De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Suster bertkens doopceelBiografische gegevens over Suster Bertken, de laat middeleeuwse mystica en kluizenares, zijn schaars. Het weinige, dat van haar leven bekend is, werd nog onlangs door Dr. C. Catharina van de Graft bijeengezetGa naar voetnoot1). Suster Bertken of Berta Jacobsdr. werd in 1426 of 1427 in Utrecht geboren. Op jeugdige leeftijd, omtrent haar twintigste jaar, moet zij als reguliere kanonikes haar intrede hebben gedaan in het Utrechtse klooster ‘Jerusalem’. In 1456 of 1457 heeft zij zich op eigen verzoek door de wijbisschop laten inmetselen in een kluis, die gebouwd was aan de zuidzijde van het toenmalige koor van de Buurkerk en die vermoedelijk slechts zicht gaf op Hoogaltaar en Sacramentshuis. In deze enge ruimte schreef zij haar tractaten en gedichten. Toen zij in 1514 op 87-jarige leeftijd in haar kluis overleed, had zij ‘LVii jaer besloten..... gheseten tot Utrecht in die buerkercke’. De overweldigende belangstelling bij haar begrafenis, als ook het feit, dat reeds twee jaar na haar dood haar werken bij een Utrechtse drukker het licht zagen, zijn duidelijke tekenen van de grote bekendheid, ja verering, die zij bij de Utrechtse bevolking genoot. Meer weten wij van haar leven niet. Dr. v.d. Graft merkt nog slechts op, dat haar ontwikkeling en de vrij hoge maatschappelijke standing van de kluizenaressen in het algemeen een afkomst uit de welgestelde Utrechtse burgerij doen vermoeden. Ook het feit, dat zij een zilveren kelkje aan de Buurkerk ten geschenke kon geven, wijst in deze richting. Een gelukkige archiefvondst maakt het mogelijk de gegevens over haar leven aan te vullen met een feit, dat bepalend is voor haar achtergrond. Bij een bestudering van de kerkmeestersrekeningen van de Buurkerk trof ik in de rekening over het jaar 1449/1450 een inkomstenpost aan, die de volgende lijfrenteverkoop verantwoordt: ‘Item van joncfrou Beerte des proessts dochter van Sinte Peter 30 rijns gulden. Hier sel sij of hebben 2½ rijns gulden siaers lijfrenten facit 201 gulden. Paschen ende victorijs etc.’Ga naar voetnoot2). Telken jare betalen de kerkmeesters de 2½ rijnsgulden aan joffer Beerte uit, tot in 1457/58 het bedragje zonder nadere mededeling of verklaring wordt uitgekeerd aan een zekere Margriet Aernt Janss. dochter. Kennelijk zich niet verantwoord achtend ten aanzien van de Raadscommissie, die de re- | |
[pagina 169]
| |
kening jaarlijks moest afhoren, redigeerden de kerkmeesters het jaar daarop (1458/59) deze uitgaafpost aldus: ‘Item Margriet Aerntss, wijf ende plach te staen op Beerte sproest dochter van sente Peter ende wert verset ende mit dien ghelde wert die cluse getymmert facit 6 gulden ende 12½ cromstert’Ga naar voetnoot1). Enerzijds blijkt uit deze post dat de bouw van de ‘cluse’ althans in verband kan staan met de persoon van ‘Beerte sproest dochter van sente Peter’; anderzijds weten we, dat Suster Bertken is ingekluisd juist in het jaar waarin de lijfrente is ‘verset’: een identiteit van beiden wordt dan wel zeer waarschijnlijk. Hoewel de redactie van de post niet geheel duidelijk is, zou de toedracht als volgt kunnen zijn: als kluizenares moest Suster Bertken afstand doen van al haar goederen en rechten; met toestemming van de kerkmeesters heeft zij vermoedelijk haar lijfrente aan een zekere Margriet Aernt Janss.dr. verkocht en van het geld, dat zij op deze wijze beurde, de kluis laten bouwen. De veronderstelling van Dr. van de Graft, dat Suster Bertken de bouw van haar kluis zelf heeft betaald, is dus bij deze interpretatie juist. Zekerheid hebben we echter, als blijkt dat de enige proost van Sint Pieter die voor het vaderschap van Suster Bertken - die immers ook Berta Jacobsdr. wordt genoemd - in aanmerking komt inderdaad een Jacob is en wel niemand minder dan Jacob van Lichtenberch, proost van Sint Pieter van 1410 tot 1449, het jaar van zijn doodGa naar voetnoot2). Suster Bertken - mogen we dus concluderen - is een telg, zij het als dochter van een priester, een illegitieme - uit het beroemde geslacht der Lichtenbergers. Jacob van Lichtenberch werd in 1402 als kanunnik ten Dom toegelaten ‘ad prebendam et supplementum’; aangezien het verkrijgen van het supplement meerderjarigheid veronderstelt, kan zijn geboortedatum omstreeks 1380 worden gesteldGa naar voetnoot3). In 1410 verkreeg hij de hoge functie van proost van het kapittel van Sint PieterGa naar voetnoot4). Vermaagschapt met de familie, die haar naam heeft verleend aan de Stichtse partijstrijd tussen Lokhorsten en Lichtenbergers, volgde zijn persoonlijk levenslot de up en downs van zijn partij. Toen in 1413 de met de Hoeken geliëerde Lichtenbergse partij op aanstoken van de Domdeken Herman van Lokhorst werd beschuldigd geheuld te hebben met de Hollanders en uit de stad werd verdreven, behoorde ook hij tot de bannelingenGa naar voetnoot5). | |
[pagina 170]
| |
De dood van bisschop Frederik van Blankenheim (10 oktober 1423) maakte hem tot een politieke figuur van het eerste plan. Reeds op 11 oktober werd hij verkozen tot vicaris generalis in spiritualibus of geestelijk hoofd van het dioceesGa naar voetnoot1). In de strijd om de bisschopszetel tussen Rudolf van Diepholt en Zweder van Kuilenburg - een strijd, die hoewel politiek van oorsprong, uitgroeide tot een ernstig kerkelijk conflict, dat bekend staat als het Utrechts Schisma - steunde Jacob van Lichtenberch de candidatuur van de eerste. Het stadsbestuur - sinds 1415 weer in handen van de Lichtenbergers - en met name Jacobs neef de burgemeester Barend Proys schijnt zelfs pressie op hem te hebben uitgeoefend ten gunste van RudolfGa naar voetnoot2). De wijze, waarop de stemming was verlopen, beviel echter de Paus niet: Rudolf, die inderdaad was gekozen, werd niet door Rome bevestigd. Na een intermezzo werd tenslotte op 6 februari 1425 Zweder van Kuilenburg tot bisschop van Utrecht benoemd. Officieel was het vicariaat-generaal van Jacob van Lichtenberch, dat slechts gold ‘sede vacante’, hiermee beëindigd. Op 5 maart trad hij nog als zodanig op; enkele maanden later op 24 juni werd hij reeds in een akte betiteld als ‘gewezen vicaris-generaal’Ga naar voetnoot3). Zweder werd echter slechts schoorvoetend door de kapittelen geaccepteerd; onder de druk van de politieke omstandigheden moest men hem echter wel aanvaarden. Op de 20e juli kwam de officiële vertegenwoordiger van de bisschop diens aanstellingsbrieven tonen en ook Jacob van Lichtenberch was bij deze plechtigheid aanwezig. Als leider van de Lichtenbergse groep onder de kanunniken bleef hij echter obstinaat en weigerde hij als eenling zijn ambt aan de procurator van Zweder over te geven. Hij verdween uit de stad en was nog afwezig, toen de bisschop op 21 augustus zijn intrede deed in de stad, een uitstedigheid, die hem zijn leven heeft gered. Want op dezelfde dag werd zijn neef Barend Proys door medestanders en partijgangers van Zweder ver moord; hem niet thuis vindend, kon de menigte slechts haar woede koelen op zijn woning en zijn kostbare inboedelGa naar voetnoot4). Nog in 1436 trof de stad een schaderegeling met hem, om te voorkomen, dat het proces, dat hij in Rome tegen de stad aanhangig had gemaakt, doorgang zou vindenGa naar voetnoot5). Later (april 1426) trad hij op als vertegenwoordiger van de Paus in een geschil tussen de steden en de ridderschap van Overijssel en de bisschop-elect. Als zodanig heeft hij Zweder, toen hij niet voor zijn tribunaal verscheen, zelfs in de ban geslagenGa naar voetnoot6). Toen het Utrechts schisma ten einde liep en tenslotte toch Rudolf van | |
[pagina 171]
| |
Diepholt op 9 december 1432 door de Paus werd geconfirmeerd, was vermoedelijk de grote rol van Jacob van Lichtenberch uitgespeeld. Wel zien we hem nog in 1436 als scheidsrechter in een ernstig conflict tussen de Bisschop en de buren van EemnesGa naar voetnoot1). Blijkens zijn grafschrift, geplaatst boven de ingang van de Sacristie van de Dom, stierf hij op 2 september 1449Ga naar voetnoot2). Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat Suster Bertken, zijn natuurlijke dochter, een geldsom van hem heeft geërfd of gekregen, die haar in staat heeft gesteld haar bescheiden lijfrente bij de Buurkerk te kopen. Misschien is ook het zilveren kelkje, dat zij de Kerk schonk, van hem afkomstig. Zijn haar schuldgevoelens, die zo duidelijk uit haar werk spreken en haar misschien tot haar inkluizing hebben bewogen, voor een deel te begrijpen uit haar illegitieme status?Ga naar voetnoot3). W.H. Vroom. |
|