Blind - eenogig.
Huygens schreef zijn Oogen-troost voor Parthenine ‘over de verduysteringh van haer een ooge’ en bouwde op dit motief zijn beschouwing van de veelsoortige blindheid die heerst in allerlei groepen van de menselijke samenleving. Strikt genomen was zijn uitgangspunt dus niet de eigenlijke blindheid, waaronder wij gewoonlijk verstaan afwezigheid van gezichtsvermogen aan beide ogen. Ofschoon ‘it makes all the difference’ spreken wij toch ook van blindheid-aan-één-oog, zodat men in deze zin blind kan zijn en toch ziende. De betekenis ‘eenogig’, ‘uit slechts één oog ziende’ wordt noch in het Mnl. noch in het Ned. Wdb. opgegeven. Een voorbeeld uit het Mnl. staat in het fragment E (Serrure; bij De Pauw, p. 151) van Madelghijs, waar nl. aan de dwerg Spiët de keus wordt gelaten, wat hij bij wijze van tol zal willen missen: een voet of een hand, een oog of een oor. Spiët zegt:
Dat ware mi al te zwaer een pant;
Ofte een oghe, so waric blent,
Dat ware mi alte zware ellent;
Ende gavic een van minen oren,
Mi stonder af te hebbene toren;
Men soude mi tien openbare
Dat ic een bursesnidere ware.
Het laatste doelt op de lijfstraf waaraan een beurzensnijder, d.i. eigl. iemand die beurzen steelt door ze af te snijden van de riem waaraan ze werden gedragen (vgl. WNT i.v.), zich blootstelde. In Simon van Leeuwens tijd was de gebruikelijke straf voor dit misdrijf geringer, hoewel altijd nog hard genoeg. Hij zegt in zijn Rooms-Holl. Regt (aangehaald WNT t.a.p.): ‘De Beurse-Snyders, werden om de kleinheid van de Diefte, meest gegeesselt en gebannen’.
L.C.Michels.