De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdDe tangconstructie als syntactisch stramienDie grammatische Kategorie ist gewissermassen eine Erstarrung der psychologischen. Sie bindet sich an eine feste Tradition. Nu de dominerende rol, die de tangconstructie in de Nederlandse syntactische structuur speelt, genoegzaam is aangetoond door Prof. Van Haeringen in Spanningen in hedendaags Nederlands en ‘Tangconstructies’ en reacties daarop (De Nieuwe Taalgids, 40, pag. 1 vv.), door Prof. Michels in Over het waarnemen van taalverschijnselen (‘het op Maandag 14 October in de IJzerstraat ontvreemde Gazelle Heren-sportrijwiel’) en door Dr. Van den Berg in De zinsbouw in het Nederlands (De Nieuwe Taalgids, 42, pag. 120 vv. en pag. 205 vv.) en in Sanering van de zinsontleding (De Nieuwe Taalgids, 50, pag. 19 vv.), doet zich de behoefte gevoelen deze te analyseren. Ik wil dit hier voornamelijk trachten te doen met de ‘tang’, die een Verbum finitum en een aanvulling daarbij, als ‘armen’ heeft. Bij het Vf. kunnen zich verschillende bepalingen aansluiten, die er meer of minder hecht mee verbonden zijn. Wij weten reeds, dat in hoofdzinswoordschikking de voornaamste bepaling zover mogelijk van de persoonsvorm verwijderd staat en ontmoeten dus meteen al een ‘tang’. Bij nader toezien zal blijken, dat deze constructie onze woordgroep tot fundament dient, maar dat er enkele fasen in te onderscheiden zijn. Gaan we uit van een huiselijk voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We geven toe, dat bij deze veranderingen accenten worden verlegd en dat er expressieve plaatsingen optreden, maar de syntactische structuur wordt geen geweld aangedaan. Er kan blijkbaar ook een ander woord (een andere woordgroep) eerste bepaling bij het Vf. worden. Verplaatsen we ons terrein van huis naar school:
Verplaatsing van de ‘eerste bepaling’ koffie zou i.c. tegen de normale Nederlandse taalstructuur indruisen; tegen zo'n constructie zal ons taalgevoel dan ook onmiddellijk in opstand komenGa naar voetnoot1). Het manoeuvreren met tussenliggende, in ons verband minder belangrijke bepalingen, kan gewoon doorgang vinden, het beïnvloedt de fundamentele bouw van de groep niet. Ter verduidelijking vergelijken we nog de volgende zinnen:
Het blijkt duidelijk, dat - wat we traditiegetrouw een lijdend voorwerp noemen -slechts aan plaats gebonden is, indien de woordgroep van algemene strekking of algemeen bedoeld is, indien deze als een eenheid optreedt; in een bepaald verband, occasioneel toegepast', zijn meestal twee plaatsingen mogelijkGa naar voetnoot2). Het opmerkelijke verschijnsel, dat een lijdend voorwerp in de vorm van een zelfstandig voornaamwoord niet als arm van een tang functioneert: (ik) eet 'm. dadelijk wel; (we) zeggen dit zo maar op goed geluk; (ze) plagen haar uit gewoonte, onderstreept de conclusie, dat dit zinsdeel wat de plaats betreft variabel is, zolang het geen vaste verbinding vormt of tenminste geleidelijk aangaat met het Vf. Een voornaamwoord in zelfstandige toepassing komt immers uiteraard slechts voor in doorlopend verband of in een bekende situ- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
atie en is daarom nooit de noodzàkelijke aanvulling van de werkwoordelijke kern, die een tangconstructie in aanleg of tenslotte een ‘vaste’ tangconstructie kan opleveren. Incidenteel zien we iets soortgelijks t.a.v. het vaste-voorzetselvoorwerp gebeuren: indien het de vorm heeft van een voornaamwoordelijk bijwoord, treedt vaak een distantiecompositum op, waardoor vrijwel een parallellisme ontstaat met wat we bij het lijdend voorwerp gezien hebben: (ik) zie hem al weken niet, maar: (ik) zie al weken geen mens (ik) verlang er allang naar, maar: (ik) verlang allang naar vakantie.
We kunnen in bovengenoemde gevallen (a t/m e) van vaste tangconstructies spreken; daar waar van vaste tangconstructies nog geen sprake is, maar waar de tendentie ertoe wél aanwezig isGa naar voetnoot1), hebben we te doen met losse (occasionele) tangconstructies. Bij een vaste tangconstructie hoort vanzelfsprekend een noodzakelijke, d.w.z. aan plaats gebonden, aanvulling; bij een losse tangconstructie is de aanvulling te verplaatsen, zonder dat dit verschil in betékenis veroorzaakt. Hoewel we in de vaste tangconstructies al ten dele een grammaticale verstarring aantreffen, demonstreert zich bij verdere uitbouw daarvan soms toch nog een zekere variabiliteit. Als we nl. zo'n vaste tang in een andere vaste tangconstructie opnemen, dan blijken de besproken typen weer in twee soorten uiteen te vallen. Om dit te bewijzen, kiezen we ter incorporatie de omschreven voltooide tijd met als armen Vf. (van een hulpwerkwoord) + voltooid deelwoord en de in de afhankelijke woordschikking te onderscheiden tangconstructie met als armen S. en Vf. We constateren dan, dat de noodzakelijke aanvulling, eventueel ook de aanvulling in de losse tangconstructie, bij één der armen van de nieuwe tang aansluit. Laten we dit in de besproken gevallen systematisch nagaan. De mogelijkheden zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We lezen uit de tabel af, dat onder a), b) en c) de armen van twee vaste tangconstructies, waaruit een nieuwe is samengevoegd, verwisselbaar zijn: we houden te maken met een vaste ‘tang’, maar deze kan door verwisseling van de armen der oorspronkelijke samenstellende delen tot een open constructie worden, hetgeen tot gevolg geeft, dat er gemakkelijker uitbreiding plaats vindt. In dit open type immers treedt dan a.h.w. een preventieve reactie op een tangconstructie op, omdat in het andere geval - bij het gesloten type - de afstand tussen de beide armen ‘óverspannen’ zou worden, vgl.:
(ik) heb reeds verscheiden weken op een bericht van mijn zuster uit Amsterdam gewacht (ik) heb reeds verscheiden weken gewacht op een bericht van mijn zuster uit Amsterdam.
Onder c) (tweede voorbeeld), d) en e) heeft de verstarring klaarblijkelijk een eindpunt bereikt: bij agglutinatie van twee vaste tangconstructies blijft hier de tang, die als primair geldt, onverbrekelijk gehandhaafd, terwijl de noodzakelijke aanvulling onmiddellijk aan de verste arm voorafgaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We zien, dat er zich op een bepaald stramien verschillende patronen aftekenen, dat de Nederlandse tangconstructie in verschillende fasen te herkennen is: als een losse, open; als een vaste, open en als een vaste, gesloten constructie. In laatste instantie, bij volledige verstarring, is een woordgroep op weg als woord te gaan functioneren. De overgang van de ene fase in de andere is aardig te illustreren aan de hand van de volgende voorbeelden:
Aanvankelijk (in de 1ste fase) is de aanvulling verplaatsbaar en toont zich dus nog niet aan een vaste plaats gebonden. Deze verplaatsing alarmeert ons taalgevoel niet en in geen van beide gevallen mag men van een expressieve plaatsing spreken, tenzij er natuurlijk zekere nadruk aan gegeven wordt, maar dat is in de eerste lezing even goed mogelijk als in de tweede. Vergelijk in dit verband ook een andersoortig voorbeeld: (hij) kéurt de levensmiddelen altijd gòed (hij) kéurt altijd gòed de levensmiddelen
Vervolgens (in de 2de fase) is de gebondenheid groter, de tweede plaatsing kan nog wel, maar nu wordt deze wel expressief; de bedoeling is, de aanvulling te doen contrasteren tegenover iets anders. De eerste plaatsing daarentegen geeft aanleiding tot verdichting van betekenis: paradoxaal gezegd is de aanvulling tenminste zó noodzakelijk (geweest), dat die niet meer geuit behoeft te worden. Een soortgelijke toepassing constateren we in: (hij) kéurt de levensmiddelen (d.w.z. op hun deugdelijkheid = goed). Tenslotte (in de 3de fase) is de aanvulling pas recht noodzakelijk en dientengevolge in de bepaalde positie verstard. Op het semantische vlak heeft dit tot gevolg, dat de werkwoordelijke kern in betekenis declasseert. Vergelijk ook: (hij) keurt de levensmiddelen góed.
Het boven gegeven overzicht laat ons weer eens zien, dat het taalsysteem op geen enkel moment in zijn ontwikkeling als een afgeronde eenheid mag worden beschouwd, maar dat dit steeds in werking is. Voordat er een grammaticale verstarring te herkennen valt, zoals in ons geval bij de vaste, gesloten tangconstructie, waarin het eindpunt van een zich duidelijk afgetekende ten- dentie bereikt is, blijft het dan ook ondoenlijk vaste lijnen te trekken, bepaalde categorieën te onderscheiden. Hoe de oorspronkelijke souplesse in de plaatsing van wat we in de traditionele grammatica lijdend voorwerp en bijwoordelijke bepaling noemen, via het tussenstadium, waarin het vaste-voorzetselvoorwerp, de omschreven werkwoordstijden en sommige ‘praedicatieve attributen’ zich bevinden, uiteindelijk teloor gaat in het schema van de vaste, gesloten tangconstructie der ‘naamwoordelijke gezegden’ en andere onverbrekelijke werkwoordelijke een- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heden, wordt duidelijk zichtbaar. In zoverre lijken er hier en daar dus toch nog wel formele distinctieve kenmerken in de huidige taalsituatie aanwezig, die beantwoorden aan bekende klassieke categorieën. Er resten ons nu nog enkele opmerkingen, die zich naar aanleiding van het beschrevene opdringen:
Haarlem. Maria A.F. Ostendorf. |
|