| |
Aankondigingen en mededelingen
Oost-Nederland en Westfalen.
In het 80e Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung trekt K. Heeroma op grond van dialectgeografische gegevens met forse en vaardige hand de ‘Hauptlinien der ostniederländischen Sprachgeschichte’, het algemene beeld waarvan hij afzonderlijke trekken al in vorige publikaties heeft laten zien: Oost-Nederland, oorspronkelijk ingweoons, daarna van het zuiden uit verfrankischt, en tussen ongeveer 1200 en ongeveer 1600 van Westfalen uit beïnvloed. Westfalismen zijn o.a. neddendöör ‘schuurdeur’, dat het oude bansdeur heeft teruggedrongen, en gie(n), gee(n) voor ‘zwad’. Aan het slot tekent H. Vriezenveen in zijn eigenaardige positie te midden van zijn omgeving: conservatief inzover het een westfaalse trek (de ‘breking’ in woorden als liäpel ‘lepel’) heeft bewaard die eenmaal in een groot gedeelte van OostNederland bestond, maar daar in latere tijd voor een meer ‘nederlandse’ vorm heeft moeten wijken.
| |
Nederlands voor Engelsen.
Wij ontvingen The E.U.P. Concise Dutch and English Dictionary, bewerkt door Peter en Margaretha King. Aan het eigenlijke woordenboek gaat vooraf ‘A Concise Dutch Grammar’, die in ruim dertig kleinbedrukte bladzijden niet alleen strikte klank- en vormleer geeft, maar daartussendoor ook heel wat goed gekozen idiomatische bijzonderheden, waarvan een groot deel tot de syntaxis kan worden gerekend; dat onderdeel komt dus beter tot zijn recht dan de halve bladzij die formeel aan de ‘Syntax’ is gewijd, zou doen denken. Het woordenboek zelf, Nederlands-Engels en Engels-Nederlands, omvat ruim 360 bladzijden. Het is dus beknopt, maar bij vluchtig doorbladeren krijgt men de indruk dat de keus - het uitkiezen is juist bij een beknopt woordenboek moeilijk! - met oordeel en degelijke kennis van de twee talen is getroffen.
Het handige boekje is uitgegeven bij The English Universities Press Ltd., Londen, in 1958. Het kost, in stevige band gebonden, 10/6, dus ongeveer zes gulden.
| |
Oudnederlands.
Dr. H.K.J. Cowan, van wie we de laatste jaren een paar belangrijke studies over de z.g. Wachtendonckse psalmen hebben te lezen gekregen, heeft nu een nieuwe uitgave daarvan bezorgd: De oudnederlandse (oudnederfrankische)
| |
| |
psalmenfragmenten, in de reeks Textus Minores (Leiden, 1957; 61 blz.; prijs f 3.75). Het ‘oudnederlandse’ en ‘oudnederfrankische’ in de titel verschilt welbewust van het ‘altostniederfränkischen’ in de titel van Van Heltens uitgave. In de tekst is een markant verschil met Van Helten op te merken in de behandeling van de klinkers in onbeklemtoonde syllaben. Cowan heeft, in overeenstemming met zijn mening omtrent de fonologische waarde van die klinkers, de variërende weergeving van het handschrift gehandhaafd, en niet genormaliseerd zoals v.H. deed. De hieruit voortvloeiende, en andere, afwijkingen van Van Heltens tekst zijn in een reeks ‘variae lectiones’ op gesomd.
In een beknopte, maar zaakrijke inleiding verantwoordt de uitgever zijn gedragslijn, en bepaalt voorzichtig zijn standpunt in de kwestie van het totstandkomen van de handschrifttekst: ‘overzetting’ van oorspronkelijk Middelfrankisch dan wel rechtstreekse vertaling uit het Latijn in het Nederfrankisch. Op de eigenlijke tekst volgt een vocabularium, waarin de vormen zijn opgenomen met hun latijnse equivalent.
| |
Granida.
Van de uitgave van Hoofts Granida door wijlen A.A. Verdenius en A. Zijderveld in de reeks ‘Klassiek Letterkundig Pantheon’ (Thieme, Zutfen), is een tweede druk bezorgd door C.A. Zaalberg (geen jaartal; voorbericht gedateerd november 1956). De nieuwe uitgever heeft het ‘hs. A corr.’ doorlopend vergeleken en het oorspronkelijk zo goed mogelijk gevolgd, de inleiding herdrukt en met aan vierkante haken herkenbare toevoegingen aangevuld, en de aantekeningen herzien.
Deze voor studiegebruik bijzonder geschikte, en wetenschappelijk goed verantwoorde, tekstuitgave is een boekje van XXII en 104 bladzijden, dat gebonden f 2.75 kost.
| |
Friese rechtstaat.
Dr. P. Gerbenzon heeft op 3 maart 1958 het ambt van bijzonder hoogleraar in de friese taal- en letterkunde aan de universiteit te Utrecht officieel aanvaard met een rede, getiteld Friese rechtstaal en vreemd recht. Hij laat daarin zien dat de oude, poëtische, zuiver friese rechtstaal van Friesland sedert de 15e eeuw verzakelijkt tot een doordachte juristentaal, die een ruim gebruik maakt van latijnse termen.
De rede is uitgegeven bij Wolters, Groningen. Prijs f 1.50.
| |
Stadsgronings van 1793.
Bij de N.V. De Noord-Ooster, Wildervank, is in 1957 verschenen Et en Fret, met toelichting en aantekeningen uitgegeven door K. ter Laan, naar een handschrift dat onder oude familiepapieren werd aangetroffen. Het is een uiterst zwak toneelstukje, maar het heeft taalhistorische waarde als oudste document van het groninger stadsdialect: Ter Laan dateert het op goede gronden in 1793. De spelling is nogal vernederlandst, zodat de weergeving van de klanken te wensen overlaat, maar in woordkeus en zinsbouw is het volgens de uitgever, die het weten kan, zuiver ‘grunnegers’.
C.B.v.H.
| |
| |
| |
Alijt Bake van Utrecht.
In Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis XLII (1957-1958), pag. 127-151, vraagt R. Lievens aandacht voor Alijt Bake van Utrecht (± 1415-1455): ‘een opmerkelijke religieuse figuur en een verdienstelijke schrijfster’, die vanaf 1445 tot enige tijd vóór haar dood priores was van het klooster Galilea in Gent. Lievens hecht vooral waarde aan haar autobiografie, waarvan slechts ‘dat ander boecxken’ in een 18de-eeuws afschrift, minstens uit de derde hand, bewaard is gebleven: ‘Van geen enkel Diets auteur uit de XIIIe tot XVe eeuw zijn ons zoveel, vooral psychologische, bijzonderheden bekend. Als autobiografie wordt dit document nog belangwekkender om de grote nadruk die op de eigen, innerlijke ontwikkeling gelegd wordt’.
| |
Een Engelse studie over Multatuli.
Onder de titel Multatuli's psyche doet Peter King, docent voor Nederlands aan de Universiteit van Cambridge, in The Modern Language Review, vol. LIII, no. 1 (januari 1958), p. 59-74, een interessante poging om aan de hand van allerlei uitlatingen van deze auteur in zijn opeenvolgende werken het psychologisch portret van Multatuli te tekenen. Zijn conclusie luidt: ‘Like a littered battle-field, the whole extent of Multatuli's writing reminds us of the confusion and conflict that caused him so much suffering, and although the struggle abated as his confusion about the issues diminished, he never knew real peace for he could never come to terms with the supernatural, the hostile Noodzakelykheid.... His apparent failure may conceal a truer greatness than is ascribed to him by many of his critics who have perhaps not had his moral courage to inquire into the meaning of life, or have taken the line of least resistance by accepting a ready-made interpretation of it’. - Deze belangstelling van Engelse zijde voor een Nederlands auteur stemt tot verheuging, evenals het feit dat de redactie het voor haar lezers blijkbaar niet nodig oordeelde de vele citaten door een vertaling te doen begeleiden.
| |
Wie was Willem die de Reynaert schreef?
Dit is de titel van een korte, maar boeiende studie van W. Gs Hellinga over de Reynaert-proloog in het Jaarboek ‘De Vier Ambachten’ van 1957. Aan de hand van een interpreterende analyse van deze proloog betoogt schr. dat Willem, ‘wat zijn afkomst en opleiding ook geweest mogen zijn, (optreedt) als beroepsdichter en beroepsverteller, als jongleur’. ‘De proloog in zijn spel met de literaire vormen - de getallensymboliek, de formules en precieuze woorden, de traditionele woorden tegen de vitters en verknoeiers, de hoofse hulde aan de (gefingeerde) opdrachtgeefster en het “eigenlijk publiek” - is het entrée van de jongleur’. In tegenstelling tot zijn belangrijkste Franse bron ligt de eenheid van diens verhaal niet in ‘li plaid’, ook al neemt de rechtszitting daarin een belangrijke plaats in: ‘het thema van Willem's Reynaert, waardoor diens verhaal een eenheid wordt, is dat van de hoorndrager Ysengrijn die zich dacht te wreken, maar uiteindelijk toch weer het slachtoffer werd van de vos’.
W.A.P.S.
| |
Aantekeningen van Oudemans teruggevonden.
Sinds kort bezit ik door aankoop (uit een zolderopruiming) tien van de ongeveer twintig folianten waarin A.C. Oudemans de gegevens voor zijn ‘Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch Woordenboek’ heeft verzameld. De handschriften (die alleen de woorden met
| |
| |
beginletters van A t/m K bevatten) beslaan tezamen zes- à zevenduizend bladzijden. Blijkens de datering heeft A.C. Oudemans er ongeveer twintig jaar aan gewerkt, óók nog na het verschijnen van zijn woordenboek. De handschriften bevatten dan ook talloze gegevens die, zover mij bekend, noch in het woordenboek, noch elders gepubliceerd zijn.
In een der folianten vond ik nog een brief van Prof. M. de Vries, waarschijnlijk gericht aan A. de Jager, waarin de hoogleraar enkele vragen over middeleeuwse hss. beantwoordt, die De Jager namens Oudemans had overgebracht. Verder trof ik het handschrift van Oudemans' artikel ‘Aan mijne Recensenten’ aan (De Tijdspiegel, 1871; zeer scherp antwoord op een kritiek van P. Leendertz) en tenslotte een brief die A. de Jager in augustus 1870 aan Oudemans schreef en waarin hij klaagt over zijn eenzaamheid en het overlijden van zijn ‘ouden vriend’ Bogaers.
Amsterdam.
Wim Zaal.
|
|