Overwegingen bij ‘Een retorikaal curiosum’
Het artikel van de heer L. Strengholt in de N.T. van Jan. '58, blz. 46-49, Een retorikaal curiosum, stelt ons voor een buitengewoon boeiende letterkundige puzzle.
De auteur wijst er al op, dat volgens de dichternaam Henric Riisberch, vervat in het 4 × weerkerend acrostichon, de 3 voorlaatste regels van de eerste strofe vervalst moeten zijn. De 13de regel begint n.l. met een D., die in de hele naam niet voorkomt, en ook 12 en 14 hebben niet de juiste beginletters.
Maar dit is niet het enige. Ook het rijm in 13 klopt niet. Het is wel assonerend, maar in dit strenge referein komen niet anders dan volledige rijmen voor. Bovendien is ‘vergeven’ een rijm, dat in de 3de strofe zijn beurt krijgt, als weerklank op ‘verheven’ en ‘beneven’. En daar mèt een h erin: ‘vergheven’.
Helaas - voor dichters gelukkig! - is het aantal rijmen in onze taal, vroeger en nu, op ‘weghen’ en ‘overgesleghen’ zo groot, dat een herstel van deze 13de regel niet beproefd kan worden.
Voor de 14de regel is dat anders. Afgezien van het feit, dat hij met een C. hoorde te beginnen, hoeft men hem maar naast de andere 3 voorlaatste regels van iedere strofe te leggen, om te horen, dat de toon te zwak is:
‘Ende conduceren in uwe paden’ haalt niet bij:
‘Coninc der glorien, wilt my ontladen’
‘Coemt en verlost my o Godt van de quaden’
‘Coemt my met u gratie versaden’
Er kan gestaan hebben: ‘Conduceren wilt my in uwe paden’, wat tenminste een aan aanhef en toongewicht gelijkwaardiger regel oplevert. De mogelijkheid is echter niet uitgesloten, dat het rijmwoord ‘paden’, zo kort na het voorgaande ‘weghen’ ook verkeerd is; er kan b.v. sprake geweest zijn van ‘ghenade(n)’, een in deze stof voor de hand liggend woord, dat in het rijm op ‘versmaden’ door Riisberch in de andere strofen niet is aangewend.
Maar wat is er eigenlijk met die regels gebeurd?
De heer Strengholt spreekt van: ‘eerst gecorrumpeerd en later weer gerestaureerd’. Zoiets zou men bij een met de schrijfveer vermenigvuldigd handschrift kunnen veronderstellen. Maar dit refrein komt voor in een ± 1580 te Delft gedrukte bundel. Wanneer daar op deze wijze bedorven plaatsen in voorkomen, moet de drukker de schuldige zijn. Kennelijk zijn, bij het toestellen voor het afdrukken, de 4 laatste regels van de eerste strofe los geraakt, ja, geheel of gedeeltelijk uit elkaar gevallen. De drukker beschikte ter plaatse niet meer over copy of drukproef, of nam de moeite niet en het risico die erbij te halen.
Dat laten-vallen van zetsel in de drukkerij kennen wij maar al te goed van onze hedendaagse dagbladen; men vindt de regels dan soms op een verkeerde plaats terug, en soms in het geheel niet!
De drukker van onze refereinenbundel kon, toen het ongeluk geschied was, de laatste, de 15de regel, die immers in iedere strofe terugkomt, zonder meer herstellen. De, met een R beginnende, 13de regel was blijkbaar compleet gebleven. Maar hij belandde nu op de verkeerde plaats. Hij werd 1 regel naar boven verschoven. Van de als acrostichon verborgen dichternaam had de drukker natuurlijk geen weet. Hij zat dus nu met regel 13 en 14, die bij Riisberch 12 en 14 waren geweest. Er hing hem een regel in het oor, uit de