Zuidhollands ‘hoordiede’, ‘lachtiede’.
Mevrouw G. de Wilde-Van Buul heeft in Ts. LXII, pag. 290 gewezen op een veel voorkomende ‘spreekfout’ van de Rotterdammers in merktiede, speeldiede. Daarna heb ik in N.Tg. XLIII, pag. 324 opgemerkt, dat dergelijke vormen in Zuid-Holland zeer verbreid zijn bij dialectsprekers. Sedert heb ik, aanvankelijk tot mijn verbazing, bemerkt dat deze verbindingen algemeen Zuidhollands zijn, ‘algemeen’ in die zin, dat dit dialectisme in alle rangen en standen voorkomt. Beschaafd sprekende Hagenaars, Rotterdammers en andere stedelingen, om van de buitenlui maar te zwijgen, zeggen dus: dat merktiede niet, dat hoordiede niet. Ze zeggen niet als in Zuidhollands dialect morktie, maar merktiede. Het schijnt wonderlijk, maar het encliticum is zo'n imponderabile en inaudibile, dat de volstrekte onbewustheid van de beschaafde spreker (en hoorder) het gebruik en de bestendiging ervan verklaart. Voorwaarde is natuurlijk, dat de spreker een geboren Zuidhollander is.
Toen ik eens een Haagse dame vroeg naar de verleden tijd van moet-ie (ter inleiding) en rolt-ie, was het antwoord moest hij, rolde hij. Daarna wees ik op de veelvuldigheid van ie in plaats van hij, waarop volgde: moest-ie, rolde-n- ie. Vervolgens vroeg ik, of ze bijv. wel eens had gehoord: toen roldiede van de trap. Als bij een ontdekking riep ze uit: ‘o ja, roldiede, lachtiede, dat is heel gewoon’. Ik erken, dat ik deze dame niet betrapt had op een dergelijke vorm; daarvoor was het gesprek te kort. Wel heb ik - om een van mijn vele ‘zegslieden’ aan te duiden - van een leraar Duits, afkomstig uit een beschaafd Haags milieu wachtiede gehoord. Zuidhollanders die hun taal van dialectbacteriën hebben gezuiverd, blijven deze bacterie met zich meedragen.
Wie in Zuid-Holland woont, kan zijn oor te luisteren leggen en moet daarbij een weinig geduld hebben, want de vormen komen niet in elke zin voor. Maar geduld oefenen is beter dan navraag doen en is in dit geval mogelijk.
K. Kooiman.