De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoordenTer onderscheiding van nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden wordt altijd gewezen op het bekende vormverschil: na een onderschikkend is scheiding van onderwerp en persoonsvorm altijd mogelijk; na een nevenschikkend niet altijd. Toch bekruipt de linguist hier altijd iets onbehaaglijks: een analfabetisch taalgebruiker zal wel voelen, dat het vormverschil tussen (‘ik) fiets’ en ‘(ik) fietste’ ook het verschil ad hoc is voor het betekenisverschil tussen ‘proces zonder verleden’ en ‘proces met verleden’. Het opgemelde vormverschil echter zal hij zeker niet in contact brengen met het betekenis-verschil tussen nevenschikkend en onderschikkend ‘verband’. Daarbij komt nog, dat er met dat betekenisverschil ook iets niet in orde is. Het klopt ongeveer nog wel, zolang wij bij nevenschikking door ‘en’ blijven. Vergelijkt men echter ‘Ik blijf thuis, want het regent’ met ‘Ik blijf thuis, omdat het regent.’, dan zal niemand kunnen ontkennen dat de zaken, genoemd na ‘want’, evenzeer onderschikkend, want redengevend, ‘verbonden’ zijn met de zaken genoemd in de ‘hoofdzin’, als dat het geval is met de zaken genoemd na ‘omdat’. Onze huidige kennis omtrent dit onderwerp is dus zo onbevredigend, dat twijfel aan de juistheid ervan zeker gerechtvaardigd is. Toch wijst het consequent optredende vormverschil op een of ander betekenisverschil. Wij menen nu een meer plausibel betekenisverschil te kunnen aanwijzen; daartoe moeten wij echter eerst een vrij lange rij van taalfeiten bespreken. Wanneer iemand een zaak, noembaar in ‘de man’, een proces ziet verrichten, noembaar in ‘lopen’, op een plaats, noembaar in ‘op straat’ en hij heeft daar geen oordeel over, dan noemt hij dat zakencomplex met ‘de op straat lopende man’. Heeft hij echter over dat zakencomplex wel een oordeel, dan beweert hij: ‘De man loopt op straat.’. Ter betekening van een bewering wordt dus de groep ‘onderwerp plus gezegde’ gebruikt. (Zie: Prof. Dr. A.W. de Groot, Struct. Syntaxis, blz. 99 sqq.). Bijzondere gevallen, zoals bestaansbeweringen (type: Er wordt gedanst) en gezegden in passivo, zijn voor ons doel niet van belang en die laten we dus buiten beschouwing. Het is normaal een standbeeld eerst aan de voorzijde te bezien. Bij een letterlijk ander standpunt kan iemand het echter ook wel eens eerst aan de achterkant bekijken. Zo is het ook met een beoordeeld zakencomplex. Normaal is de agens centraal, de rest meer perifeer; van die rest is het proces weer meer centraal dan de plaats waar het zich afspeelt, (geval I). Bij een subjectief (figuurlijk) ander standpunt kan echter een ander element wel eens centraal zijn, b.v. de plaats waar het proces zich afspeelt, (geval II). In geval I beweert de spreker: ‘De man loopt op straat.’; in geval II: ‘Op straat loopt de man.’. Het subjectieve standpunt wordt dus betekend in de woordorde. Komt dat overeen met de normale zienswijze, dan begint de woordgroep met het onderwerp (bewering met normaal subjectief standpunt); indien niet, dan met enig ander zinsdeel (bewering met bijzonder subjectief standpunt). De juistheid van het hierboven gestelde blijkt ook uit een door kinderen van de lagere school vrij vaak gemaakte fout. Van de zin: ‘Op het dak zit een vogel.’ noemen ze ‘op het dak’ dikwijls onderwerp. Dat doen ze, doordat hun taalgevoel hun vertelt, dat het onderwerp normaal vooraan staat. Het centrale deel van een uit subjectief standpunt beoordeeld zakencomplex | ||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||
kan in het Nederlands ook betekend wordenGa naar voetnoot1). Zo'n eerste woordgroep is nl., vooral in de praatstijl, normaal recapituleerbaar in een woord van aan-wijzend karakter: ‘Jan - die sloeg Lijsje.’; ‘In Amsterdam - daar is brand.’; ‘'s Nachts - dan werkte hij.’. Het recapitulerende woord geeft dan de grens aan van de woordgroep die het centrale deel van het beoordeelde zakencomplex noemt. Omgekeerd wijst dus een recapituleerbare eerste woordgroep ook op een bewering met subjectief standpunt. Aangezien nu straks zal blijken, dat de woordgroep ‘onderwerp plus gezegde’ (die dus een bewering zonder meer betekent) ook voorkomt in woordgroepen zonder recapituleerbaar eerste deel, is het wenselijk om verschil te maken tussen ‘bewering zonder subjectief standpunt’ en ‘bewering met subjectief standpunt’. (De laatste valt dus uiteen in ‘met normaal subjectief standpunt’ en ‘met bijzonder subjectief standpunt’). Dit onderscheid passen we nu toe op I: ‘Jan blijft thuis, want Moeder is ziek.’ en II: ‘Jan blijft thuis, omdat Moeder ziek is.’. In I zijn ‘Jan’ en ‘Moeder’ recapituleerbaar: ‘Jan - die blijft thuis, want Moeder - die is ziek’: In II is dat alleen met ‘Jan’ mogelijk. Van: ‘Jan - die blijft thuis, omdat Moeder - die ziek is.’, is het laatste deel geen Nederlands. Wanneer we nu bedenken dat na een onderschikkend voegwoord altijd een combinatie ‘onderwerp plus gezegde’ (een bewering zonder meer) voorkomt, dan kunnen we stellen: Onderschikkende voegwoorden noemen de aard van de relatie tussen de zaken genoemd in een bewering met subjectief standpunt en een bewering zonder subjectief standpuntGa naar voetnoot2). Met de nevenschikkende voegwoorden is het niet zo, dat ze altijd de aard van de relatie noemen tussen de zaken genoemd in twee beweringen mèt subjectief standpunt. Ze komen immers ook voor in woordgroepen als: ‘Jan en Piet’; ‘lief, maar lastig’; ‘onaanvaardbaar, want schadelijk’ en in typen als: ‘Ik blijf thuis, omdat ik geen zin heb en het bovendien regent.’. Wel kunnen we nu aldus samenvatten:
| ||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||
Men ziet dus, dat onderschikkende voegwoorden ongelijkwaardige woordgroepen en nevenschikkende gelijkwaardige woorden of woordgroepen ‘verbinden’. Dat het in de aanvang gesignaleerde vormverschil ook het verschil ad hoc is, tonen we zo aan: In een bewering met subjectief standpunt staan onderwerp en persoonsvorm altijd naast elkaar; bij een normaal subjectief standpunt in de normale volgorde (De man komt morgen) en bij een bijzonder subjectief standpunt in de geïnverteerde volgorde (Morgen komt de man.). Juist om te betekenen dat na een onderschikkend voegwoord altijd een bewering zonder subjectief standpunt volgt, dient de scheidbaarheid van onderwerp en persoonsvorm. Almelo, 16 December '57. H. Roose. |
|