berustenGa naar voetnoot6). A. Baumstark heeft in een drietal artikelen nagegaan of op de een of andere wijze deze groep, die niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo'n periphrastische tekst heeft als het Luikse ‘Leven van Jezus’, op een andere Nederlandse vertaling en een ander Latijns oorspronkelijk kan teruggaan, maar hij heeft deze veronderstelling als ‘onhoudbaar’ opgegevenGa naar voetnoot1). Ofschoon ik er niet geheel van overtuigd ben, dat er geen Middelnederlandse geschriften meer bestaan, welke van belang zouden kunnen zijn voor ons onderzoek, geloof ik er goed aan te doen mij op het ogenblik tot de belangrijkste bron te beperken. En wat de eerste vraag betreft, het is thans beter dan vroeger mogelijk om afhankelijkheid en oorspronkelijkheid van de Middelnederlandse vertaler tegen elkaar af te wegen, omdat sinds de ontdekking van Plooy een Italiaans (Venetiaans en Toscaans) en een Perzisch Diatessaron bekend geworden zijnGa naar voetnoot2). Zij hebben veel met het Luikse ‘Leven van Jezus’ gemeen. Wanneer een lezing van dit laatste in een der Diatessara, of in de oudlatijnse of oudsyrische of daarmede verwante handschriften der Evangeliën gevonden wordt, kan men er vrijwel zeker van zijn, dat deze lezing niet van de Middelnederlandse vertaler afkomstig is. Er is werkelijk geen twijfel aan mogelijk, dat het Luikse geschrift met Tatianus samenhangt en waardevol materiaal bevat. Wanneer ik echter verder ga en betoog, dat in dit Middelnederlandse Diatessaron ook sporen van het Evangelie der Hebreeën te vinden zijn, doe ik dat, omdat in de laatste tijd meer materiaal beschikbaar is gekomen, dat deze veronderstelling steunt. Na de laatste oorlog werd in de buurt van Nag Hamadi in Opper-Egypte een Koptische vertaling uit het Grieks van het zogenaamde Evangelie van Thomas gevondenGa naar voetnoot3). Dit is een bloemlezing van ‘Woorden van Jezus’, die echter geen van alle woordelijk overeenstemmen met de tekst van onze kanonieke Evangeliën. Ongeveer de helft daarvan is gedeeltelijk van het synoptische type en geeft uitspraken weer, welke in andere vorm bij Mattheus, Marcus en Lucas te vinden zijn: deze Logia tonen vaak grote verwantschap met de teksten van de verschillende Diatessara. In het geheel heb ik ongeveer zeventig varianten gevonden, welke niet in de kanonieke evangeliën staan, maar wel in de nieuwgevonden Logia en in de Diatessara. Meer dan dertig van zulke overeenstemmingen werden vastgesteld tussen het Evangelie van Thomas en het Luikse ‘Leven van Jezus’. In het volgende geef ik een lijst van deze varianten en vermeld dan tevens of zij in de jodenchristelijke literatuur der Pseudo-Clementijnse Homiliae en Recognitiones (PsClem), in de oudsyrische handschriften Sinaiticus (S) of Curetonianus (C) dan wel de gangbare Syrische bijbelvertaling Peshitto (p), alsmede in de oudlatijnse evangeliehandschriften (lat) of de Griekse Codex Bezae (D) voorkomen: de varianten welke het Luikse ‘Leven van Jezus’ (Tnl) in deze gemeen heeft met het Latijnse (Tl), Toscaanse (Ttos) of Veneti- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanse (Tven), Armeense (Tc), Arabische (Ta) en Perzische (Tp) Diatessaron worden eveneens aangegevenGa naar voetnoot1).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze lijst blijkt toch. wel, dat het Luikse Diatessaron op de een of andere wijze met de gevonden Logia in verband moet staan. En aangezien andere soortgelijke lijsten voor de Diatessara in andere talen kunnen worden opgesteld, mogen wij veilig aannemen, dat vrijwel al deze varianten op de auteur van het Diatessaron, op Tatianus zelf, teruggaan. Maar Tatianus kan deze, van de kanonieke Evangeliën zo afwijkende varianten toch ook niet alle in zijn tekst van Mattheus, Marcus en Lucas hebben gevonden. Dus heeft hij hen uit een andere bron geput. Elders heb ik uiteengezet, waarom naar mijn opvatting de Logia van het synoptische type in het Evangelie van Thomas aan het jodenchristelijke Evangelie der Hebreeën zijn ontleendGa naar voetnoot1): van een dier Logia (no. 2) vermeldt Clemens AlexandrinusGa naar voetnoot2), dat het in het Evangelie der Hebreeën stond; in een ander (no. 12) wordt Jacobus, de grote man der Jodenchristenen, als de leider betiteld, ‘om wien hemel en aarde zijn ontstaan’; van ongeveer dertien vinden wij soms woordelijke parallellen in de jodenchristelijke roman der Pseudo-Clementinen. Het komt ons dus voor, dat de hypothese van Grotius, Plooy en anderen, dat het Evangelie der Hebreeën een bron was van Tatianus, door de nieuwe vondsten wordt bevestigd. Intussen is Baumstark zo ver gegaan, dat hij aannam, dat het Evangelie der Hebreeën niet maar een bron was van Tatianus, maar de hoofdbron, waarin dan stukken en brokken der andere vier Evangeliën zouden zijn ingevoegdGa naar voetnoot3) Inderdaad bevatten de nieuwe Logia aanwijzingen, dat dit het geval zou kunnen zijn. En dan vraagt men zich onwillekeurig af, of het Luikse Diatessaron in sommige gevallen nog de structuur van het Evangelie der Hebreeën kan hebben bewaard. Daarvan een tweetal voorbeelden:
Het Luikse ‘Leven van Jezus’ heeft in dit geval vier varianten gemeen met het Logion, welke niet bij Mattheus staan: niemand, verborgen plaats, hij plaatst haar, opdat. Ook het Latijnse. en Toscaanse Diatessaron schrijven: ‘verborgen plaats’ (in loco abscondito, in luogo nascosto); dat is in het Latijn in het geheel niet nodig, men zou evengoed ‘in abscondito’ kunnen zeggen, ter vertaling van: ɛἰζ χθύπτην van Lucas 11, 33. Wanneer men echter ziet, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de Syrus Curetonianus ook ‘verborgen plaats’ heeft, vraagt men zich af, of dit niet het Semitische origineel is, dat Lucas 11, 33 zo keurig in het Grieks heeft vertaald. Verder kan men in het Grieks een werkwoord weglaten, dat men even tevoren heeft gebruikt. Dat doet Mattheus in hoofdstuk 5, vers 15 dan ook. Maar wanneer het Luikse Diatessaron herhaalt: ‘so sett ment’, en deze herhaling met het Venetiaanse Diatessaron gemeen heeft, betekent dat nog niet, dat Tatianus het woord van Mattheus 5, 15 met Marcus 4, 21 of Lucas 8, 16 heeft aangevuld. Dat zou op zich zelf mogelijk zijn. En ook hoeft Tatianus deze toevoeging niet in zijn bijbeltekst gelezen te hebben, ofschoon de Syrus Curetonianus en Sinaiticus haar geven. Evenzeer is het mogelijk, dat Tatianus op deze plaats het Evangelie der Hebreeën volgde en er niets aan veranderde. Evenmin is het beslist noodzakelijk, dat ‘niemand’ aan Lucas 11, 33 of Lucas 8, 16 is ontleend. Wellicht kan het bedenkelijk schijnen, dat ‘opdat’ als variant vermeld wordt, omdat de Vulgaat dit leest. Maar dit is ook de variant van het Arabische bijbelhandschrift D 226 van het Aziatische Museum te LeningradGa naar voetnoot1) en van de jodenchristelijke Pseudo-Clementijnse Recognitiones 8, 4 in de Latijnse vertaling, die gewoonlijk getrouw het oorspronkelijk volgt. Het schijnt dus inderdaad, dat ‘opdat’ in plaats van ‘en’ de lezing was van het Evangelie der Hebreeën. Dat de traditie van Logion 33 onafhankelijk is en op een Semitisch origineel teruggaat, blijkt uit de uitdrukking: allen, die ingaan en uitgaan (vgl. De Here zal Uw uitgang en Uw ingang bewaren). Het is dus wel aannemelijk, dat Tatianus in dit geval de tekst van het jodenchristelijke evangelie heeft gevolgd, die door de vertaler van het Middelnederlandse ‘Leven van Jezus’ getrouw is bewaard.
Het staat vast, dat Tatianus schreef: ‘hij zaaide’ (l. ἐπέσπ͛ιϱεν) omdat het Arabische en het Perzische Diatessaron die lezing hebben. Maar ook ‘in het goede zaad’ (l. ἀνὰ μέσον τοῦ σίτου) moet van de hand van Tatianus zijn, omdat het ook staat in de Syrische vertaling van Titus van Bostra IV, 17Ga naar voetnoot2), welke op deze plaats de tekst van het Diatessaron volgt. Dat is op zichzelf al een aanwijzing, dat de woorden ‘des nachts’ dezelfde oorsprong moeten hebben, ofschoon wij hen nergens elders teruggevonden hebben. Maar door het Logion is het duidelijk geworden, dat Tatianus al deze varianten ontleende aan een apokriefe overlevering. En het lijkt waarschijnlijk, dat Tatianus deze apokriefe overlevering aan de gangbare en kanonieke tekst: heeft aangepast en daarbij enige ‘kleinigheden’ over het hoofd heeft gezien. Dat geeft ons een inzicht in de wijze, waarop het Diatessaron tot stand gekomen kan zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie wel eens gewerkt heeft met de verschillende recensies van het Diatessaron, zal zeker vastgesteld hebben, dat de revisoren en vertalers het werk telkens hebben aangepast aan de bijbelvertaling welke in hun tijd en hun land gangbaar was. Zij deden dit met zo'n pijnlijke nauwgezetheid, dat er nauwelijks hier en daar enkele sporen van het oorspronkelijke Diatessaron overbleven. Dit moet wel een veel afwijkender tekst hebben gehad dan de verschillende bewerkingen. Maar toch schijnt het nu zeer waarschijnlijk, dat ook Tatianus zelf op een dergelijke wijze een van zijn bronnen aan de erkende en gangbare teksten min of meer heeft aangepast en heeft doorspekt met stukjes en brokjes uit de kanonieke Evangelien. Zo zou het te verklaren zijn, dat men in het Luikse ‘Leven van Jezus’ soms sporen vindt van een onafhankelijke traditie, welke daar nauwelijks opvallen, terwijl er toch geen twijfel over kan bestaan, dat Tatianus deze overlevering gekend heeft in een vorm, welke aanzienlijk afweek van de gebruikelijke en gekanoniseerde tekst der Evangeliën. In het Middelnederlandse Diatessaron, Plooy p. 73, 3, staat: ‘so seldi kinder syn ws vader die in den hemele es, die sine sonne doet schinen op den quaden en̄ sinen regen doet yallen op de gherechte en̄ op de ongherechte’. Dat dit een weerklank is van de lezing van Tatianus, blijkt uit het Perzische Diatessaron, Messina, p. 67, 12: ‘fa splendere... fa piovere la pioggia’. Dat is, eerlijk gezegd, dichterlijker, aanschouwelijker, meer in de geest van de Man, die dit woord eens gesproken heeft, dan Matth. 5, 45: ‘want Hij laat zijn zon opgaan... en laat het regenen’. Nu is het wel zeker, dat Tatianus in dit geval een apokriefe traditie volgt. Dat toont een manichese psalm, Allberry p. 41, 33: weest goed als uw Vader, die laat stralen... Maar hoezeer deze apokriefe traditie afwijkt van Mattheus, blijkt uit een passage van de pseudo-clementijnse Homiliae, 3, 57, welke vrijwel woordelijk overeenstemt met Justinus, Dialogus cum Tryphone 96 en Apologie 15, 13: ‘Weest goed en barmhartig als de Vader in de hemelen, die de zon doet opgaan over goeden en kwaden en de regen brengt over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’. Men zal opgemerkt hebben, dat de pseudo-clementijnse passage niet zegt dat God zijn zon laat schijnen (of: laat stralen).Dat is aldus te verklaren, dat in het Evangelie der Ebionieten, dat de bron is van de Pseudo-Clementijnen en dat naar mijn inzicht een recensie is van het Evangelie der Hebreeën, de tekst reeds enigermate aan Mattheus is aangepast. In een bepaald opzicht is de lezing van het Luikse Diatessaron dus zelfs nog archaischer dan die van de jodenchristelijke roman. Maar toch zou men nimmer vermoed hebben, dat deze variant ontleend was aan een apokriefe traditie, welke zo afweek van de kanonieke tekst. Waar men op het eerste gezicht een dichterlijke vrijheid van de Middelnederlandse vertaler meent aan te treffen, blijkt een survival van een oeroude en onafhankelijke overlevering aanwezig te zijn. Voor Mattheus 18, 7 geeft het Luikse ‘Leven van Jezus’ een ietwat af wijkende variant: Nochtan so moten de schandelen comen. Mar so wee din mensche bi welken dat si comen. 1) Een handige verzameling van de bewaarde fragmenten van het Evangelie der Hebreeën en het Evangelie der Ebionieten vindt men in M.R. James, The Apocryphal New Testament, Oxford 1950, p. 1-10. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men moet de scherpzinnigheid van Plooy bewonderen, die zag, dat deze versie samenhangt met de pseudo-clementijnse Homiliae XII, 29Ga naar voetnoot1): De goede dingen moeten komen, maar zalig hij, door wien zij komen;
de kwade dingen moeten komen, maar wee hem, door wien zij komen.
De ontdekking van het Perzische Diatessaron bevestigde, dat deze apokriefe spreuk inderdaad de bewoordingen van Tatianus moet hebben beïnvloed: averranno mali, ma guai a colui per cui mano averranno (Messina, p.305, 1.23). Nu wij eenmaal hebben vastgesteld, dat het Evangelie der Hebreeën een bron van Tatianus is geweest, mogen wij aannemen, dat ook deze spreuk in hetzelfde geschrift heeft gestaan. Wanneer men eenmaal vastgesteld heeft, hoe ver dit jodenchristelijke evangelie heeft uitgestraald, behoeft men zich niet meer in verwarring te laten brengen door de veelheid van verwijzingen, waartoe het Middelnederlandse ‘Leven van Jezus’ aanleiding geeft. Want al die getuigen wijzen naar mijn inzicht uiteindelijk in de richting van de ene bron, die Tatianus naast de vier evangeliën heeft gebruikt. Maar dan ziet men tevens in, hoezeer dit apokriefe evangelie, met de kenmerkende poëzie van het Semitische parallelisme, afweek van Mattheus 18, 7. Tatianus of een van zijn navolgers moet er werkelijk het mes diep in hebben gezet, toen hij deze tekst met de erkende kerkelijke traditie in overeenstemming bracht. Nu moet men niet menen, dat dergelijke varianten wel belangwekkend, maar uiteindelijk niet belangrijk zijn, omdat zij soms wel een verrassend licht werpen op de tekst van het Nieuwe Testament, maar aan critische vragen van authenticiteit en betrouwbaarheid der overlevering eigenlijk voorbij gaan. Want dan miskent men toch de draagwijdte van bovenstaande beschouwingen. Soms leidt de tekst van het Luikse Diatessaron tot in de snijzaal der critiek. ‘aldar Jhesus an den cruce hinc so sprac hi aldus vader verghef hen dese mesdaet, want si nin weten wat si don’. Bergsma 257. Voor zover ik weet, is de toevoeging ‘dese mesdaet’ in geen enkel handschrift van het Nieuwe Testament te vinden. Goede handschriften van het Nieuwe Testament, B D W, de corrector van de Codex Sinaiticus en vele anderen laten Lucas 23, 34 zelfs helemaal weg, zodat het twijfelachtig is, of deze tekst wel in de Bijbel thuis hoort. In Nestle's uitgave staat hij tussen haakjes. Daar staat tegenover, dat de pseudo-clementijnse geschriften de tekst wel hebben, maar in een eigenaardige vorm: Πάτεϱ, ἄφες αὐτοῖς τὰς ἁμαϱτίας αὐτῶν οὐ γὰϱ οἰδασιν, ἃ ποιοῦσιν. Homiliae 11, 20. Pater, remitte eis peccatum, nesciunt enim quid faciunt. Recognitiones 6, 5. De jodenchristenen hadden redenen om juist dit woord te bezwaren. Want zij waren en bleven ontdaan over het feit, dat juist de kinderen van hun volk hun Messias hadden vermoord. Met Pascha, op de 14e Nisan, brachten zij de dag door met vasten en gebed voor de bekering van hun volkGa naar voetnoot2) De eigenaar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dige vorm van dit woord wijst er op, dat het onafhankelijk van Lucas in de jodenchristelijke gemeente werd overgeleverd. Maar nu blijkt ook het Luikse Diatessaron deze variant bewaard te hebben: dit schijnt er op te wijzen, dat Tatianus deze lezing aan het Evangelie der Hebreeën heeft ontleend. Er is dus in ieder geval geen sprake van, dat de een of andere vroege afschrijver van Lucas dit woord achteraf verzonnen heeft. De voorbeelden, die wij gaven, betroffen allen overeenstemmingen tussen het Luikse Diatessaron en de jodenchristelijke litteratuur der Pseudo-Clementinen. Dat geschiedde, opdat duidelijk zou worden, dat de apokriefe traditie, waaruit Tatianus heeft geput, in het milieu der jodenchristenen thuis hoort. Bovendien is het zeker, dat het evangelie, dat in de Pseudo-Clementinen wordt gebruikt, samenhangt met de tekst der gevonden Logia. Men zal dus wel willen aanvaarden, dat het Luikse Diatessaron de tekst van het Evangelie der Hebreeën, zij het dan vaak vaag, weerspiegelt, wanneer een parallel met de gevonden Logia of met de Pseudo-Clementinen is aan te wijzen. Is dat nu alles? Ik geloof het niet. Iedere lezer van Plooy's commentaar weet, hoe het daar wemelt van verwijzingen naar de oudlatijnse en oudsyrische bij bel vertalingen en naaide Codex Bezae, kortom, naar de ‘Westelijke Tekst’. Dat is zeer indrukwekkend en verwarrend, totdat men zich afvraagt, waar dan die ‘Westelijke Tekst’ vandaan komt. Hierop is geen antwoord gegeven, dat algemeen aanvaard is. Mij persoonlijk lijkt de oplossing van Matthew Black het meest aannemelijk. Deze heeft met klem van redenen betoogd, dat de varianten van de ‘Westelijke Tekst’ soms dichter bij het Aramees staan (de taal die Jezus sprak) dan de lezingen van onze beste handschriften, de Egyptische Codex Vaticanus (B) en Codex Sinaiticus (ℵ). Maar dat betekent niet, dat Mattheus, Marcus en Lucas zouden hebben geschreven, wat in de ‘Westelijke’ handschriften staat. Black meent, dat deze varianten voor een groot gedeelte moeten worden toegeschreven aan de invloed van een apokriefe traditie van de woorden van JezusGa naar voetnoot1) Het schijnt mij toe, dat de nieuwgevonden Logia deze zienswijze bevestigen. Want in talloze gevallen bieden zij de varianten, die in de ‘Westelijke’ handschriften terugkeren. Naar ons inzicht zijn dus ook deze varianten van de ‘Westelijke Tekst’ aan het Evangelie der Hebreeën Ontleend. Dat is voor ons onderwerp van groot belang. Want dat betekent, dat men in alle gevallen, waar het Luikse Diatessaron afwijkt van de Vulgata en overeenstemt met een ‘Westelijke’ of soortgelijke lezing, overwegen moet, of deze varia lectio door Tatianus niet ontleend is aan het Evangelie der Hebreeën. Er zullen zelfs gevallen zijn, waar het ‘Leven van Jezus’ overeenstemt met de Vulgata en toch de lezing van het jodenchristelijke evangelie heeft bewaard. Het is natuurlijk niet uitgesloten, dat in sommige gevallen de oudlatijnse bijbelvertalingen invloed hebben uitgeoefend op de latijnse vertaler van Tatianus en zijn overschrijvers en overzetters. Het is ook wel mogelijk, dat Tatianus in de tekst der vier kanonieke Evangeliën, die hij raadpleegde, al ‘Westelijke’ varianten aantrof. Daar staat evenwel tegenover, dat in verschillende gevallen het Luikse Diatessaron lezingen van het Evangelie der Hebreeën kan hebben bewaard, die toevalligerwijze nergens elders worden overgeleverd. Wij komen dus tot de slotsom, dat de herinneringen aan het oude evangelie der gemeente van Jeruzalem in het Middelnederlandse ‘Leven van Jezus’ vrij talrijk moeten zijn. Overal waar overeenstemming bestaat met de tekst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Evangelie van Thomas, met de pseudo-clementijnse Homiliae en Recognitiones of niet de ‘Westelijke Tekst’ van het Nieuwe Testament, mag men met enige grond vermoeden, dat invloed van het Evangelie der Hebreeën aanwezig is. Dat lijkt mij van belang voor de beoordeling van de Luikse tekst, die een kunstwerk is. Want wel heeft men met recht de schoonheid van zijn taal en de vaardigheid van zijn vertaler geroemd. Het blijkt echter, dat verschillende van de paraphrases, welke dit werk van andere ‘Levens van Jezus’ onderscheiden, een lange geschiedenis hebben, welke teruggaat tot de prille oorsprong deichristelijke religie. Wanneer men de oorspronkelijkheid van de vertaler in het licht wil stellen, zal men die tegen zijn afhankelijkheid van oeroude traditie moeten afwegen. Bilthoven. G. Quispel. |
|