De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Arnold Moonen.Van wijlen de kerkhistoricus J. Lindeboom is als ‘Mededeling’ van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen een studie verschenen, getiteld Arnold Moonen 1644-1711 (Amsterdam, 1958). De auteur behandelt M., ‘typisch vertegenwoordiger van het genus gestudeerde en studerende predikant met wijde belangstelling’, als predikant, historicus, taalkundige en dichter. Het taalkundig werk van M. krijgt daarbij evenredige aandacht, en vindt wat hoger waardering dan bij De Vooys eraan ten deel valt. En die meer welwillende beoordeling krijgt enige nadruk doordat Lindeboom een evidente onbillijkheid van De Vooys tegenover M. rechtzet. De Vooys zegt nl. (Gesch. v.d. Ned. Taal 5, 124); ‘Hij [Moonen] vermeldt niet dat hij verplichtingen had aan een geleerd Duits boek van Schottelius: Ausführliche Arbeit von der Teutschen Haubtsprache’. Maar Lindeboom, bldz. 20, citeert uit Moonens ‘Aenspraek’ bij de Nederduitsche Spraakkunst de nadrukkelijke verklaring: ‘De Wolfenbuttelsche hof- en kerkenraet quam met zijn volwrocht werk van de Duitsche hooftspraecke my uit de vreemden meest te stade’. Het beeld van Moonen dat uit het goed gedocumenteerd onderzoek van Lindeboom naar voren komt, is dat van ‘een man, veelzijdig en meer dan middelmatig begaafd, en met een brede belangstelling, maar op geen der gebieden, waarop hij zich bewoog, in staat zich buitengewoon te onderscheiden; een man van wetenschappelijke zin en met kritisch oordeel, ijverig en nauwkeurig, maar sterker in de schiftende compilatie dan in de zelfstandige en creatieve werkzaamheid’. | |
De syntaxis in de dialectstudie.De Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft een ‘symposion’ georganiseerd op 20 december 1957. Daar is het woord gevoerd door twee dialectologen, die beiden zich met syntactisch dialectonderzoek hebben beziggehouden, de Zuidnederlander Dr. V.F. Vanacker en de Noordnederlander Dr. A. Sassen. De eerste spreker behandelde | |
[pagina 232]
| |
Dialektisch syntaxismateriaal in archiefstukken uit Aalst. Dat materiaal is levendiger en gevarieerder dan men naar de herkomst zou vermoeden. Er komen namelijk in de stukken verslagen voor van processen, waarbij getuigenverhoren zijn weergegeven in de directe rede. Op die gedeelten nu, waar de getuigen sprekend worden ingevoerd, heeft Dr. Vanacker zijn onderzoek gebaseerd, en met zijn kennis van het tegenwoordige Aalsters kan hij verscheiden punten aanwijzen waarin de vroegere stadstaal overeenkomt of verschilt met de tegenwoordige. Het onderwerp van Dr. Sassen luidde: Methoden van materiaalverzameling voor syntactisch volkstaalonderzoek. Naar aanleiding van aardige beschouwingen over groningse of-bijzinnen wijst hij op het bezwaar van ‘vertalingen’ door proefpersonen, en op het voordeel van waarnemingen op zoveel mogelijk onbevangen gesprekken, te verwerken bij voorkeur door iemand die zelf het dialect beheerst. Beide voordrachten, met een verslag van de daarop gevolgde discussie, zijn uitgegeven onder de titel die hierboven staat, als no. XIX van de Bijdragen en Mededelingen van de Dialectencommissie (Amsterdam, 1958; 22 bldz.). | |
Bloemlezing uit de Middelnederlandse dichtkunst.Het eerste deel van de vernieuwde uitgave van de Bloemlezing van Verwijs-Stoett door Prof. Dr. C.C. de Bruin is aangekondigd in de vorige jaargang, bldz. 119. Het tweede en derde deel zijn met bekwame en verheugende spoed gevolgd (Zutfen, 1957 en 1958). In deze delen is de vernieuwende verandering, in vergelijking met de laatste uitgave van Stoett, nog veel ingrijpender dan in het eerste. Ten gevolge van de chronologische ordening - de eerste twee delen bevatten stof uit de tijd tot ± 1300, het derde geeft jongere teksten - is in de plaatsing van de stukken wat gewijzigd. Maar bovendien zijn verscheiden nieuwe nummers toegevoegd en oude vervangen. Zo treffen we hier nieuw aan omvangrijke fragmenten van de Servaes, van de z.g. Tweede. Rose, van Sinte Lutgart, en niet minder dan 864 verzen van de Beatrijs. Verder is het aantal liederen aanzienlijk uitgebreid. In het dramatische gedeelte is Esmoreit vervangen door Lanseloet van Denemerken, en Lippijn door de Buskenblaser. Door de vermeerdering is de omvang van de twee delen heel wat groter dan in de laatste door Stoett bewerkte uitgave. Buiten titelblad en inhoudsopgave telt het tweede deel 260, het derde 321 bladzijden. De prijs is onderscheidenlijk f 11,-, gebonden f 12,50, en f 12,-, gebonden f 13,50. Uit de ‘bronnenlijst’ achterin blijkt dat de tekst zo goed als altijd rechtstreeks op handschriftelijke overlevering berust, met de tegemoetkomingen aan de gebruiker die in de aankondiging van het eerste deel zijn vermeld. Alleen bij enkele werken, waarvan recente uitgaven bestaan, is de tekst van die uitgaven gevolgd. Prof. De Bruin heeft studerende en gestudeerde neerlandici met zijn naar alle kanten verantwoorde bloemlezing ten zeerste aan zich verplicht. | |
Het bezittelijk voornaamwoord hun.De meervoudige bezittelijke voornaamwoorden hd. ihr en eng. their zijn van oorsprong genitieven van het personale. Eenzelfde toestand bestond vroeger in het Nederlands: mnl. hare, hoere, en we mogen aannemen dat die toestand zich voortzet in het 'r en d'r van de noordnederlandse omgangstaal. | |
[pagina 233]
| |
In de schrijftaal daarentegen heeft een oorspronkelijke datief hun, door de Statenvertalers nog niet als possessivum aanvaard, het gewonnen. De oudste vindplaatsen van dat possessivum hun liggen in het zuidoosten van het nederlandse taalgebied, in Limburg, en vandaaruit heeft het in het zuiden de vorm heu(r)lie in westelijke richting teruggedrongen. Maar in het heu(r)lie-gebied vormt thans Antwerpen met onmiddellijke omgeving een opmerkelijke hun-enclave. Dat antwerpse hun, waarvan in het alleszins betrouwbaar aandoende Antwerps van Trijntje Cornelis nog niets te zien is, moet wel van de kanselarij uit via de school in de volkstaal zijn ingevoerd. Deze en andere historische en geografische gegevens over een ingewikkelde kwestie van ‘spreektaal en schrijftaal in Noord- en Zuid-Nederland’ zijn te vinden in de studie van A. van Loey, Het bezittelijk voornaamwoord ‘hun’, verschenen als ‘Mededeling’ van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (Amsterdam, 1958). Prof. Van Loey bespreekt ook uitvoerig de wijze waarop de verschuiving van personale tot possessivum kan zijn toegegaan in de streken waar het possessivum hun autochtoon is opgekomen. | |
Afscheidshulde aan Prof. Dr. L.C. Michels.Ter gelegenheid van zijn afscheidscollege als hoogleraar te Nijmegen op 30 mei 1958 is aan Prof. Michels een niet alledaags huldeblijk aangeboden, namelijk een bundel doctorale scripties door leerlingen samengesteld, onder de titel Uit de school van Michels. De bundel legt getuigenis af zowel van de ijver en kunde der aspirant-doctorandi als van de wijde studiesfeer van de leermeester. Met een waarderende karakteristiek van Michels als meester leidt Karel Reijnders het boek in. - J.H.J. Bohnen schrijft over Minne en moederschap bij Hadewijch. - P. Coenen levert een uitvoerige Commentaar op twee verzen van de middelnederlandse Beatrijs, nl. 286/7: ‘Hem dochte, daer si voor hem stont, dat die dach verclaerde’, waarin aan het poëtisch vermogen van de Beatrijsdichter stellig niet te kort wordt gedaan. - Weinig minder uitvoerig is de studie van. J.L.J. Huijdts over Sinte Kerstinen heilege leven van broeder Geraert; een onderzoek van de taal van het handschrift leidt tot bevestiging van Bormans' conclusie dat het ‘in de grond Limburgs’ is. - B. Mensink schrijft over Archaïsmen bij de priester-dichter Jan Baptist Stalpart van der Wiele. - J.J.E. van Dijck heeft de uitvoerigste bijdrage geleverd, waarin veel literatuur is verwerkt, Balthazar Huydecoper en Vondel, nader betiteld als Een hoofdstuk uit de geschiedenis der achttiende-eeuwse Vondelwaardering. - H.M. Hermkens behandelt De -n in het Antwerps van Trijntje Cornelis naar de autograaf van Huygens. - W. Benninck S.J. onderneemt in Lexicografie en de Nederlandse vertalingen van de Imitatio Christi. wat hij noemt een bibliografische speurtocht, en bespreekt de vertalingen van mortificatio en mortificare, tentatio, humilis en humilitas. - M.J. Jochems C.M. behandelt De inhoud van het woord heiden in de middeleeuwen. - Amand Vermeulen O.E.S.A. heeft in een door het W.N.T. niet vermeld woord Tassette, een term uit de wapensmidse herkend. - G.J. Helmer heeft Over het verband tussen melodische en syntactische geleding in het oude Nederlandse lied een onderzoek verricht op de psalmberijming van Datheen, het Antwerps Liedboek, het Devoot ende Profitelyck Boecxken, de Souterliedekens en de Ecclesiasticus van Jan Fruytiers. - F.C. Kok levert een Syntactische bijdrage: enige bijzinnen uit Willem Sluiters, nl. bijzinnen ingeleid door de z.g. | |
[pagina 234]
| |
‘betrekkelijke voornaamwoorden met ingesloten antecedent’ die, wie, dat en wat en de adverbiale voegwoorden daer en waer. - L. Terpstra C.P. toont in Het Nederlands op de Kleefse helling aan, dat het Nederlands in verscheiden parochies van het land van Kleef in de 19e eeuw nog lang kerktaal is geweest. - H.T.J. Miedema wijst op Enkele oude overeenkomsten tussen de dialecten van Hindelopen en Terschelling. - F.G. Droste ten slotte behandelt de Aspecten en Aktionsarten in het Nederlandse verbale systeem. De bundel is, met inbegrip van een 15 bladzijden beslaande bibliografie van de gehuldigde, XI + 253 bladzijden groot. Hij is uitgegeven bij Dekker & Van de Vegt, Nijmegen. Prijs f 12,50. C.B.v.H. | |
Toneelgeschiedenis.In Rekenschap V, 1 (maart 1958) publiceerde Dr. H.H.J. de Leeuwe Een inleiding tot de studie der toneelgeschiedenis, ‘mede bedoeld als inleiding bij een studie van de Nederlandse toneelcultuur tussen 1870 en 1900’. | |
Menno ter Braak en Nietzsche.Als nr. 53 van de Reeks Levende Talen onder leiding van Prof. Fr. Closset verscheen Menno ter Braak, Nietzsche en het cultuurprobleem door Roger Henrard (98 bldz., prijs 60 Bfr.). De tekst werd door de schrijver ‘samengesteld uit enkele uittreksels uit een langere studie over Menno ter Braak’, te weten de (onuitgegeven) doctorale dissertatie Menno ter Braak in het licht van F. Nietzsche, waarop hij in 1957 aan de Universiteit van Luik de doctorstitel verwierf. - Na een korte inleiding wordt in het eerste en belangrijkste hoofdstuk, op grond van een beschouwing van de cultuurproblematiek bij beide auteurs, ‘Nietzsches tragische Dubbelzinnigheid tegenover Ter Braaks ontragisch Opportunisme’ gesteld. Tegenover ‘Nietzsches dubbelzinnigheid: macht of geest’ wijst Henrard op ‘Ter Braaks compromis: macht èn geest’, tegenover Nietzsches ‘Herren der Erde’ op Ter Braaks ‘democratische Europese dictator’. De analyse van Ter Braaks opvattingen leidt tot de conclusie: ‘Zo was deze onmogelijke mens: democratisch èn aristocratisch, individualistisch èn collectivistisch, realistisch èn idealistisch, een mens die in het compromis, het labiel evenwicht tussen de uitersten de enig geldende en waarachtige oplossing van liet cultuurprobleem zag’ (pag. 64). In twee kortere hoofdstukken worden vervolgens de houding van ‘Menno ter Braak tegenover het Nationaal-Socialisme’ en ‘Menno ter Braaks Tragiek’ aan een nadere beschouwing onderworpen; in laatstgenoemd hoofdstuk is een afzonderlijke paragraaf aan ‘Nietzsches invloed op Ter Braak’ gewijd. | |
Vriendenbundel Dr. F.K.H. Kossmann.Bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage verscheen een bundel Opstellen, door vrienden en collega's aangeboden aan Dr. F.K H. Kossmann, ‘ter gelegenheid van zijn vijf en zestigste verjaardag en van zijn afscheid als Bibliothecaris der Gemeente Rotterdam’ (264 bldz., geïll., prijs f 12,50). Wij vestigen gaarne de aandacht op deze zeer geslaagde bundel, waarin - naast studies van meer bibliografische en historische aard - een aantal opstellen voorkomen die voor de neerlandicus van betekenis zijn en hem stellig niet mogen ontgaan. - De bijdrage van L. Brummel beweegt zich Rondom Joachim Oudaan's Haagsche Broeder-Moord, naar aanleiding van een door de | |
[pagina 235]
| |
K.B. in 1951 verworven manuscript-bundel met o.m. een ‘Memorie vant geene ik J. Oudaen heb gehoord en gezien in 's-Gravenhage op Zaterdag den 20 Augusti 1672’. - G. Kloeke stelt nogmaals de bezwaren van de term A(lgemeen) B(eschaafd) N(ederlands) en de daarmee samenhangende problematiek aan de orde. - Onder de titel Venusjankers bespreekt C. Kruyskamp een zeldzaam boekje uit 1516, ‘Tghevecht van minnen’, dat in rederijkersverzen handelt ‘van Venus Ianckers ende haer bedrijuen’. - Een analyse van de tekst bracht P. Minderaa tot een boeiende hypothese omtrent De compositie van de Walewein, waarbij hij op bepaalde punten langs een geheel andere weg tot eenzelfde conclusie komt als Maartje Draak bij haar ‘Onderzoekingen over de roman van Walewein’. - Verder vermelden wij nog de bijdragen van: H. de la Fontaine Verwey, Over enige boeken te Vianen gedrukt tijdens het ‘Voorspel’; R. Jacobsen, La cité des livres (Anatole France); M.E. Kronenberg, Erasmus-uitgaven ao. 1531 in het bezit van kanunnik Mr. Jan Dircsz. van der Haer te Gorkum; G.I. Lieftinck, Enige problemen met betrekking tot gedateerde Goudse handschriften; C. Reedijk, Een schimpdicht van Erasmus op Julius II. - Het boek, dat in totaal 20 opstellen bevat, wordt besloten met een Overzicht der geschriften van Dr. F.K.H. Kossmann, bewerkt door J.C. Mazure. | |
A Dutch metaphysical poet.In Comparative Literature X, 1 (Winter 1958), pag. 45-54, verscheen een artikel van Frank J. Warnke (Yale University), onder de titel: Jan Luyken: a Dutch metaphysical poet. Uitgaande van ‘the validity of the concept “metaphysical” as denoting a style’, tracht schr. op grond van Luykens religieuse poëzie aan te tonen, dat ‘something analogous to the poetry of the English metaphysicals’ ook in de continentale literatuur van West-Europa voorkomt. De twee alinea's, die in zekere zin de kern van zijn betoog vormen, laat ik hieronder volgen: The emblem, a symbolic picture with an explanatory text, is clearly related to metaphysical poetry. The visualization of a complex spiritual relationship in terms of a concrete image, the emblem itself, almost serves as a definition of the conceit, the characteristic metaphysical figure. But the fact remains that most true emblem poetry, unlike Luyken's, is only peripherally metaphysical. In the work of Quarles, the English emblem poet par excellence, as in that of the Dutchman Jacob Cats, the emblem tends to invade the province of the poetry . . The picture is so telling that the poem, apart from identifying the personifications, can only describe it. The poem therefore lacks both tension and any real function, metaphysical or otherwise. When emblem poetry is metaphysical, as Luyken's clearly is, its metaphysical qualities are unrelated tot the visual detail of the emblem itself. The emblems picturing human occupations in Het Menselyk Bedryf (executed by Luyken himself) are simply illustrations; we see the shoemaker, the sailmaker, the maker of gold thread, but the spiritual application and development are the business of the poem itself. And in carrying on this business the poem shows itself to be, in its own terms, metaphysical. | |
Herdruk van Knuvelder's Handboek (Tweede Deel).Met verheugende spoed is op de herdruk van het eerste deel van Knuvelder's Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde (Malmberg, 's-Hertogenbosch) die van het tweede gevolgd. Dit tweede deel (prijs: geb. f 18,-) omvat de letterkunde van de Vroege RenaissanceGa naar voetnoot1), de 17de eeuw en de 18de eeuw tot 1766 (het jaar waarin ‘Van Goens zijn verhandelingen publiceert, | |
[pagina 236]
| |
die de romantische esthetica inleiden’); naar beide zijden wijkt de indeling dus enigszins af van die in de eerste druk. Na wat ik in deze rubriek (jrg. L, pag. 346-347) reeds over het ‘nieuwe’ van Deel I heb gezegd, kan ik volstaan met te vermelden, dat Deel II in alle opzichten met dezelfde zorg is herzien, aangevuld en (waar nodig) herschreven. Ook ditmaal stemt met name de aanvulling van de literatuur-opgaven tot dankbaarheidGa naar voetnoot1). Wanneer de herziening van de twee nog volgende delen even gelukkig uitvalt als die van de beide, waarover wij thans reeds beschikken, zal de herdruk van Knuvelder's magnum opus een kostbare aanwinst voor de studie van de Nederlandse literatuur-historie mogen heten! W.A.P.S. |
|