Overtrekken en overtrekking.
In De Nieuwe Taalgids XLVIII, 269 vlg. vestigt prof. Van Haeringen de aandacht op een participium overtrokken. Hij vermoedt, dat we met ‘een kersvers anglicisme’ te doen hebben. Hij meent, dat er ‘geen reden is om alleen een participiaal adjectief overtrokken aan te nemen; we zullen moeten voorbereid zijn ook op gewone verbale vormen als je moet het niet overtrekken en hij overtrekt de uitlatingen van zijn tegenstander’. Inderdaad vond Drs. A.P. Braakhuis, Eindhoven, in De Telegraaf van 7 oktober 1955 een persoonsvorm van het werkwoord overtrekken. (N.Tg. 1956, 9) Zelf trof ik een persoonsvorm aan in een boekbespreking in De Nieuwe Mens 1956, 235, waar B.v. Bilsen O.F.M, schrijft: ‘Ondanks de vele goede dingen, die de auteur over de parochie zegt en die wij ook ten volle kunnen onderschrijven, overtrekt hij de betekenis van de parochie ten koste van het bisdom.’ Tijdens een redevoering van Joh. Derksen, lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal, noteerde ik de volgende uitlating: ‘Denk nu niet, dat ik het overtrek.’ (Rede gehouden te Heerlen op 14-3-'57) Eveneens in het tijdschrift De Nieuwe Mens (Jrg. VII, 343) las ik het volgende: ‘Ik vraag me dan ook af, of ook G.M.K. nu toch niet het economisch aspect van ons vraagstuk aan het overtrekken is...’
Een zuiver verbaal substantief van dit werkwoord overtrekken las ik in De Opmars (l-6-'56), waar C.P.M. Romme schreef: ‘Geen overtrekking van alléén maar kostbare voorzieningen, en nog minder van alléén maar belastingverlagingen, maar een eerlijk evenwicht tussen het een en het ander.’ En Lambert Tegenbosch in Beeld van Ignatius (Roeping 1956, 146.) schrijft: ‘De overdreven ascese van het begin zo goed als de scrupuleusheid waren een zekere overtrekking van het ‘ik’.’
Waarschijnlijk zeggen wij niet te veel, wanneer wij beweren, dat het anglicisme (? Zie J.J.M. Bakker, N.Tg. XLIX, 83 vlg.) veld wint en zich steeds nederlandser begint te gedragen.
B.M. Salman