| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
De Gids.
December. Naar aanleiding van het succes dat Elisabeth Eybers met haar Versamelde Gedigte in Nederland mocht boeken, spreekt J. Greshoff de hoop uit dat ook het werk van Van Wijk Louw, Opperman e.a. hier de waardering zal krijgen waar het recht op heeft.
Januari. In Kroniek van het Proza bespreekt Emmy van Lokhorst o.a. Overdag van Anna Blaman, dat zij vergelijkt met Carson Mac Cullers' The Ballad of the sad Café; De versierde Mens van H. Mulisch getuigt van een obsederende schrijftrant; De Man met de zilveren Hoed van A. van der Veen blijft ‘jong’ aandoen. - A. Marja acht Annie Schmidt een beter en echter dichter dan S. Carmiggelt. - v. Gr. zou bij S. Dresden, De Structuur van de Biografie, de terminologie door de schr. gebezigd nog iets strakker wensen. -
| |
Het Boek van Nu.
December. Van de hand van de redactie is Bij de 50ste verjaardag van Garmt Stuiveling. - C.J.E. Dinaux noemt Stuiveling's uitgave van Jacques Perk, Verzamelde Gedichten, een eerherstel van de dichter. - Pierre H. Dubois bespreekt met grote waardering de nieuwste roman van Marnix Gijsen, Terwille van Leentje en vermeldt tevens zijn voortreffelijke novelle Marie-ama van Antwerpen. - Uit Stijn Streuvels' Ingoyghem II, dat zijn mémoires bevat over de tijd 1914-1918, geeft Raymond Brulez enkele passages die voor de kennis van Streuvels als schrijvers-persoonlijkheid van belang zijn, o.a. zijn haast onbeperkt individualisme. -
Januari. Voor Pierre H. Dubois is de novellenbundel van Anna Blaman Overdag ‘het belangrijkste evenement’ in onze huidige novellenlitteratuur. - De Leo J. Krijn-prijs is toegekend aan Jan Walravens voor zijn onuit-gegeven roman Negatief. -
| |
Spiegel der Letteren.
Nr. 4. Over Waardering en Invloed, van Anna Bijns in de zestiende en de zeventiende eeuw schrijft L. Roose. De dichteres werd meer bij de humanisten dan bij de kunstenaars gewaardeerd, meer om haar verdiensten in de godsdienststrijd dan om haar artistieke kwaliteiten. De mate van haar invloed bij verschillende zuidnederlandse rederijkers toont schr. met voorbeelden aan. - Walter Thys geeft een overzicht van hetgeen gepresteerd is op comparatistisch gebied met Verenigingen en Congressen. - Emiel Willekens heeft een ruim Bibliografisch Overzicht 1956 verzorgd. - K. Roelandts beoordeelt That Thusendigste Jâr van Gerben Colmjon als ‘niets anders dan een flauwe grap’. - J. Deschamps meent dat C.C. de Bruin Verwijs' Bloemlezing uit de Middelnederlandse Dichtkunst op voortreffelijke wijze heeft verjongd. - Tegen L.v.d. Branden, Het, Streven naar Verheerlijking, Zuivering en Opbouw van het Nederlands in de 16e eeuw, laat R. Lievens als zijn grootste bezwaar gelden een tekort aan historisch perspectief. - Gerard Brom acht Van Pascha tot Noah door W.A.P. Smit weliswaar een leerzaam boek, maar hij meent desniettemin dat Vondel geen groot dramaturg is. - F. Jansonius vindt het jammer dat Harry G.M. Prick in zijn uitgave van Lodewijk van Deyssel, Het Leven van Frank Rozelaar de tekstgedeelten die nu voor het eerst in druk verschenen zijn, niet gesignaleerd heeft. Voorts acht hij de vele onbeduidende gegevens in de commentaar overbodig. -
| |
Maatstaf.
December. Paul Rodenko noemt de poëzie van H.W.J.M. Keuls ‘een typische poëzie van het echec’. Hoewel de meest moderne dichter
| |
| |
van zijn generatie, is zijn dichtkunst moeilijk toegankelijk voor de moderne lezer wegens de ‘ouderwetse’ taal.
Januari. Gerrit Borgers publiceert de briefwisseling Van Ostayen-Du Perron. - In Drie Tijdromans bespreekt S. Vestdijk werk van Mann, Hesse en Jünger tegen de achtergrond van de algemene duitse geesteshouding. -
| |
De Nieuwe Stem.
November. Anthonie Donker bespreekt De dichter Anton van Duinkerken, wiens werk door drie elementen, te weten welsprekendheid, Brabantsheid en droefgeestigheid beheerst wordt. Het korte Leven van Jacques Perk door Garmt Stuiveling acht D. een geschreven portret ‘waarvan de hoofdtrekken... voorgoed zijn vastgelegd’.
December. Anthonie Donker publiceert een fragment uit zijn verschijnende studie Eva en Adam, waarin hij een vergelijking maakt tussen het werk van Grotius, Vondel en Milton. Zowel voor Grotius als voor Milton moet Vondel onderdoen. - Annie Romein-Verschoor vestigt de aandacht op de gelijke kern in Abel Herzberg Amor Fati en Presser, De Nacht der Girondijnen, en acht beide documenten van europees niveau. -
| |
Taal en Tongval.
IX, Afl. 1 en 2. Deze dubbele aflevering, gedateerd 20 april 1957, maar wel wat later verschenen, is een ‘Prof. J. Vercoullie-nummer ter gelegenheid van de 100e verjaring van zijn geboorte’. Het begint met een overzicht van Professor Jozef Vercoullie's leven en werk door Willem Pée, en een korter In Memoriam Prof. Dr. J. Vercoullie van K. Kooiman; daarop volgt een artikel van P. de Keyser over Prof. Jozef Vercoullie en de folklore. Verder zijn er verscheiden bladvullingen met citaten van en over Vercoullie, en een portret van de gehuldigde. - K. Heeroma huldigt V. met een, in de bijzonderheden nogal riskant, etymologisch artikel over Fries murd ‘bunzing’ (als mud vermeld in V's etymologisch woordenboek), waarbij o.a. gronings meert ‘id.’ ter sprake komt, dat H. als een oudfries relict wil beschouwen. - In Vercoullie en de oude Belgen heeft M. Gysseling bezwaar tegen de meeste argumenten die V. aanvoert voor zijn mening dat die Belgen Germanen waren, maar de conclusie acht hij juist. - L.C. Michels schrijft over gebruik en betekenis van de namen Hemelvaart, Drievuldigheid. - A. van Elslander noemt in De werken van Hadewijch en het ‘Middelnederlandsch Woordenboek’ een aantal woorden uit Hadewijch die in het Mnl. Wb. ontbreken. - J. Naarding neemt Van doler en doolmachine aan, dat het friese woorden zijn, die langs een omweg over Groningen in Drente zijn gekomen. - Louis De Man doet voor Een betwiste lakensoort, de ‘esel’, een poging tot verklaring; hij wil er een benaming in zien van een donkergrijze kleur. - G.A. van Es draagt een artikel bij over Hier en daar in de Saksische volkstalen, met levendige voorbeelden. - C. Tavernier ondersteunt in Nog: butertier de mening van J.J. Mak, dat dit woord niet van putertier gescheiden moet
worden. - A. Weijnen behandelt Stuiptrekkende categorieën van werkwoorden die met ont- beginnen en uitdrukken dat de eigenschap of toestand, aangeduid door het woorddeel achter ont-, in te hoge mate aanwezig is; hij acht het ontstaan daarvan uit ont- plus een verbum waarschijnlijker dan rechtstreekse vorming bij het adjectief. - De Lexicografische sprokkelingen van H. Vangassen hebben in hoofdzaak betrekking op samengestelde woorden die in het Mnl. Wb. niet voorkomen. - B. van den Berg ontwikkelt een theorie over het opkomen en de korte kwantiteit van De ie van bedierf, stierf, wierf, wierp en zwierf in de ndl. dialecten; hij betoogt dat die ie althans in Holland nooit lang is
| |
| |
geweest. - R.J.G. Venneman beantwoordt de vraag Hebben ‘voor’ en ‘achter’ een gevoelsinhoud? met voorbeelden die de Noordnederlander niet alle in gelijke mate toespreken. - Van J(o) D(aan) een Kroniek en twee boekbesprekingen: J.J. Hof, Dit en dat oer it stêdsk en A.H. van Vessem, Oogstgereibenamingen. - Bladvullingen: Een puzzle! en Nogmaals ontronding (L. De Man); Bibbergeld ‘toeslag op het loon van havenarbeiders in Antwerpen wegens de V-bommen’ (W. Pée).
| |
Levende Talen.
December 1957. Martien J.G. de Jong maakt kritische Aantekeningen bij een opstel over de experimentele dichters, nl. het opstel van F.C. Dominicus in de voorgaande aflevering. - Dat Potgieter tegen Pierson nogal bezwaren had, is te lezen uit uitvoerige fragmenten van correspondentie, gepubliceerd door Daniël A. de Graaf onder de titel Potgieter en Pierson. - J. Meijer wijst in Oudaan contra Spinoza de door O. gebruikte woordspeling met ‘doorn’ aan in portugees-joodse polemische geschriften. - B. van den Berg laat in Tekstverklaring en zinsontleding aan voorbeelden zien, in hoeverre zinsontleding kan meewerken tot het verstaan van een tekst. - C.A. Zaalberg betreurt het dat hij de vraag Onderwijs in titulatuur? niet ontkennend kan beantwoorden. - F. Jansonius waarschuwt tegen germanismofobie bij te rasse veroordeling van Zijn + te + infinitief als gerundium. - Boekbeoordelingen o.a.: L.C. Michels, Filologische Opstellen I en J.J. Mak, Dit is een suuerlijc boecxken door C.C. de Bruin; J.J. Mak, Uyt Jonsten versaemt door P.v.d. Meulen; Rijpma-Schuringa-Naarding, Nederlandse Spraakkunst door B. van den Berg; J.G. Bomhoff, Diepte als literaire categorie door C.A. Zaalberg; Een karakteristiek van Victor E. van Vriesland door P.v.d. Meulen; G. Knuvelder, H.J. Polak, Tweeërlei letterkundige kritiek door H.A. Wage.
| |
Volkskunde.
XVI, Afl. 4. H.H. Knippenberg schrijft over de geschiedenis en de verbreiding van de Sint Michaël-verering. - P. Janssens C. ss. R. vermeerdert in Nog vogelzang in volkstaal zijn in jaargang 1952 gepubliceerde verzameling van volksliedjes die gebaseerd zijn op vogelgeluiden, en knoopt daaraan enige algemene opmerkingen vast over volksgeloof met betrekking tot vogels. - Chr. Stapelkamp besluit zijn uitvoerige studie over Polygonum aviculare of varkensgras in volkstaal, volksleven en volksgeneeskunde. - ‘Kleine Mededelingen’: Zwarte kunst en onzichtbaarheid (R. Lambrechts); Sint Barbara, patrones van een Bossche rederijkerskamer (H.B.M. Essink).
| |
Nova et Vetera.
Nr. 2. H. Servotte past in De verklaring van het literaire kunstwerk zijn methode toe op het gedicht ‘Het Souper’ van M. Nijhoff. - L. Engels behandelt De ‘sjwa’ in het Nederlands, het Engels, het Frans en het Duits. -
| |
De Vlaamse Gids.
December. M. Rutten geeft een uiteenzetting over Pierre Kemp of het zacht delirium. -
Januari. Karel de Clerck onthult in De gebruikskunst van P.C. Boutens - Boutens' grotendeels in opdracht vervaardigde gelegenheidspoëzie - dat Carel van Delen het pseudoniem was waaronder de dichter zijn Jubileumlied inzond, naar aanleiding van de uitgeschreven prijsvraag ter gelegenheid van koningin Wilhelmina's 25e regeringsjaar. -
| |
| |
Februari. In De Oudgermaanse achtergrond in Rodenbachs ‘Gudrun’ en Hegenscheidts ‘Starkadd’ merkt M.C. van den Toorn op dat de voornaamste bron voor Rodenbach geweest is Richard Wagner. Hij vertaalde ook een stuk uit de Götterdämmerung. Hegenscheidt heeft zijn stof ontleend aan Saxo Grarnmaticus, boek IV. - Het In Memoriam Remy C. van de Kerckhove is door Jan Walravens uitgesproken voor de radio. -
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
Jrg. 11, no. 4. In de rubriek Zoek de mens betoogt G(erard) W(alschap) onder de titel Staatsmaecenaat, dat staatssteun zoveel mogelijk rechtstreeks naar de auteur dient te gaan, ‘de grote benadeelde in de evolutie van de letterkundige boekenproductie’. - H(ubert) L(ampo) toont zich ingenomen met De temptatie van Filip Grasmussen van René Berghen, een boek dat van een ‘innemende waarachtigheid’ getuigt., - K(arel) J(onckheere) beschrijft in Temperatuur rond een literaire prijs (II) de toekenning van de tweede Vijfjaarlijkse prijs voor Vlaamse letterkunde (1855-59) aan Prudens Van Duyse.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
December. A. Keersmaekers bespreekt het werk van Emiel van Hemeldonck, schrijver over de sociale toestanden in de Kempen. -
Januari. Cl. Beukers schrijft over de Mensopvatting in de romeinse cultuur. Hij ziet als oertype de driedeling boer, jurist, soldaat, dat echter overspoeld wordt door het hellenistische oratorische ideaal en daarna door het christendom. - In Vlaams proza bespreekt Albert Westerlinck werk van Albert van Hoogenbemt en van Ivo Michiels. - Aan huis bij Gerard Walschap is een ‘bloemlezing’ uit de vlaamse televisieuitzending van 7 november. -
| |
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam.
1957, Afl. 4. M. Schönfeld vervolgt zijn studie over Wegnamen, nu uit De Latere Middeleeuwen en de Nieuwere Tijd, op zijn bekende wijze veel materiaal met kritiek in aangenaam leesbare vorm schikkend, - A. van Geertsom, Arnoldus-Annekin-Johannes, meent dat de middelste van de drie vormen, vleivorm van de eerste, ook wel als vleivorm van de derde is opgevat. - R. van Passen bespreekt in Localisatie van Toponiemen het belang en de methode van het situeren der percelen, op grond van zijn ervaringen met het toponymisch onderzoek van Kontich en Lint. - O. Leys ziet in het schave van De familienaam Verschaeve een variant van schage = eng. shaw, fri. skage.
| |
Leuvense Bijdragen.
Bijblad. XLVI (1956-57), Afl. 3-4. De dubbele aflevering is geheel gevuld met de gewone vaste rubrieken. In de rubriek ‘Boekbespreking’ komen o.a. recensies voor van: Stoett-Kruyskamp, Nederlandse Spreekwoorden en Gezegden8 door L. Grootaers † en J.L. Pauwels (met aantekeningen over franse en zuidndl. zegswijzen); A. Weijnen, Zeventiendeeeuwse Taal2 door Fr. Van Coetsem; E. Endt, Gedichten van Staring en G. Jo Steenbergen, Elkerlijk door R. Lievens; G. Knuvelder, H.J. Polak, Tweeërlei letterkundige kritiek, G. Degroote, Spiegel, Lieden op 't Vader Ons en O. Dambre, Justus de Harduwijn, Weerliicke liefden door R. Lievens. De bondigste bespreking is die van G. Colmjon, That thusendigste jâr door J.L. Pauwels, die uit totaal zeven woorden bestaat: ‘We vonden het Oera Linda Bok beter!’.
| |
| |
| |
Tijdschrift voor Levende Talen.
XXIII (1957), Afl. 6. Robert de Coninck vervolgt in De nieuwe Woordenlijst van de Nederlandse Taal en de z.g. Zuidnederlandse woorden zijn bespreking van die woorden in alfabetische volgorde van druivelaar tot handelsmaatschappij. - Roger Henrard, in 1957 te Luik gepromoveerd op een dissertatie over ‘Menno ter Braak in het licht van F. Nietzsche’, geeft in Menno ter Braak, Nietzsche en het cultuurprobleem uitvoerige uittreksels uit die dissertatie, voorafgegaan door een algemene vergelijking tussen Ter Braak en Nietzsche naar hun beschouwing van de europese cultuurgeschiedenis; daarop volgt een eerste hoofdstuk over ‘Nietzsches tragische dubbelzinnigheid tegenover Ter Braaks ontragisch opportunisme’, dat in deze aflevering aan Ter Braak nog niet toekomt: het artikel, dat van T. Br. de ‘opbouwende kant’ wil laten zien, zal worden voortgezet. - In de rubriek ‘Kronieken’ geeft Willem van Doorn een interpretatie van Das Mohnfeld van Gustav Falke, onder vergelijking met Wordsworth's ‘Daffodils by Ullswater’, dat hij bij de lezer bekend veronderstelt.
XXIV (1958), Afl. 1. In deze aflevering de voortzetting van de artikels van Robert de Coninck (van herbeginnen tot koffiemoor) en van Roger Henrard, het laatste als volgt ingedeeld: Nietzsches ‘Herren der Erde’; Nietzsche, een onmogelijk mens; Ter Braaks cultuurproblematiek; Ter Braaks perspectief: de nieuwe christen; Ter Braaks compromis: macht èn geest; Ter Braaks democratische Europese dictator; Ter Braak, een onmogelijk mens. - In de rubriek ‘Kronieken’ bespreekt Fr. Closset uitvoerig Willem Elsschot, Verzameld Werk en Simon Vestdijk, De Beker van de Min; beknopter de verzenbundel van Herwig Hensen, Orpheus gaat voorbij en de novelle van Ward Ruyslinck, De ontaarde Slapers.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
XVIII, Nr. 1 (Januari). De redactie heeft Een vraaggesprek met Dr. Jan Grauls gehouden in verband met zijn boek over Pieter Bruegel. - O.P. De Baets begint een vervolgartikel over de vertoning van Het eerste Lam Gods-spel 1458 bij de blijde inkomst van Filips de Goede in Gent.
| |
Nu Nog.
Januari. H.J. van de Wijer is contra, J. Leenen in het algemeen pro het Aaneenschrijven van zekere straatnamen als ‘Leuvenseweg, Brusselse straat’. - G. Debra, die kennelijk een te gunstige voorstelling heeft van het Nederlands in (Belgisch) Limburg, stelt in Bedenkingen bij het streven naar een beschaafde omgangstaal voor, het beschaafd taalgebruik in West-Vlaanderen te bevorderen door uitwisseling van onderwijzers tussen Limburg en West-Vlaanderen. - Verder de gewone Brievenbus, de rubriek Afwijkingen van het Algemeen Beschaafd, kleinere bijdragen, o.a. over activiteiten voor Onze taal in Belgisch Kongo, en zakelijke mededelingen.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns.
XVII, 2. Oktober 1957. In deze aflevering zijn afgedrukt een redevoering van F.E.J. Malherbe, Suid-Afrika na buite, die vooral op het oog heeft de propaganda voor het afrikaanse boek in Nederland, en een van J.J. Kruger, die meent dat Pers en Letterkunde van Zuid-Afrika te weinig uiting geven aan de ‘tijdgenootlike problematiek’. - In de afdeling ‘Taal- en Geesteswetenskaplike Bydraes’ zoekt F.J. Labuschagne in Die Oorsprong en Wese van Taal, funksioneel gesien tegenover vroegere en latere richtingen in de linguistiek, die hem geen van allen bevredigen, zijn eigen weg, met nieuwe begrippen en eigen terminologie, in wat hij als de kern- | |
| |
problemen ziet: ‘Wat is taal in sy wese, waar en hoe ontstaan dit, waartoe dien dit?’ Een grote plaats in de uiteenzetting wordt ingenomen door het betoog dat taal een wezenskenmerk van de mens is, dat hem van het dier onderscheidt.
| |
Tijdskrif vir Letterkunde
Jrg. 7, No. 4. T.J. Haarhof publiceert Wat is 'n Tragedie?, opgedragen aan de nagedachtenis van C.M. van den Heever. Hij gaat de opvatting van de tragedie bij Aristoteles na en toont dan aan, dat veel daarvan ook nog tot uiting komt in een modern stuk als Opperman's ‘Periandros van Korinthe’. - André Demedts schrijft over Vlaamse Belangstelling voor Zuid-Afrika en pleit o.m. voor een ruimer verspreiding van zuidafrikaanse boeken en tijdschriften in Vlaanderen. - B. le Roux behandelt Die ‘Verleden’-motief in Ina Boudier-Bakker se Dramatiese Werke.
| |
It Beaken.
XIX, Afl. 5 (December 1957). Jo Daan meent dat het onderzoek naar de Betrekkingen tussen het Fries en het Noordhollands zich meer zal moeten richten op tegenwoordige overeenkomsten (waarvan zij er enige bespreekt), en nagaan inhoeverre Fries en Noordhollands daarmee gezamenlijk zich onderscheiden van andere dialecten.
| |
Etudes Germaniques
XII, Afl. 4 (Oktober-December 1957). Walter Thys publiceert een voordracht, gehouden op het Premier Congrès National de Littérature Comparée (Bordeaux, maart 1956) over La culture néerlandaise à la fin du XIXe siècle dans ses rapports avec l'étranger, waarin hij vooral de betrekkingen in de jaren negentig met Frankrijk behandelt. - A. Culioli geeft in de ‘Notes et Discussions’ een beredeneerd referaat van de ‘Mélanges’ Theodor Frings (vgl. NTg. L, 51). - In de rubriek ‘Bibliographie critique’ beoordeelt A. Culioli ongunstig P.C. Paardekooper, Syntaxis, Spraakkunst en Taalkunde, en P. Brachin waarderend W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah I.
| |
Ons Geestelijk Erf.
Deel XXXI, Afl. 4. Deze aflevering bevat enkele studies over Ruusbroec. Van R. Lievens: Ruusbroec in een rapiarium van circa 1400 en van A. Ampe S.J.: De vroegste Ruusbroec-verspreiding in Engeland.
| |
Comparative Literature.
Vol. IX, Nr. 3. Een artikel van Helen Adolf, getiteld From Everyman and Elckerlyc to Hofmannsthal and Kafka bespreekt van deze latere auteurs resp. ‘Jedermann’ en ‘Der Prozesz’.
| |
Us Wurk (Mededelingen van het Fries Instituut aan de Rijksuniversiteit te Groningen).
Jrg. VI, No. 3-4; December 1957. Teake Hoekema houdt tegen Fr. Van Coetsem (Leuv. Bijdr. XLVI: zie NTg. L, 350) staande dat de nasalering in het Fries fonologische waarde heeft: Is ies-iens in foarbyld fan in fonologyske tsjinstelling yn it Frysk of net?
|
|