De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdHet Boek van Nu.Februari. Pierre H. Dubois acht Simon Vinkenoog, Wij helden eerlijker dan het debuut van de schrijver Zolang te water; Harry Mulisch noemt D. naar aanleiding van De versierde mens weliswaar het grootste talent dat sedert enige jaren aan de nederlandse litteratuur is toegevoegd, maar hij meent toch dat niemand bij M.'s boeken iets wint of verliest. - Jan van Nijlen is in zijn verskunst nog soberder en nadrukkelijker geworden, schrijft C.J.E. Dinaux over Te laat voor deze wereld. - Raymond Brulez herdenkt en bespreekt Remy C. van Kerckhove, met name zijn laatste bundel Gedichten voor een Kariatide, en constateert verwantschap met Wies Moens en Franz Werfel. - Coolens nieuwe roman De grote voltige behoort, volgens Garmt Stuiveling, tot de merkwaardigste prestaties van de schrijver. Het boek is opgebouwd uit hoofdstukken die om en om in het verleden (vóór 1914) en in het heden (na 1945) spelen. - P.H. Ritter jr. wijdt een artikel aan Louis Couperus naar aanleiding van de voltooiing van de ‘Verzamelde Werken’, De Couperus-figuur herleeft. - Maart. Garmt Stuiveling behandelt de reeks Monografieën over Vlaamse letterkunde. Het principe juicht hij toe, op de praktijk van de thans vier uitgekomen boekjes over Paul van Ostayen, Karel van de Woestijne, Lode Zielens en Richard Minne oefent hij kritiek uit. - P.H. Ritter jr. schrijft over Couperus' De Boeken der Kleine Zielen. Hij komt tot de conclusie dat het onafwendbaarheidsbewustzijn bij Couperus de ‘fin de siècle’-stemming is. - Pierre H. Dubois heeft enkel lof voor de roman De Bekering van Alfred Kossmann. - Uit Velerlei Pen: Raymond Brulez over Den Sack der Consten, herdruk van het in 1590 te Amsterdam verschenen volksboek, nawoord van Dr. Willem van Eeghem. - | |
Maatstaf.Februari. In Spiegel van de Wilde Jacht geeft Paul Rodenko kanttekeningen bij Achterbergs Spel van de Wilde Jacht. In de ‘Sotternie’ ligt de sleutel tot het hele Spel, dat R., mede gebruik makend van toelichtingen door de dichter zelf geschreven, op diepgaande wijze analyseert. - P.J. Meertens bespreekt het magische en folkloristische element in Achterbergs Spel van de Wilde Jacht. - Gerrit Borgers vervolgt zijn publikatie van de briefwisseling Van Ostayen-Du Perron. - | |
[pagina 189]
| |
Maart. Gerrit Borgers publiceert de brieven van E. du Perron aan Van Ostayen uit het winterhalfjaar 1927-1928. - A. Marja kritiseert de verzamelde poëzie van Han Hoekstra als Verzen om van te houden. - | |
Ontmoeting.Maart. Als inleiding op zijn opstellenreeks over de moderne poëzie, behandelt Ad den Besten de vraag naar het wezen van de poëzie. Hij komt tot de slotsom dat de poëzie zich steeds bevindt ‘op de rand van het zegbare’ en ziet de opgave van de dichter als ‘het naamloze zijn geheimen te ontwringen.’ - | |
De Nieuwe Stem.Januari. Jan Romein gaat in De zelfexpressie van de westerse mens in de twintigste-eeuwse roman de litteraire uitingen na in verband met en als gevolg van de sinds het einde van de 19e eeuw veranderde omstandigheden op maatschappelijk-cultureel gebied. - Februari. Jan Romein vervolgt zijn artikel De zelfexpressie van de westerse mens etc. - A.A. Prins spreekt zich uit voor het toelaten van studenten met een bèta-diploma aan de litteraire faculteiten, J.C. Kamerbeek verzet zich daartegen in Klassieke opvoeding in gevaar? | |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.LXXV, Afl. 4. J.J. Mak publiceert diepgaande Boendale-studies, in twee hoofdstukken verdeeld, waarvan het eerste de verhouding behandelt tussen Boendale en Durandus' ‘Rationale Divinorum Officiorum’: B. zal daaruit wel niet rechtstreeks, maar via iets als een excerpt hebben geput; in het tweede hoofdstuk, Boendale en Sidrac, gaat Dr. Mak na wat B. aan de Sidrac heeft ontleend; hij is geneigd, de argumenten pro en contra overwogen hebbend, de vertaling van de Sidrac aan Boendale toe te schrijven. - P. Maximilianus o.f.m. cap. wijst in Vondel en Thomas van Kempen bij Vondel invloeden aan van de Imitatio, waarmee de dichter, blijkens de datering van de plaatsen, in de laatste 25 jaar van zijn leven vertrouwd moet zijn geweest. - P. Maximilianus geeft in een uitvoerige en waarderende bespreking van W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah I, aantekeningen en aanvullingen daarop, waarbij hij o.a. verscheiden plaatsen noemt die z.i. op invloed of navolging van Vergilius wijzen. - Verdere boekbeoordelingen: J.J. Mak, Dit is een suuerlijck Boecxken en G. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letteren I2 door G. Kruyskamp; H.J.E. Endepols, Woordenboek of Diksjenaer van 't Mestreechs door G. Kloeke. | |
Levende Talen.Februari. E.M. Uhlenbeck heeft de voordracht afgestaan die hij in de jongste jaarvergadering van de Vereniging van Leraren in Levende Talen heeft gehouden over Traditionele zinsontleding en syntaxis. - Jef Notermans geeft van Hendrik van Veldekes letterkundige nalatenschap een uitvoerige samenvatting, voorafgegaan door een inleiding over de literatuur daaromtrent. - De kolenboer spreekt bij monde van F.C. Dominicus een woord van verweer tegen het artikel van Martien J.G. de Jong in de vorige aflevering over experimentele dichters. - R.W. Zandvoort karakteriseert het werk van Three Grammarians: Poutsma-Jespersen-Kruisinga. - Het artikel van H.H.J. de Leeuwe, Georg van Meiningen en zijn Hof theater, is een onderdeel van een boek dat de auteur in bewerking heeft over de geschiedenis van het nederlands toneel tussen 1870 en 1900. - P.C. Paardekooper waagt het, de didaktische doodsklok te luiden over Wijlen ons koppelwerkwoord? - | |
[pagina 190]
| |
Boekbeoordelingen o.a.: C.F.P. Stutterheim, Problemen der Literatuur-wetenschap (C.A. Zaalberg); R. Pennink, Silvander (Jan Baptista Wellekens) 1658-1726 (Sonja Witstein); B. van den Berg, Comparatisme op structurele grondslag (A.J.J. de Witte); Fr.S. Rombouts, Naar een betere spelling! (C.A. Zaalberg, in de spelling die de auteur bepleit); P.A. Verburg, Algemene Taalwetenschap en Encyclopaedie (C.A. Zaalberg). | |
Museum,December 1957. C.F.P. Stutterheim bespreekt Veelheid en Binding van E. Lindes. Maart 1958. Het hoofdartikel Taal en tekst van W. Gs. Hellinga demonstreert aan het gedicht ‘Wervelwind’ van Hendrik de Vries de noodzakelijkheid voor de ‘literatuurkunde’ om haar objecten, die immers ‘gevallen van taalgebruik’ zijn, in eerste aanleg taalkundig te (laten) bezien. - Recensies o.a.: Asselbergs en Huysmans, Het spel vanden Heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert door C.F.P. Stutterheim, met verbeteringen op de annotaties. - Korte recensies o.a.: Veenstra, Baeto-uitgave in de reeks Klassieken uit de Ned. Letterkunde, door H.W. van Tricht; S.E.H. van Gilse, De figuur van François Haverschmidt door C.F.P. Stutterheim. - | |
Driemaandelijkse Bladen.X, Afl. 1. Een artikel van D.P. Blok handelt over De enken; de geografische verbreiding (toegelicht door een kaart en een namenlijst), de oorspronkelijke bestemming (bouwland) en de etymologie van het toponiem. - H.T.J. Miedema publiceert Een berijmde samenspraak, daterend van ongeveer 1818, in dialect, vermoedelijk dat van Rechteren, op de bruiloft van de graaf van Rechteren. - K. Heeroma bespreekt in Maaiwoorden 8 Nogmaals Zwade, ditmaal vooral uit etymologisch oogpunt. - A. Haga vraagt zich in Bisschoppelijke administratie en taalgrenzen af, of er verband kan bestaan tussen het beloop van sommige isoglossen in Gelderland en de scheiding tussen ‘overijselse’ en ‘stichtse’ lenen. - Kleine bijdragen: J. Naarding, Psalm als visnaam (: salm‘zalm’ hypergecorrigeerd tot psalm); E.J.H. Scholten, Maeigereedschop (in twents dialect). - | |
Volkskunde.1958, Afl. 1. J.M.G. van der Poel geeft een artikel over De Rijnlandse ploeg, met illustraties. - C. Catharina van de Graft behandelt, in aansluiting bij haar studie over de meiboom in de vorige jaargang, enige varianten van Het bonenliedje. - P. Janssens C. ss. R. schrijft over Het getal zeven in het volksgeloof, de oosterse oorsprong, de voortzetting in de oudchristelijke en middeleeuwse traditie en de tegenwoordige verbreiding in West-Europa. - | |
Leuvense Bijdragen.XLVII (1958), Afl.1-2. J.J. Mak behandelt van Het Boek vander Wraken eerst ‘inhoud en strekking’, daarbij voorlopig veronderstellende dat Boendale de auteur is; in een tweede gedeelte, ‘bronnen en auteurschap’, argumenteert hij die veronderstelling, en gaat de gedragslijn na van Boendale tegenover zijn onmiddellijke bronnen, de z.g. Sibylla Tiburtina en Pseudo-Methodius. - A. Carnoy schrijft een van grote linguistische eruditie getuigend etymologisch artikel over Les conifères dans la toponymie et la linguistique, met toponymische data vooral uit België, Nederland, Frankrijk en Duitsland, en veel ander woordmateriaal uit verscheiden indogermaanse en ook enkele niet-indogermaanse talen. - Nienke Bakker maakt Aantekeningen bij een paragraaf uit Gerlach Royens buigingsverschijnselen, nl. die | |
[pagina 191]
| |
over de stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden; het type ‘een goud horloge’ blijkt al heel oud te zijn, en Mej. Bakker komt aan de hand van veel voorbeelden uit oudere taal tot de slotsom dat in de meeste gevallen zulke vormen te verklaren zijn uit adjectivering van het substantief. - K. Iwema bespreekt de plaats Limborch VII, 814: ‘Die soudens sere meshaken’, die hij voorstelt te lezen: ‘Die 'soudaens sere meshaecten’. | |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.1957, 4 (Augustus-September-Oktober). Herman Teirlinck ontwikkelt in Prioriteit van het Spel zijn denkbeelden over de taak en de scholing van de toneelspeler. - J. van Mierlo ziet Het bisdom Luik als kultuureenheid in de 12de eeuw: het richtte zich steeds meer op het romaanslatijnse westen dan op Duitsland, en uit die sfeer moet de kunst van Veldeke worden verklaard. - Ger Schmook heeft voor zijn bijdrage Prosper van Langendonck en zijn verhouding tot ‘De Distel’ hoofdzakelijk uit notulen van dat letterkundig genootschap geput. - Cyriel de Baere geeft een aanvulling bij zijn artikel over Jan Lodewijk Heuvelmans, vertaler op de Vlaamse Zangberg (zie NTg. L, 287) en Ger Schmook bij het zijne in jrg. 1956 (zie NTg. XLIX, 349) over Verspreiding van Belgische literatuur in Joegoslavische bibliotheken. - | |
De Vlaamse Gids.Maart. Anthonie Donker publiceert Eva bij romantici en satyrici, een fragment uit zijn eerlang te verschijnen studie Eva en de Dichters. - | |
Dietsche Warande en Belfort.Februari. L.C. Michels wijst op het grote belang van de filologie voor ‘velerlei wetenschappelijke en anderszins culturele terreinen’. - Albert Westerlinck bespreekt De Française van Gerard Walschap. Hij heeft bewondering voor het centrale thema van de platonische liefdesidee, maar betreurt de benepen anekdotiek van de bekrompen kwezelarij. - Van Het glinsterend pantser en De beker van de min, van S. Vestdijk poogt Lambert Tegenbosch een karakteristiek te geven. - Leo Luykx geeft een geschiedkundige bibliografie in De jongste literatuur over ons nationaal verleden. - | |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.Jrg. 11, No. 11. In de rubriek Ned. Letteren geeft K(arel) J(onckheere) een overzicht van Vijftig jaar Vlaamse poëzie. No. 12. In zijn artikel Naar een oplossing van het Barokprobleem tracht G.J. Geers de Baroktijd te interpreteren. - In de rubriek Nederlandse letteren beoordeelt (Piet) v(an) A(ken) in Gijsen herlezende het proza van Marnix Gijsen, dat hij hogelijk waardeert, zij het niet zonder bezwaren. Zo speurt hij meermalen ‘kwade vooringenomenheid bij de keuze van de verf waarin de personages worden gezet’, o.a. in ‘Joachim van Babylon.’ | |
Wetenschappelijke Tijdingen.Februari. J. Van Cleemput behandelt de kerkelijke termen Presbiter, Parochia, Parochus naar hun betekenis en hun chronologische en geografische verbreiding in de Nederlanden. - V. Vanacker riet Een verdienstelijke poging tot redding uit de spellingsmoeilijkheden in de voorstellen van Fr. S. Rombouts (vlg. NTg. LI, 11 vlgg.). - Maart. J. De Baets O.P. vervolgt en besluit zijn in het januarinummer begonnen artikel over Het eerste Lam Gods-spel 1458 met ‘De tekst van de | |
[pagina 192]
| |
Tooch up den Poul’ en een commentaar daarop, waarin hij de aankleding en inkleding van de manifestatie nagaat. - In de rubriek ‘Van nieuwe Uitgaven’ een referaat van Gerard Brom, Alberdingk Thijm en van R. Pennink, Silvander (Jan Baptista Welkkens) 1658-1726. - | |
Tijdschrift voor Levende Talen.XXIV, Afl. 2. Robert De Coninck zet zijn bespreking voort van De nieuwe Woordenlijst van de Nederlandse Taal en de z.g.Zuidnederlandse woorden van kollebloem tot onrechtstreeks. - Roger Henrard besluit zijn studie over Menno ter Braak, Nietzsche en het cultuurprobleem met de hoofdstukken Menno ter Braak tegenover het nationaal-socialisme en Menno ter Braaks tragiek. - In de afdeling ‘Kronieken’ zet J. Leenen uiteen dat R. De Coninck aangaande gebruik en betekenis van De Zuidnederlandse woorden in de Woordenlijst verder strekkende gevolgtrekkingen maakt dan de gegevens van de lijst toelaten. - Van Fr. Closset, in dezelfde afdeling, onder Nederlandse letteren een overzicht, met korte karakteristiek, van kort geleden verschenen literair werk. | |
Taalonderwijs.II, Afl. 2 (Maart). G. Vannes stelt de voor België zo belangrijke vraag Hoe bevorderen we de kennis van het Algemeen Beschaafd? - Een redactioneel artikel handelt over Literatuuronderwijs (moedertaal). - V. Uyttebroeck maakt, naar aanleiding van een in november 1957 gehouden frans-belgisch congres, enige opmerkingen over Toneel en onderwijs. - Verder verscheiden kleinere bijdragen, o.a. in de rubrieken ‘Uit de praktijk’ en ‘Uit de tijdschriften’, en een bladzijde Taalwacht. - | |
Nu Nog.Maart. J. Verhasselt geeft in Verkiezingen en A.B.N. nederlandse verkiezingstermen, met een frans-nederlandse woordenlijst. - J. Dejaeger-Wolff brengt een verslag uit over de Wedstrijd voor Opstellen A.B.N.-week 1957, waaraan is deelgenomen door 355 militairen. - ‘Jaap de Zwijger’, een van De drie Japen die op 2 februari de ‘akademische zitting’ van de V.B.O.-afdeling te Antwerpen hebben bijgewoond, is voldaan over het verloop daarvan. - Verder de gewone rubrieken Brievenbus en Afwijkingen van het Algemeen Beschaafd, en kleinere, meest zakelijke mededelingen. - | |
Etudes Germaniques.XIII, Afl. 1 (Januari-Maart 1958). In de ‘Notes et Discussions’ vertelt E. Rombauts in Henri Bremond et Guido Gezelle over een plan tot een vertaling van gedichten van Gezelle in het Frans, waarbij Bremond een voorbericht zou schrijven, maar waarvoor geen uitgever te vinden bleek. - In de rubriek ‘Bibliographie Critique’ besprekingen van: R. Billiet, Toponymie van Herne door S. Kalifa; Frings-Schieb, Henric van Veldeken, Sente Servas door A. Moret; W.J. Buma, Aldfryske Houlikstaspraken door S. Kalifa; L. Van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw, J. Hulsker en G. Stuiveling, Van jaar tot jaar, van boek tot boek en Annie Salomons, Herinneringen uit den ouden tijd door P. Brachin. | |
Zeitschrift für Mundartforschung.Jrg. XXV, Heft 4, Dec. 1957. De afdeling ‘Besprechungen’ bevat een bespreking door W. Foerste van G. Winnen, De ogm. ai vóór umlautsfaktor in het Tiens dialect. |
|