Nog eens: ‘De Nieuwe Gids te Katwijk’
I.
In hettweede gedeelte van ‘De Nieuwe Gids te Katwijk’, door mevrouw Nijland-Verwey, komen enige onjuistheden voor, die ik graag hersteld zou zien. Daar mevrouw Nijland mij haar artikel heeft voorgelezen alvorens het ter perse te geven, voel ik mij voor deze fouten, een gevolg van mijn onopmerkzaamheid, mede verantwoordelijk.
Ten eerste: Kloos' ‘Doodsliedjes’ en ‘Pathologieën’ maken géén deel uit van ‘Het Boek van Kind en God’. De toon van zelfbeklag dezer strofische gedichten harmonieert niet met die van het slotsonnet: ‘Dit boek is Hoge Trots/Een Glorie om mijn eigen bleke slapen.’
Ten tweede - en deze fout is ernstiger, daar zij de betrouwbaarheid van mevrouw Verwey-van Vloten in het geding brengt -: volgens de mij door mevrouw Verwey verstrekte gegevens ontving Verwey, tijdens zijn studiejaren, van een vriend van Isaäc Israels, ten behoeve van die studie, een stipendium van f 50.- 's maands. Van deze toelage stond hij de helft - f 25.- af aan zijn vriend Willem Kloos (Zie: ‘De Jeugd van een Dichter’, blz. 193, 234 en 235). Mevrouw Nijland nu trekt deze onbaatzuchtige vrijgevigheid van de jonge Verwey in twijfel. Volgens haar werden die f 25.- slechts gedeeltelijk uit eigen beurs verschaft en ‘gedeeltelijk door rondvragen bij vrienden’; dus uit een fondsje, door Verwey beheerd. Maar als dit zo was, waarom schreef Kloos hem dan, 28 Oct. '88: ‘Ik weet niet of ge geneigd zijt mij de f 25.- te blijven uitkeren, die ik maandelijks van je kreeg’. En op 6 Nov.: ‘Ik weet niet of er tussen u en Witsen correspondentie over is geweest, over dat geld van de eerste maand. Toen ik er hem over sprak, zei hij natuurlijk, dat hij 't geven zou. Maar tevens weet ik, dat hij 't eigenlijk niet doen kan, en het hem in ongelegenheid zal brengen, f 25 van deze maand minder te hebben. Zoudt ge 't dus niet beter vinden als ik ze van ù kreeg. Als ge wilt, natuurlijk’. Als deze toelage niet door Verwey persoonlijk werd verstrekt maar uit een fondsje van vrienden werd geput, door Verwey beheerd, waaruit vloeien dan deze vragen van Kloos voort? Ware er zulk een fondsje geweest, Kloos zou niet hebben gevraagd, maar hij zou hebben geëist, gezien de felle vijandschap die hij voor Verwey was gaan voelen.
Het lag allerminst in de aard van mevrouw Verwey-van Vloten de edelmoedigheid van haar man jegens zijn vrienden fraaier voor te stellen dan zij in werkelijkheid is geweest.
‘Het is misschien nuttig,’ schrijft mevrouw Nijland aan het slot van haar artikel, ‘ook in stoffelijke zaken precies te zijn.’
Inderdaad.
Maurits Uyldert.