De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Vanden levene ons heren
| |
[pagina 216]
| |
Zolang Oetingen en Ottignies naast mekaar worden vermeld, zal elkeen, die het voorrecht had temidden van de gezegende heuvels van het Pajottenland (tussen Dender en Zenne) geboren en getogen te zijn, over deze gelijkstelling glimlachen. Maar het gevaar is natuurlijk niet denkbeeldig dat men kortheidshalve de zogenaamde Mnl. grafie gaat verwaarlozen en aldus het ware verspeelt om alleen het valse te behouden. Zo noemen de Bouwst. Mnl. Wdb. (art. 852 en 1318) alleen nog de Waalse gemeente en heeft Pater van Mierlo het herhaaldelijk over het ‘(tekst)handschrift van Ottignies’ in zijn polemiek met Beuken over het al of niet toeschrijven van Vanden levene ons heren aan Martijn van Torhout (Versl. Med. Vl. Acad. 1938, 355, 358 en 374; 1939, 519); het zal hem in zijn lange en vruchtbare loopbaan wel niet veel gebeurd zijn, dat hij volkomen ten onrechte aan het Franse element boven het Dietse de voorkeur heeft gegeven. Ik zou niet verder op deze kwestie ingaan, indien het vraagstuk van de kopiist van zuiver codicologische orde was. Er staat hier meer op het spel: volgens de mening van Beuken is het nl. niet uitgesloten dat de kopiist zelf een origineel Leven ons heren heeft uitgebreid met een voorliefde voor meerregelige rijmen. Als Beuken en Pater van Mierlo vaak het klooster (van Ottignies) vermelden, dan halen zij meer uit de boven geciteerde epiloog dan er in staat. Mij is niets gebleken over het bestaan van een klooster te Oetingen en Dr. Jan Lindemans had ook nooit gehoord over een brandpunt van kulturele bedrijvigheid aldaar. In een klein dorp zijn de mogelijkheden verder niet groot meer. Deze hand - die ook het Boec van den houte afschreef - zou die van de pastoor kunnen zijn. Reeds in 1263 wordt een Gerardus presbyter de Otenghen... rector parochiae de Othenghen genoemd in een geschil met Sinte Waldetrudis over nieuwe tiendenGa naar voetnoot1); de parochie behoorde tot het dekenaat Halle en tot het bisdom Kamerijk. - Zo werd in 1462 een Legenda aurea van Jacobus de Voragine (Brussel K.B. 3406) geschreven door Egidius Appelman op 30-jarige leeftijd; hij was curatus in Sint-Kwintens-Lennik, op nog geen 10 km daar vandaan. - Het Kartuizerklooster van Herne, waarheen de oude Ruusbroec zich te voet begaf om zijn werk nader te verklaren, was in de buurt. Maar waarom zou dit boek niet het werk kunnen zijn van een leek? Dat was de bekende vertaler Vranke Callaert toch ook; het is vreemd dat wij ons dat tegenwoordig zo moeilijk kunnen voorstellen. - Zijn er tekenen dat in deze uithoek enige leken-kultuur heeft gebloeid? Ridder Sohier de Heetvelde heeft er een kasteel en is in 1375 van plan daar een eeuwige kapelanie te stichten ter ere van God en van de H. Maagd en voor het zieleheil van hemzelf, zijn voorvaders, zijn weldoeners en alle overleden gelovigen. In het jaar 1493 resideert in Oetingen ridder Jean le MolGa naar voetnoot2); wellicht was de Messire Jan de Mol, seigneur d'Oetinghen, die persoonlijk met de Prins van Oranje onderhandelde over de Pacificatie van Gent zijn kleinzoonGa naar voetnoot3). Wat zouden deze ridders begonnen zijn zonder hun klerken? - Hoe het ook zij, het hs. Vanden levene ons heren is niet in een kloosterlijk milieu afgeschreven. Robrecht Lievens. |
|