De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdHij heeft luie Evert (Bernt) op de rug.In ‘De Nieuwe Taalgids’ 1957, 167-168 werd een poging gedaan door J.J. Mak de raadselachtige zegswijze nader te verklaren. Wij menen dat hij voor een groot deel op de goede weg is. Ziehier de kwestie. A.A. Verdenius, D. van Unnik, A.R. Hol publiceerden enige gegevens aangaande de uitdrukking ‘hij heeft luie Evert op de rug’ onderscheidenlijk in de volgende jaargangen van ‘De Nieuwe Taalgids’ XXXVIII, 154; XXXIX, 118-119; XL, 114. Een enigszins vaste oplossing kon echter niet bereikt worden betreffende de oorsprong der uitdrukking als geheel of wat de onderscheiden woorden aangaat. Verdenius dacht dat ‘Evert’ kon staan voor ‘evel’ of ‘ezel’. Daarvoor meende hij de 17de eeuwse Hollandse wending: ‘van 't luye evel sieck (o.a. Symen sonder Soeticheyt, vs. 321)’ te mogen aanhalen. Een alternatief kon misschien gezien worden in de Drentse zegswijze ‘Hest onder 't lui ezel staon?’ (heb je op school straf gehad?). Een derde mogelijkheid is, dat ‘Evert’ een willekeurige eigennaam is. Maar wat betekent dan ‘op de rug’? Deze zegswijze uit de Friese en Saksische taal was dus wel enigmatisch. Daarvan zijn de vele hypothetische gissingen en vraagtekens een bewijs. D. van Unnik haalde een gelijkbetekenende Engelse uitdrukking aan: ‘he has lazy Laurence on his back’. Daaruit kon men wel besluiten dat ‘Evert’ wel op een eigennaam duidde. Een willekeurige? In het Engels kan men alliteratie laten gelden: ‘lazy Laurence’. Doch dit gaat niet voor ‘luie Evert’. Van Unnik sloeg voor: ‘Evert is een verkorting van Everhard(us) afkomstig van Eberhard, dat zou afgeleid zijn van Eber = ever, wild zwijn, beervarken’.Aangezien nu ‘een lui varken’ een staande Nederlandse uitdrukking is, kan | |
[pagina 222]
| |
Evert een gepaste naam zijn. ‘Op de rug’ zou aan de folklore en volkssagen doen denken. Reuzen en verdwaalde mensen worden in het donker woud ‘op de rug’ besprongen door boskatten, lynxen, beren of evers. Verder kan ‘op de rug’ wellicht beter verstaan worden met te wijzen naar het Frans: porter q.q. sur le dos; avoir q.q. sur le dos = fig. met iemand opgescheept zitten. ‘Hij heeft luie Evert op de rug’ kan dan verstaan worden als ‘hij is met luiheid opgescheept’ d.i. hij is lui in zijn werk. A.R. Hol kon wijzen op de merkwaardige uitdrukking ‘Bernt op de rug hebben’. Dit ook heeft de betekenis lui zijn. Bernt zou teruggaan op Bernhard, Berenhard, een Oudgermaanse naam, die betekent: zo sterk als, met de geaardheid van een beer. De beer, hier bedoeld, is wel de bekende zoolganger. Bernt nu geldt ook als de benaming van de duivel (L 51 op de kaart voor het Noord- en Zuid-Nederlands dialectenonderzoek). De duivel nu dwingt, volgens volksverhalen, de mensen hem te dragen. Doch wat voor zin heeft het woord ‘lui’, is de slotvraag van A.R. Hol. J.J. Mak denkt aan de gedwongen rusttijd rond Kerstmis, wanneer Freyr in evergedaante de mensen van het werk afhoudt. Evert of Bernt zou de duivel zijn, die de mensen ‘berijdt’. Een andere poging om de zegswijze te verklaren is uitgebleven. Ook Ter Laan kan geen uitkomst biedenGa naar voetnoot1). Het probleem is niet opgelost. Kan men beweren, dat ‘lazy Laurence’ slechts een alliteratie is? Het leven van de heilige Laurence, martelaar uit de derde eeuw, brengt ons wellicht op het spoor. Deze heilige behoort tot de meest beroemde martelaren uit de christelijke oudheid. Het is echter moeilijk waarheid en legende betreffende zijn leven en dood te onderscheiden. Alhoewel hij te Rome leefde en aldaar op een gloeiende rooster werd dood gemarteld, is hij ook in de noordelijke landen een zeer bekende figuur gewordenGa naar voetnoot2). Het is waarschijnlijk een legendarisch detail, dat hij zijn beulen aanspoorde hem eens om te draaien op de gloeiende rooster, daar hij aan een kant reeds hard genoeg gebakken was, zoals zijn vita overlevert. Doch hieraan zou de uitdrukking ‘lazy Lawrence’ mogen aangeknoopt worden, aldus Brewer's. Dictionary of Phrase and FableGa naar voetnoot3). De luiheid van de heilige, die niet eens de moeite kon doen, zelf te bewegen, werd spreekwoordelijk. Men zou nu ook kunnen verwachten, dat ‘luie Evert’ in dezelfde zin kan uitgelegd worden. Was Evert ook het type van luiheid en was ook Bernt dat? Hoe komt men aan deze beide namen? Men kan beide namen naar de betekenis bij elkaar brengen. Middelnederlands ‘bere, beer, bare’ = beer (ursus), maar tevens ook beer (mannelijk zwijn). Verder kan gewezen worden op middelned. ‘everswijn, everbere’ in de betekenis van wild zwijn, ever. Van belang is in hetzelfde opzicht Kluge-Mitzka: Bär m., Zuchteber. Ahd. mhd. | |
[pagina 223]
| |
mud. bēr, asächs. bēr- (in bērswin n. Eber), mnl. nnl. beer, männliches Schwein, Ferkel, ags. bār, baer, engl. boer ‘Eber’... Gemeindeutsch ist Bär am Gleichklang mit Bär (ursus) zugrunde gegangen; auch in den Mundarten ist ber ‘Eber’ auf dem RückzugGa naar voetnoot1). Eber m. Ahd. ëbur, asächs. ëbur, ags. eofur, anord. jöfurr (nur in übertragenem Sinn Fürst)... In den Mundarten ist mhd. Eber zurückgedrängt: nd. gilt bēr (Bär2 = Zuchteber) und kempe...Ga naar voetnoot2). Het woord ‘kempe’ (kamper, vechter, strijder) past helemaal in de betekenissfeer. Immers men vergelijke ‘kempe’ met betekenis ‘everzwijn, ever en tevens strijder’ en Ags. eofor, dat ‘ever’ betekent en tevens ‘strijder, hoofdman, vorst’. Het Oudn. jôfurr met eigenlijke betekenis ‘ever’ heeft ook de betekenis ‘vorst’. Het is merkwaardig dat Ags. eofur naast ‘strijder, hoofdman, vorst’ en ‘ever’ ook nog ‘everhelm’ betekentGa naar voetnoot3). Al deze betekenissen zijn te begrijpen in het licht van het volgende: ‘Der starke und kampfgewaltige Eber ist ein Symbol der Mannestugend, man trug sein metallenes Bild auf Helmen um den Feind zu schrecken, “Eberhard” und andere Mannsnamen wurden von ihm abgeleitet, und eins der stabreimenden Wörter für “Held” oder “Fürst” lautet Eber (altnordisch jöfurr)’Ga naar voetnoot4). ‘Ags. eofur bedeutet “eber, helmeber” und die bedeutung “häuptling” ist übertragen, indem der eberhelm als zeichen des fürsten betrachtet wurde’Ga naar voetnoot5). Het is dan ook niet te verwonderen dat aanvankelijk eigennamen met ‘Eber’ slechts mannennamen waren, waaronder ook Eberhelm, Ebergrim, waarnaast ook dezelfde samenstellingen met ‘Bern’Ga naar voetnoot6). Tacitus, Germania 45, zegt, dat Aestii (wier gebruiken en gewoonten veel op die der Sueven gelijken) afbeeldingen van evers dragen. Deze gewoonte waarborgt de vereerder der godin (de moeder der goden: matrem deum) veiligheid bij de vijanden, dit in plaats van wapens of enig ander beschuttingsmiddelGa naar voetnoot7). A.T. Hatto besluit: ‘At all events, among the Aestii identification with the bear was believed to confer absolute immunity on unarmed or unarmoured men. The phenomenon is comparable with that of the later Norse berserkir... and ulfheðnar (“wolf-jerkins”) who also fought without armour’Ga naar voetnoot8). Deze berserkir zijn ‘Bärenhäuter’ en de ulfheðnar zijn als ‘weerwolven’ te erkennenGa naar voetnoot9). Hier kan aan velbekleding gedacht worden en wel respektievelijk aan een bekleding met berehuiden en wolfshuidenGa naar voetnoot10). | |
[pagina 224]
| |
De Thidrekssaga 95 laat Vildiver, een berserker, optreden in een berehuid. Het stuk van Bere Wisselauwe hangt samen met dit oorspronkelijk Saksisch gedicht van Vildiver, waarvan wij in de Oudnoorse saga van Diederik van Bern een parafraze bezitten. Het fragment van Bere Wisselauwe is het Oosten van het Nederlands gebied ontstaan. Dat hier zeker overeenkomsten met Oudnoorse berserkers is vast te stellen, werd door J. de Vries aangetoondGa naar voetnoot1). De aandacht werd er eveneens op getrokken dat de ‘Bärenhäuter’ de luiheid als typische eigenschap hebben. Het Duits ‘auf der Bärenhaut liegen’, ‘auf der faulen Haut liegen’, ‘Faulpelz’ spreekt een duidelijke taal. J. Grimm noteert: ‘Der die Haut des Bären anlegenden Krieger kommt dem Bären selbst gleich, der sich Winters auf die faule Haut streckt und an seinen Tatzen saugt’Ga naar voetnoot2). Het ontstaan der Duitse gezegden kan te wijten zijn aan de invloed van de Humanisten, die Tacitus ijverig bestudeerd hebben. De uitdrukkingen komen voor vanaf de 16de eeuw. Men vergelijke Tacitus Germania 15 ‘Quoties bella non ineunt, non multum venatibus, plus per otium transigunt, dediti somno ciboque... ipsi hebent, mira diversitate naturae, cum iidem hommes sic ament inertiam et oderint quietem’. Tac. Germ. 17: ‘Gerant ferarum pelles’ Tac. Germ. 45: ‘Germanorum inertia’Ga naar voetnoot3). Doch ook reeds van voor de tijd der Humanisten kunnen dergelijke zegswijzen bij het volk bekend geweest zijn. Saxo Grammaticus, gestorven in 1216, verhaalt in zijn Gesta Danorum Liber II vii 11-12 hoe Biarco (= een berenaam) slaapt en slechts na drie maal roepen zich in de strijd begeeft. De Hrólfssaga 19 vv. verhaalt hoe een beer in zijn plaats vechtGa naar voetnoot4). Daaruit kan men wel besluiten dat de berehelden, de ‘Bärenhäuter’, die, alhoewel ze dappere strijders waren, zeker behept waren met spreekwoordelijke luiheid. In het Noorden zijn de berserkers, naar de betekenis als ‘Bärenhäuter’ te verstaan, dikwijls geïdentificeerd met de ‘ulfheðnar’ (wolfspelsen, weerwolven)Ga naar voetnoot5). Wellicht kan de litteratuur der Germaanse landen enige opheldering bieden. In de Oudnoorse tekstenGa naar voetnoot6) vindt men herhaaldelijk, dat een jonge man moet vechten met een beer of een berserker. Hier moet een initiatieceremonieel worden aangenomen, dat de jonge man de toegang verschafte tot volwaardige mannelijkheidGa naar voetnoot7). In verschillende van deze verhalen wordt de nadruk gelegd op verachting van de jonge oningewijde man. Dat hij als een nietsnut of luilak wordt beschouwd komt herhaaldelijk voor. Doch hij bewijst zijn mannelijkheid door een glansrijke overwinning op de beer of de berserker. Veel van deze strijders dragen een berenaam, die in enige gevallen moeilijk anders kan uitgelegd worden dan in verband met dit initiatieceremo- | |
[pagina 225]
| |
nieelGa naar voetnoot1). Het doden van het sterkste roofdier in het noorden, nl. de beer, moet als een bewijs van hun mannelijke kracht hebben gegolden. Soms wordt naast de beer ook de ever genoemdGa naar voetnoot2). Men kan er niet aan twijfelen, dat samen met het bewijs leveren van mannelijke weerbaarheid ook de vruchtbaarheidskultus hierbij een rol speeldeGa naar voetnoot3). Gezien de spreekwoordelijke luiheid van de ‘Bärenhäuter’ en de geveinsde luiheid van de jongen bestrijder van beer of ‘Bärenhäuter’ (berserker) en het dragen van de naam van het gedode dier, zal het niet verwonderen dat ‘Bernt op de rug dragen’ betekent lui zijn. Ook het gezegde ‘hij heeft luie Ever op de rug’ sluit hierbij aan. Wij hebben reeds de ever naast de beer aangehaald, als het dier, dat door de jonge man moest worden gedood, maar er is ook nog een andere reden. Daar ‘Eber, ever’ dikwijls vervangen werd door ‘beer’ in de betekenis van (ever)zwijn en dit woord ‘beer’ in de uitspraak gelijkluidend is aan ‘beer’ (ursus), kan men aannemen dat de luiheid van een (ever)zwijn (‘zo lui als een varken’) en de spreekwoordelijke luiheid van ‘Bärenhäuter’ en beren de twee besproken dieren nog meer met elkaar deden verwisselen. Een typisch voorbeeld met waarschijnlijk taalkundige verwarring vindt men in de figuur van ‘Vildiver’, die men ontmoet in de Thidrekssaga. Deze saga ons in het Noords bekend, kwam uit het gebied der Saksen, zoals de saga zelf vermeldt. Vildiver, die in de Thidrekssaga als beer verkleed is en waarvan het Nederlandse ‘Van Bere Wisselauwe’ een parallel lijkt te zijnGa naar voetnoot4) wordt volgens sommigen naar de naam als ‘Wilde ever’, door andere als ‘Wilde beer (ursus)’ verklaardGa naar voetnoot5). Het woedend vechten van Vildiver kan begrepen worden in het licht van de typische rol, die de ever heeft in een gedicht, dat aan Jan III van Brabant wordt toegeschreven. Hertog Jan wordt door zijn vijanden bedreigd, maar hij vreest ze niet: Ic ben die hertoghe van Brabant
Bi den Ever ben ic ghenant.
Men begrijpt, dat de heer van Bar de strijders aanraadt: kere! En com nemmermere in des Evers pasGa naar voetnoot6). Het Duits kent de zegswijze ‘er war wütend wie ein angestochener (angeschossener) Eber’. Het moet wel een echte vuurproef geweest zijn voor een jonge man in vroegere tijden om alleen een ever te vellen. Doch het niets ontziende vechten van Vildiver kan ook uitgelegd worden | |
[pagina 226]
| |
als een berserkerwoede. De berserkers (Bärenhäuter) ware wilde vechters, die hun vechtroes tot extase opvoerden. Vildiver is als een beer verkleed en J. de Vries heeft gewezen op overeenkomsten tussen Vildiver, (Bere Wisselauwe) en de berserkers. Daar Bere Wisselauwe een parallel verhaal is van de Vildiver-episode in de Thidrekssaga en uit het oostelijk grensgebied der Nederlanden stamt, is de berefiguur Vildiver waarschijnlijk een bekende geweest in dezelfde streken. Immers de Oudnoordse Thidrekssaga verhaalt zelf, dat de vertelde stof uit het gebied der Saksen naar Skandinavië kwam. Diederik van Bern kan goed bedoeld zijn met ‘Derk met den beer’ in de Gelderse Achterhoek. In de volksfantasie is hij geheel en al vereenzelvigd met Wodan als de aanvoerder van de Wilde Jacht, die vooral in de Joeltijd hoogtij viert. De Wilde Jacht kan gevaarlijk zijn en men kan zich aan haar onttrekken door volkomen rust in deze tijd. Een andere historische persoonlijkheid met een berenaam, nl. Bernard Christiaan van Galen (Berendje van Gaolen, Beerneken van Geulen) naast andere beroemde legeraanvoerders o.a. Attila werden ook vereenzelvigd met de aanvoerder van de Wilde Jacht. Hij werd zelfs gestraft omdat hij de rust van de heilige Joeltijd niet onderhieldGa naar voetnoot1). Het merkwaardige is, dat Odin (Wodan) als aanvoerder van de Wilde Jacht verband heeft met de wereld van berserkers en aanverwante EinherjarGa naar voetnoot2). Diederik van Bern en Attila, die men ontmoet in de Oudnoorse, oorspronkelijk Saksische, Thidrekssage zijn ook bij de Friezen als ‘thi Bernera kinig Thiadric and the Hunena kinig Ethela’ geen onbekendenGa naar voetnoot3). Rest ons nog te verklaren ‘op de rug’ in ‘hij heeft luie Evert op de rug’. Hier komen we weer in dezelfde sfeer terecht en dat kan als zodanig een bevestiging zijn van de boven uiteengezette opinie. Het is namelijk een bekend motief uit de Volkskunde dat weerwolven (in het Oudnoors worden berserken ook ‘ulfheðnar’ = ‘wolfshuiden’ genoemd) mensen op de rug springen en zich laten dragen. Dit wordt ook beweerd van de duivel en andere wezens, maar telkens in verband met de weerwolfGa naar voetnoot4). Hoe men de Vildiver-figuur ook verklare - als ever of beer-, er zijn aanduidingen te over (de namen Bernt, Evert; de luiheid van berehelden, Bärenhäuter en berserkerachtige wezens; de verwantschap van deze laatste met weerwolven), dat een dergelijke figuur in het volksgeloof aanleiding is geweest tot gezegden als: ‘luie Evert op de rug dragen, Bernt op de rug hebben’Ga naar voetnoot5). | |
[pagina 227]
| |
Het voorkomen van soortgelijke gezegden in het Saksisch en Fries gebied zou dan zijn oorsprong hebben in volkskundige verhalen en voorstellingenGa naar voetnoot1). L. Peeters. |
|