De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdNederlands in Hawthorne's mond.In Potgieters mooie novelle Onder Weg in den Regen, waarvan Dr. Jc. Smit uit Melbourne een nieuwe uitgave bezorgdeGa naar voetnoot1), komt het woord ‘walvischbaard’ voor. Van een rund wordt verteld dat het ‘ten middenpunt van zijn vierkant gebied een walvischbaard (heeft) om het te hulp te komen, waar zijn staart te kort mogt schieten’Ga naar voetnoot2). Bedoeld is dus een wrijfpaal, die men vroeger vaak in een weiland plaatste ten behoeve van de koeien. Dat kon een houten paal zijn, maar in de kustprovincies werd er vaak de (halve) onderkaak van een walvis voor gebruikt. In de 17e en 18e eeuw kwamen die kaken in groot aantal in ons land. Ter herinnering aan de Groenlandvaart vindt men er in onze tijd nog in enkele kerken, en ik heb ook nog wel eens zo'n verbleekt en gladgeschuurd bot in een wei zien staan. Walvischbaard is echter geen kaak, maar het hoornen aanhangsel van het verhemelte dat bij sommige | |
[pagina 220]
| |
walvissen voorkomt, ‘balein’, en zo verklaart Smit het ookGa naar voetnoot1). Op zichzelf is dit juist, maar de kontekst laat deze betekenis niet toe, want balein, ook een groot stuk balein, is niet geschikt om als wrijfpaal te dienenGa naar voetnoot2). Ook is het niet waarschijnlijk dat baard ooit de betekenis kaak kon hebben; staande walviskaken werden wel eens ten onrechte ribben genoemd, maar nooit baarden. Voordat we veronderstellen dat Potgieter zich eenvoudig vergiste - niet waarschijnlijk immers, omdat er in zijn tijd nog heel wat kaken in het land stonden - plaatsen we hiernaast een paar andere voorbeelden van eigenaardig woordgebruik in dezelfde tekst. Van een knotwilg heet het dat de twijgen ontspruiten aan de ‘romp’Ga naar voetnoot3); als het donker wordt in de trein waarin Potgieter het grootste deel van zijn verhaal laat spelen, lezen we: ‘ik zegen Uw zuinige administratie, die ons dreigt in den duister te doen zitten’Ga naar voetnoot4). Het laatste is een duidelijk anglicisme. ‘Administration’ is niet alleen administratie in onze zin, maar ook bestuur, directie en in deze on-nederlandse betekenis heeft Potgieter het hier gebruiktGa naar voetnoot5). Niet gelijk maar wel verwant ligt het bij ‘romp’. Wij spreken daarvan bij mens en dier, maar niet bij een boom; het Engelse ‘trunk’ geldt in beide gevallen. Potgieter ‘vertaalde’ dus verkeerd. Hetzelfde deed hij blijkbaar met ‘whalebone’, dat ‘balein’ en ‘bot van een walvis’ kan zijn; ook hier een verkeerde ‘vertaling’, minder doorzichtig dan de andere. Toch koos Potgieter misschien juist walvischbaard, omdat dit de lezer meer op het spoor zet dan het in zijn tijd al veel gewonere woord balein, dat nog maar weinigen aan mnl. baleine (lat. balaena) = walvis kon doen denken. Ons balein is immers niet hetzelfde woord, maar een latere ontlening uit het FransGa naar voetnoot6). Ik sprak van op het spoor zetten en plaatste ‘vertaalde’, ‘vertaling’ tussen aanhalingstekens. Onder Weg in den Regen bevat een gedeeltelijke vertaling van Pansie, het eerste en enige hoofdstuk van Hawthorne's roman The Dolliver Romance en Dr. Smit noemt die accuraat en vaardig. Daarin komen de gesignaleerde vertaalfouten dan ook niet voor, maar in het gesprek dat Potgieter voert met de schim van Hawthorne, en ze worden alle drie door de laatste gemaakt. Blijkbaar heeft Potgieter behoefte gevoeld om zijn vereerde medereiziger ook in de taal enigszins als Amerikaan te typeren. Hij doet dat niet door hem krom te laten praten; grof effekt zou niet gepast hebben. Hij doet het in de eerste plaats door hem te laten aarzelen bij de keuze van het goede woord: ‘Tegenover mij speelde uit het riet, zouden wij zeggen, uit de biezen zegt gij’Ga naar voetnoot7). Zelf merkt hij overeenkomstig op: ‘De wereld, | |
[pagina 221]
| |
zoo als men in de Staten zegt’Ga naar voetnoot1). Hij doet het voornamelijk door Hawthorne's taal, vaker dan ik heb aangegeven, iets van zijn eigene te laten afwijken; alsof hij zich zo in de vreemdeling heeft ingeleefd, dat hij deze niet rechtstreeks Nederlands laat spreken, maar zijn woorden uit het Engels vertaalt. Wanneer men er eenmaal op is gaan letten, komt de gefantaseerde Engelse ondergrond telkens door de Nederlandse tekst heen: ik plagt te rooken, blz. 25, r. 12 en 17; daar ben ik boven, r. 21; de hand ‘hield’ de gele stok, blz. 26, r. 21; roede voor hengel, blz. 27, r. 21; galerij voor museum, blz. 33, r. 16; des socialen probleems, blz. 35, r. 30; een even ópvallend gebruik van het werkwoord doen, enz. Zo subtiel is dit allemaal gebeurd, zo dicht tegen het Nederlands aan, dat de afwijking die men bij nadere beschouwing vindt, gewoonlijk tevens een secundaire mogelijkheid van Potgieters eigen taalgebruik is. De argeloze lezer merkt er niets van, en zonder de sleutelwoorden die ik noemde, zou hij zich nóg afvragen of er van iets anders sprake is dan van onbewuste assimilatie; een lichte anglicering, die het natuurlijk gevolg kan zijn van de rolverdeling die de schrijver zich oplegde. Alleen die drie woorden verraden door hun te grote nadrukkelijkheid, dat Potgieter wel geweten heeft wat hij deed en er naar streefde in het gesprek met Hawthorne niet aan beide kanten zelf aan het woord te schijnen. B.H. Erné. |
|