| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1956-1957.
In de afdeling ‘Verhandelingen’ is afgedrukt de rede waarmee de voor-zitter van de Maatschappij, C.F.P. Stutterheim, de jaarvergadering van 6 juli 1957 heeft geopend: De grens tussen mens en kunstwerk, een wetenschappelijk en ethisch probleem. Van de ‘Levensberichten.’ vermelden wede volgende: G. Bolkestein door C.F.P. Stutterheim; P.N. van Eyck door G. Gossaert; W.H. Staverman door H.G. Cannegieter; L.J.J. Grootaers door Fr. Van Coetsem.
| |
Handelingen van het XXIIe Vlaams Filologencongres, Gent 24-26 april 1957.
In deze Handelingen is de openingsrede van de congresvoorzitter Prof. Frank Baur, De philologie van het letterkundig comparatisme, in uitgewerkte vorm opgenomen. Verder bevat het lijvige boekdeel (428 blz.) samenvattingen van de voordrachten die in de vijftien afdelingen zijn gehouden, alsmede van de daarop gevolgde discussies.
| |
Vercoullie en Mac Leod herdacht.
Op 15 mei 1957 heeft, op initiatief van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, in de aula van de Rijksuniversiteit te Gent een bijeenkomst plaatsgehad ter herdenking van de taalgeleerde J. Vercoullie en de bioloog Julius Mac Leod, beiden in 1857 te Oostende geboren. Bij die gelegenheid zijn toespraken gehouden door Prof. Dr. E. Blancquaert Bij de 100ste verjaardag van Prof. J. Vercoullie's geboorte en Prof. Dr. P. van Oye over De evolutie van Mac Leod's werk, en Prof. Dr. Frank Baur heeft van beide geleerden Hun menselijk beeld getekend.
De drie toespraken zijn, met het Inleidend woord, van Prof. Dr. A. van Loey, bestuurder van de Academie, en het Slotwoord van Prof. Dr. J. Gillis, rector van de gentse universiteit, royaal uitgegeven als publikatie van de Academie onder de titel Bij de honderdste verjaring der geboorte van Mac Leod en Jozef Vercoullie (Gent, 1957), met portretten van de twee gehuldigden.
| |
Algemene Taalwetenschap aan, de Universiteit te Groningen.
Op 26 november 1957 heeft Dr. P.A. Verburg het ambt van hoogleraar in de algemene taalwetenschap aan de universiteit te Groningen aanvaard met een rede, getiteld Algemene Taalwetenschap en Encyclopaedie. Prof. Verburg, leerling van wijlen Pos, geeft daarin een wijsgerig gericht historisch overzicht over de beschouwingen aangaande de verhouding van taal en taalwetenschap tot andere geestelijke activiteiten.
De rede is uitgegeven bij Wolters, Groningen. Prijs f 1,25.
| |
Mededelingen van de Centrale Commissie voor onderzoek van het Nederlandse Volkseigen.
Onder deze nogal zware en statige titel dient zich aan een juist niet zware en niet statige, zelfs bijzonder onderhoudende, ‘gezellige’, volstrekt onvormelijke brochure, bestemd voor de medewerkers alom in den lande van de bureaus voor dialectologie, Volkskunde en naamkunde te Amsterdam. Er staan velerlei personalia en realia in over de bureaus en hun werk. De wetenschappelijke
| |
| |
pièce de résistance is een causerende verhandeling over Erven en Werven in verband met dialecten, Volkskunde en naamkunde, met een kaartje. Het aardig uitgevoerde, geïllustreerde boekje, No. 9 in de reeks en gedateerd december 1957, is blijkens een bescheiden noot aan de voet van de laatste bladzijde samengesteld door de bibliothecaris B. Wander, maar verscheiden anderen hebben er gegevens voor verstrekt.
| |
Hertzog-Annale van die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns.
Het vierde jaarboek, verschenen in december 1957, is voor een groot deel gewijd aan de nagedachtenis van de oud-minister N.C. Havenga. Een postuum artikel van C.M. van den Heever handelt over Generaal Hertzog en die Afrikaanse Kultuurstrijd. F.A. van Jaarsveld geeft in Die Afrikaanssprekende en sy Geskiedenis: 1836-1881 een overzicht over de bronnen voor die geschiedenis en de eigenlijke wetenschappelijke beschrijving ervan. Het is ingedeeld als volgt: ‘I. Inleiding: Selfdeurleefde Geskiedenis en Voorwetenskaplike Geskiedskrywing; II. Verledebeeld en Geskiedenisvertelling: 1836-1854; III: Bewustheid van Selfdeurleefde Geskiedenis op die agtergrond, as gevolg van gebrek aan prikkels: 1854-1868; IV. Nasionale Selfbewuswording en Geskiedenisontdekking. Die Ontstaan van die Afrikaanse Geskiedkrywing: 1868-1881; V. Samevatting’.
C.B.v.H.
| |
De bron van Multatuli's Peruaanse vertelling.
In Idee 518 laat Multatuli door Woutertje aan Femke de Peruaanse geschiedenis van Telasco en Kusco vertellen. K. ter Laan is erin geslaagd, de bron daarvan terug te vinden: Die Brüder, eine peruanische Erzählung door Karoline von Kröber, geb. Von Urff, in het ‘Taschenbuch für das Jahr 1806, der Liebe und Freundschaft gewidmet’, uitgegeven te Frankfort a.M. (exemplaar ‘in de bibliotheek van Letterkunde te Leiden’). Ter Laan vermoedt, dat dit verhaal betrekkelijk kort daarna in vertaling zal zijn opgenomen door een Nederlandse almanak en dat Woutertje het daarin ontdekt heeft. Die almanak bleef tot dusver echter onvindbaar. Wel vond Ter Laan een (dezelfde?) vertaling in Mengelingen tot Nut en Vermaak in Poëzij en Proza door A.W. Wester, te Winschoten uitgegeven omstreeks 1875. De volledige tekst daarvan, met een inleiding waaraan het bovenstaande is ontleend, gaf hij als nr. 4 der Geschriften van het Multatuli-genootschap uit, onder de hierboven vermelde titel (Drukkerij Voorwaarts, Amsterdam 1957).
| |
Boendale en de Legenda Aurea.
Onder deze titel verscheen in de ‘Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde’ (Nieuwe Reeks, Deel 20, No. 13; 32 blzz., prijs f 2,50) een studie van J.J. Mak, waarin deze - o.a. door het naast elkaar afdrukken van overeenkomende tekstgedeelten - aantoont, dat Jacobus de Voragine's Legenda Aurea een belangrijke bron is geweest voor het tweede boek van Jan van Boendale's Der Leken Spieghel.
| |
Het turfschip van Breda als poëtisch motief.
Dit is de titel van een lezing van Anton van Duinkerken, gepubliceerd op pag. 12-52 van het Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda ‘De Oranjeboom’, deel X (1957). Op grond van een uitgebreide en zorgvuldig verzamelde documentatie gaat Van Duinkerken
| |
| |
de weerslag van het Bredase turfschip in onze literatuur na, vanaf Adriaen van den Bisdom en Jacob Duym tot een anonieme verzetsdichter uit 1944. Interessant is de wijze waarop hij aantoont, hoe de dichterlijke behandeling ‘de stijl van eeuw na eeuw (volgt)’ en ‘de kunst uit het totale aanbod van de werkelijkheid met eigen smaak het verrukkende afzondert en dit op de bruikbaarheid voor haar eigen doeleinden toetst’. Tot literair werk van enige betekenis heeft het turfschip-motief echter niet geleid, noch onmiddellijk na de verrassing - Van Duinkerken geeft daarvoor een goed-gemotiveerde verklaring - noch in later tijd.
| |
Tristan en Isolde.
Op de negende Amsterdamse Universiteitsdag wijdde een viertal professoren aan de Tristan-roman een reeks colleges, die in wat uitgebreider vorm voor ‘De Philologische Kring’ te Amsterdam werd herhaald. De bedoeling van de sprekers was, een enigszins samenhangend beeld van de ontwikkelings-geschiedenis der sage te geven, aan de hand van het wisselende standpunt tegenover ‘een kernprobleem in de verhouding van Tristan en Isolde: het conflict tussen huwelijkstrouw en echtbreuk’. - Thans is de tekst van deze lezingen verschenen onder de titel Huwelijkstrouw en echtbreuk in de roman van Tristan en Isolde (J.M. Meulenhoff, Amsterdam; 56 blzz.; geïllustr.) Prof. Dr. A.M.E. Draak geeft een Algemene inleiding en behandelt vervolgens de Keltische Phase. Daarna stelt Prof. Dr. B.H. Wind De Franse Tristan-romans aan de orde, en Prof. Dr. J.M.M. Aler De Duitse versies van de Tristan (met speciale aandacht voor de bewerking van Gottfried van Straatsburg). Prof. Dr. B.Ph. Bernet Kempers besluit de reeks met een bespreking van Wagner's Tristan und Isolde. Het geheel zal stellig ‘ook in deze vorm veel liefhebbers van letterkunde, muziek en cultuurgeschiedenis voor de boeiende verscheidenheid van Tristan-verbeeldingen winnen’.
| |
Jacob Campo Weyerman.
In de Annalen van het Thijmgenootschap XLV (1957) publiceerde C.M. Geerars de tekst van een voor de Letterkundige Afdeling gehouden voordracht over Jacob Campo Weyerman (pag. 294-310). Bescheiden noemt hij zijn studie ‘niet anders dan het resultaat van een eerste verkenning’ omtrent leven en werk van deze merkwaardige en fascinerende schrijver-schilder-avonturier, die in de eerste helft van de 18de eeuw vooral als journalist een even aparte als belangrijke rol heeft gespeeld. Het verslag van deze ‘eerste verkenning’ blijkt, intussen zó boeiend en goed gedocumenteerd, dat wij slechts kunnen hopen dat Geerars zijn studies over Weyerman zal voortzetten - met als uiteindelijk resultaat een monografie, die tevens een belangrijke bijdrage zou vormen tot de cultuurhistorie van de eerste decenniën der 18de eeuw.
| |
De wetenschap van het toneel.
Dit is de titel van een boekje (uitgave De Beuk, Amsterdam 1957; 38 blzz.), waarin twee lezingen van Dr. H.H.J. de Leeuwe werden gepubliceerd, resp. gewijd aan De wetenschap van het toneel en Perioden en stijlen in de Amsterdamse Toneelgeschiedenis der 19e eeuw. Op bijzonder onderhoudende wijze brengt De Leeuwe zijn lezers in aanraking met de doelstellingen, de problematiek en de moeilijkheden van de toneelkunde: een vak van wetenschap, waarvoor ook hier te lande de belangstelling groeiende is en waaraan de literatuur-historicus niet kan voorbijgaan.
W.A.P.S.
|
|