| |
| |
| |
De Nieuwe Gids te Katwijk in de zomer van 1888.
| |
II. Augustus.
Willem Kloos aan Albert Verwey
Katwijk-aan-Zee 4 Aug. 1888
Beste Albert, ik heb niet veel te schrijven: 't is hier iederen dag hetzelfde: regen, wind en Karsen, Karsen, regen en wind. Wim is uit A. met me meegegaan, maar den volgenden dag weer vertrokken. Hierbij stuur ik je de aflevering. Karel heeft Menschen en Bergen teruggevraagd. Met mijn gezicht gaat het goed. Ik ben bang dat dit je niet meer te Gieten bereiken zal. Ik heb jouw brief nèt zoo ontvangen, Zaterdagavond zes uur, dus 24 uur na de verzending. Blijf je niet lang meer weg?
Yours
Willem
Ik heb weér een brief van Marie gehad, dat is de derde. Ik begin het nu lastig te vinden.
Uyldert spreekt (I. blz. 223) over ‘een brief (van Verwey) die 3 Augustus te Groningen geschreven werd, en die eigenlijk een dagboek-bladzijde is’.
‘Als ik een brief moet schrijven, zegt mijn zusje, heb ik nooit stof, maar nu wel. Ja, ik nu ook wel, nu stellig wel, na gister. In lang herinner ik me niet zoo'n dag te hebben doorgemaakt, die zoo inéénen, zoo onverwacht in me is komen staan, angstig-vreemd en onvermoed-kolossaal, zoo'n dag, die er na eén nacht geworden is, als de boom boven de oogen van Jona: een openbaring waar het groote Ongeopenbaarde zich door beseffen deed. Ver boven uit het vlakke strand en het hobbelige duin zijn de bosschen om de steden en de torens erboven gaan staan, en vielen de rivieren, terwijl ik daar doorging, onopgemerkt in de volte, met naast me dat kleine zusje en in me dat eéne groote broersgevoel, dat uit zooveel gevoelingen gelijk bestaat, dat ik niet begrijp en waar ik tòch niet over redeneren kan...’
Wanneer deze brief verzonden is geweest, kan hij alleen aan Kitty van Vloten gericht zijn geweest. Ik meen ook een zekere identificatie in zijn genegenheid te bespeuren tussen de 21-jarige vriendin in Katwijk en het 16-jarige zusje.
De kennismaking tussen Verwey en Kitty dateerde al van enige jaren vroeger, en Verwey had om haar Katwijk als zomerverblijf gekozen. Naast de twee sonnetten, die ‘Klein meisje’ heten (O.D. I, blz. 71), bekoorlijke kindertafereeltjes, waarvoor kennelijk zijn zusje model had gezeten, heeft Verwey met potlood in zijn N.G.-ex. geschreven: ‘Aan Kitty van Vloten.’ Het is de N.G. van '87, deel I, blz. 468, in Febr. '87 verschenen.
Hoe dit zij: uit het fragment van 3 Aug. '88 valt op te maken, dat de reis naar Groningen, met de gewaarwordingen van strand en duin nog in de schrijver-reiziger aanwezig, op 2 Aug. heeft plaats gevonden.
‘Marie’ zou kunnen zijn Marie Elisabeth Pijnappel, die van 1887-1891 in Amsterdam de redactie voerde van het jongemeisjesblad ‘Lelie- en Rozeknoppen’, en die enige jaren later met Kloos verloofd heette te zijn. (Zie ‘Het conflict tusschen W. Kloos en F. van Eeden’ door G.H. 's Gravesande, blz. 83).
| |
Willem Kloos aan Albert Verwey (te A'dam)
(Katwijk, 8 Aug. '88)
Beste Albert, Karsen komt morgen (Donderdag) tusschen 3 en 4 uur bij je, om over de fotografieën te spreken. Daar ik natuurlijk geld tekortkwam,
| |
| |
heeft hij mij geld geleend, tot een gezamenlijk bedrag van vijf gulden, waarvoor ik bij deze vast een bon van f 2,90 op Goes insluit. Wees zoo goed hem die morgen terug te geven. En kom je morgenavond terug? Ik heb niets meer over.
tt
Willem
| |
J. Eduard Karsen aan Albert Verwey (te K.)
Amstdam 13 Aug 88.
B.A. Je briefkaart en je postwissel heb ik beide van middag ontvangen. Zooeven heb ik de photo's naar Wisselingh gestuurd en morgen krijgen A en N ze. Je brief heb ik nog. Zou je niet nog wat ongeretoucheerde Tijs M. bestellen, ik heb er geen een meer en durf bij de kennissen niet met geretoucheerden aankomen. De Jaap M s waren iets beter nu. Wees gegroet en groet Kloos
van je
Ed. K.
| |
Albert aan Chris Verwey
Katwijk a/Zee 13 Augs '88
Dag Chris, Dacht je wel niet al dat ik jullie vergeten ging? Maar ik ben hier nooit, behalve als ik in zee ben, zonder een boek, en zoo druk bezig met werken dat ik bijna vergeet dat ik in Katwijk ben.
Karsen is zeker al bij ons geweest, hè. Ik schreef hem, nadat ik jouw briefkaart ontvangen had.
Van Van Hell kreeg ik bericht dat hij geëngageerd is: dat 's er weer een. Veth is den 10den getrouwd.
Op je verjaardag kom ik thuis eten en den volgenden ochtend naast jou ontbijten. Mag ik? Is Anne weer bekomen van haar reis en wat droomt ze hardop?
Pas je heel erg op je gezondheid, heél erg? Is Moe haar hoofdpijn weer weg, en wordt Margreet wat kleuriger? Dag, tot overmorgen
Albert
Kloos wil tegenwoordig maar niet uit zee. Vandaag is hij stilletjes weggeloopen en toen ik hem zoeken ging lag hij voor de tweede keer in 't water.
Moe, krijg ik nog een overhemd mee Vrijdagochtend?
Het valt aan te nemen, dat zowel Kloos als Verwey, evengoed als Witsen en Karsen, bij de huwelijksvoltrekking van Jan Veth en Anna Dorothea Dirks tegenwoordig zijn geweest. Over Jan Veth in die jaren zie Huizinga's Jan Veth, Leven en Werk.
Willem van Hell was de schoolvriend van Verwey, die in 1893 op Ambon gestorven is. Zie Uyldert I, blz. 39.
De verjaardag van Chris V. was 16 Aug.
| |
Willem Kloos aan Albert Verwey
Telegram 's Gravenhage 15/8.'88, 8.15 a.m.
Katwijk, 15/8, '88, 8.41 a.m.
Verwey Vooys Voorstraat Katwijk aan Zee
Ik blijf van nacht hier
Willem
| |
| |
| |
Willem Kloos aan Albert Verwey
(Katwijk, 17 Aug. '88)
Amice, Ik neem het je zeer kwalijk, dat je toch weggegaan bent. Ik zit me hier den heelen dag te verdommen op een snikheete kamer, waar het veel te warm is om te werken, zonder geld, zonder iemand, waar ik naar toe kan gaan, en met het vooruitzicht dat dat nog een heelen tijd zoo duren zal. Je behoeft mij niet meer te schrijven: ik zal het jou ook niet doen: vergaderingen kan ik van de week niet bijwonen, want ik heb geen geld om over te komen. Ik schrijf dit niet in een voorbijgaande stemming, want ik ben sinds 24 uur gewoon razend. Overkomen behoef je niet: dat zou den boel maar erger maken. Laat me maar verrekken. Adieu
tt
Kloos
Dit, ook bij Uyldert afgedrukte briefje van Kloos aan Verwey kan ik nergens anders dan op 17 Aug. plaatsen: Kloos is op de 16de uit Den Haag teruggekomen, en heeft Verwey, die de verjaardag van zijn broer in A'dam meevierde, niet meer in Katwijk aangetroffen. Een etmaal later is Verwey nog niet terug, en Kloos zendt hem de uiting van zijn misnoegen. Verwey kan die nog in A'dam ontvangen hebben - de post werkte in die jaren met bewonderenswaardige en benijdenswaardige snelheid! -, maar ook niet, want Karsen vond hem op de ochtend van de 18de niet (meer) thuis, en schreef hem naar Katwijk.
| |
J. Eduard Karsen aan Albert Verwey te Katwijk
Op je kamer 18. Aug 88
Beste Albert, Een paar uur geleden ontving ik je brief, nadat ik al vanmorgen eens bij je aan was geweest om te zien of er ook wat nieuws was bij gekomen. De nietgeretoucheerde kopjes zal ik bewaren voor diegenen die je me opgegeven hebt. Alleen, je spreekt over V. Eeden en die staat in je eersten brief niet. Moet hij ook van de andere hebben. Allebé en Nijenhof hebben hun photographiën reeds; de laatste had een geretoucheerde. ik had toen niet anders. Maar je spreekt in je briefje van zoo strak, over een opgave van wat je reeds ontvangen had van R en H maar ik vind niets in de enveloppe dan je brief. Ik zal er dus alleen maar een maken:
Van Wisselingh |
12 |
kindk. |
6 |
J.M. |
4 |
DbG |
Allebé |
1 |
kindk. |
1 |
J.M. |
1 |
DbG |
Neijenhof |
1 |
kindk. |
1 |
J.M. |
1 |
DbG |
Veth |
2 |
kindk. |
|
aan je adres Katw. |
2 |
kindk. |
1 |
J.M. |
1 |
DbG |
in portefeuille voor Wim |
3 |
kindk. |
|
aan de muur op je kamer |
1 |
kindk. |
|
|
|
In voorraad |
|
|
niet geretoucheerde kinderkopjes |
5 |
|
wel geretoucheerde kinderkopjes |
21 |
|
Daubigny's |
8 |
|
|
te zamen |
48 |
kinderkopjes |
|
|
9 |
J. Maris |
|
|
15 |
Daubigny's |
|
|
| |
| |
ik weet niet hoeveel proeven hieronder door loopen en of ze in rekening gebracht worden, maar ze zijn onder het boven opgegeven aantal begrepen. Ik heb de vorige keer tevergeefsch naar niet geretoucheerde T M gezocht, waren ze toen al op je kamer? Ik hoop dat de boel afgeloopen zal zijn als je thuis komt. Houdt je goed.
je toeg Ed Karsen
Zooeven is er weer een man geweest van R en H om inlichtingen, maar het was voor ik kwam.
Van J Maris is nog verder niets gekomen
Is Willem Witsen bij je?
Zooals je weet heeft Wisselingh ongeretoucheerde.
| |
J. Eduard Karsen aan Albert Verwey te Katwijk
Amsterdam (20) Aug. 88
Je hebt gelijk Albert, er zijn 9 Daubigny's, maar er is een zo slechte onder, met groote doffe vegen er over; dat ik dien niet mee durfde rekenen. Er staat dan ook met groote letters achterop: onbruikbaar. Ik denk dat ze dat bij R en H zelf gedaan hebben.
Groet Kloos terug van je
Eduard K.
| |
Willem Witsen aan Albert Verwey
Ewijksh. 23 Aug. '88
Albert, Gelijk met dezen zend ik je f 60. alles wat 'k heb: m'n vader is hier op 't oogenblik niet zoodat 'k je niet meer kan zenden. - de rest zal Goes wel voor je hebben; zoo niet schrijf me dan nog even. -
Zeg, hoe zit 't toch met m'n fotografieën; 'k hoorde van verschillende menschen die ze al hadden en ik heb nog niets ontvangen.
Ja, die Mauve is dezelfde.
Ik had graag geschreven over de Teekenmaatschappij maar ik kan 't niet doen. - Vond je die teekening van Tholen niet mooi - die avond, vooral 't landschap en de lucht achter die donkere figuren, - hè ja mooi - 'k zie 't weer zoo - als 'k er aan denk; maar 'k denk tegenwoordig aan niets dan aan m'n werk. - schilderijen voor Arti en portretten - etsjes voor de portef. etc. Hoop je gauw 's te zien; of blijf je lang weg van Amsterd? M'n groeten aan Willem. Adieu
tt
Wim.
Het beheer van de N.G.-penningen had, zoals wij uit 's Gravesande's boek weten, bij Van der Goes berust, en bleek in 1889 danig in de war te zijn. Met het lenen van iedereen aan iedereen - Van der Goes zelf had weer f 500,- van Verwey geleend, toen deze in het bezit van zijn ouderlijk erfdeeltje was gekomen -, bleek het niet meer mogelijk een afgescheiden balans en winst- en verliesrekening voor het tijdschrift op te stellen. Daar evenwel de redacteuren zelf voor 4/5 van het bijeengebrachte bedrijfskapitaal aansprakelijk waren, en het aantal abonné's voortdurend vooruitgaand was, werden tenslotte hoofdzakelijk zij zelf en hun rijkere vrienden te kort gedaan. Men krijgt niet de indruk, dat zij het er van namen. Maar op eén post moet ik wijzen in de reeks uitgaven voor de N.G.:
| |
| |
hoe zat het met de aanschaf van boeken ter bespreking? Huidige redacteuren van periodieken zijn gewend, dat deze door de uitgevers gratis verstrekt worden, maar gebeurt dat niet - en ik meen te moeten vaststellen dat dit althans in de eerste 4 jaren van de N.G. zelden gebeurde - dan moest de boekenrekening voor de redacteuren en de uitgever van het tijdschrift hoog worden. Ik maak deze stand van zaken op uit de correspondentie van Albert Verwey met zijn broer over het boek van Pierson, en uit het volgende briefje van Kloos na de breuk tussen hem en Verwey:
Kerkstraat 260 12 Mrt 1889
Amice, Bij deze stuur ik u de rekening van Schröder over 1888. Wees zoo goed haar te verifieeren, of alles uitkomt en haar dan te zenden aan Versluys.....
In het Reglement van Orde van Dec. '88 ('s Gravesande, blz. 219) komen de volgende bepalingen voor:
‘5. De secretaris maakt een lijst van de ter recensie gezonden boeken, die dan op de vergadering worden rondgedeeld.
6. De boeken op zicht van Gebr. Schröder worden voortaan aan den secretaris gestuurd, die daarmee handelt als met de boeken in § 5.’
Blijkbaar was die nota van gebr. Schröder over '88 aan de hoge kant, en voornamelijk door het bestellen en recenseren van de jongste redacteur: (Pierson, Renan, enz.)
| |
Albert aan Chris Verwey
Katwijk a/Zee 23 Augs (88)
Beste Chrissie, Geen tijding, goede tijding, denk ik. En dat moeten jullie ook maar denken. De tijd loopt hier voor Kloos en mij nu op een eind, en dan zal ik nog wèl een dag of wat naar Van 't Haaff gaan, - maar ik kan je zeggen, dat ik al heel verlangend uitzie naar den dag waarop ik weer voor goed thuis zal komen en stilletjes werken op mijn hooge kamertje, en de zorgen voor tafel en waschgoed van me afzetten, onder de vleugelen van Moe en Margreet. Want ik ben nu zoo'n halve huisvader en snij vleesch en schenk bier, en zeg: Willem, zul je niet nog een beetje boontjes? (we eten tegenwoordig alle dagen boontjes) - en huismoeder ben ik voor de andere helft en maak waschlijstjes en tel de juffrouw onze vuile hemden en broeken en boordjes en luiers voor, - en zeg als we een verkeerd stuk terugkrijgen: Pietje, zeg tegen de waschvrouw, dat er een stuk in de wasch is dat niet van mij is, maar dat ze het niet weeromkrijgt voor ze mij het stuk weerombrengt dat wèl van mij is en dat er niet is. En dan komt Pietje en zegt: Menheir, de waschvrouw zeit (de vrouw die het goed wascht zeit), of ze dat stuk weeromkrijgt dat er verkeerd is, want dat ze anders niet het stuk van u krijgt dat bij die andere menschen is. En wat moet ik dan doen? Ik kan me best begrijpen dat Moe haar hoofd soms omloopt. Je mag wel een klein kantoortje in je hoofd hebben en een aparte boekhouder voor huiselijke zaken om daar je verstand bij te bewaren. (Vraag eens aan Moe of dat buitenshuisgaan een mensch niet raisonnabel maakt.) Nu, beste Jongen, kus allemaal van me, en eet goed en doe wel, dat zijn twee hoofdzaken, en verwacht me Maandag - schoon ik dan nog niet voor goed blijf. Dag.
Albert
***
| |
| |
| |
Kloos.
De scheiding tussen Kloos en Verwey is, in de geschiedenis van de Nieuwe Gids een beslissend moment geweest. Daaraan ontlenen deze brieven hun belang. Ze werpen een scherper licht op de lichamelijke en maatscliappelijkeconomische toestand van Kloos. Uit de boeken van Uyldert en 's Gravesande was bekend, dat Kloos, niet alleen wat zijn werkzaamheid voor de N.G. betreft van Verwey afhankelijk was geworden, maar ook, dat het met zijn gezondheid niet goed was. Hij had, al in April, door Van Eeden een regiem van leven voorgeschreven gekregen, waarbij vooral alcoholica verboden waren. Bier scheen evenwel daaronder, blijkens de rekening en Verwey's laatste brief aan zijn broer, niet te vallen. Hij had een huiduitslag in het gezicht, waarvoor hem teerzeep verschaft werd, een middel waar hij, blijkens berichten van 24 Juli en 4 Aug. baat bij vond. Er leefde in Verwey ten opzichte van de oudere vriend maar eén wens: Kloos weer gezond krijgen en hergeven aan zijn dichterschap.
‘Bewondering en deernis! die twee machten
Drukken de liefde uit...’
schreef hij zelf 25 jaar later in ‘De Bevrijding’ (O.D. II, blz. 168) en misschien zijn in de Nederlandse poëzie bewondering en deernis samen nooit zo tot uitdrukking gekomen als in ‘Van de liefde die vriendschap heet’.
Kloos had in bijna drie jaren geen verzen meer geschreven.
Dat is in een lang leven niet van belang, - Verwey zelf zou later meer jaren experimenteren en zwijgen - maar voor een 28-jarige, die zich als dichter zo hoog stelde, wèl; en naast de zoveel jongere van grote productiviteit, drukte het hem. Hij had gehoopt er zich aan op te richten, het haalde hem neer, nu hij over de inspiratie van de eerste vriendschap heen was.
...‘Ik heb vandaag veel verzen (70) gemaakt: eén sonnet (op hèm) dat geloof ik, beter is dan: “Ik denk altoos aan u” en een vers op de moderne Hollandsche dichters in plaats van een van v. Eeden, dat verfoeilijk mat is. Dat is allemaal jou schuld, goochelaar...’
Het briefje is ongedateerd, maar moet zijn uit de winter van '84/85, dus vóór de oprichting van de Nieuwe Gids. Een groot stuk van die 70 versregels zal wel deel uitmaken van ‘Ganymedes op aarde’, N.G. I, blz. 479-482, dat zelf weer een episode is uit het 2de boek van Kloos' Okeanos, en ondertekend: Januari 1885.
‘Ik denk altoos aan u’ staat met 3 andere sonnetten in het eerste N.G. nummer van Oct. 85. Ook in deel II, van '86 staat een van Kloos' beroemdste verzen, n.l. ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ op blz. 133; op blz. 130 van Van Eeden ‘Schemering’ en ‘Aan zee’; en uit Verwey's ‘Van de liefde die vriendschap heet’, nr. 9 op blz. 134-35 en een niet in de reeks opgenomen sonnet op 135. Maar de ontstaansgeschiedenis zowel van Kloos' beroemdste gedichten als van de niet-minder-beroemde verzen van de jonge Verwey is een studie op zichzelf, waarmee zich op het ogenblik Maurits Uyldert, in afwachting van de uitgave van zijn derde deel van Verwey's biografie, bezig houdt. In ieder geval is zeker, dat Verwey Kloos evenzeer geïnspireerd heeft, als deze hèm. Verwey zelf schreef enige jaren later de aantekening: ‘Kloos heeft tien jaar lang alles meegemaakt. Van Perk, mijn voorganger, tot Gorter, mijn volger, heeft hij de beweging meegemaakt, stond hij in 't midden ervan, onderging alles en trok zich ieder uur iedere | |
| |
gebeurtenis aan. Wat hij zou kunnen maken, als hij even doend als aandoenlijk was, is niet na te gaan...’
Maar de onmacht van Kloos legde zich niet alleen over zijn werkzaamheid als dichter. Hij had zijn studie in de klassieke letteren onvoltooid gelaten, niettegenstaande hij mensen als Diepenbrock en Boeken tot zijn faculteitsleeftijdgenoten kon rekenen en Gorter onder de jongeren. Hij liet het werk voor de N.G. - eerst alleen het corrigeren en met de drukker onderhandelen, later ook het spreken met de mederedacteuren en medewerkers, en tenslotte zelfs het schrijven van litteraire beschouwingen - aan Verwey over. Hij leed aan indolentie en depressie's en had niet de kracht eruit te komen. Maar hij wist, dat zijn tekortkomingen de keerzijde waren van een groot dichterschap, van een ongeëvenaarde mogelijkheid van gevoelsondervinding, en hij zag ze door Verwey aangevuld en opgeheven. Verwey geloofde in hem, in zijn mogelijkheden van regeneratie als groot dichter. In een zeer vertrouwelijk schrijven van 8 Aug. '82 uit Brussel, zegt Kloos o.m.: ‘Toen ben ik gaan probeeren, of kussen dezelfde uitwerking hadden als sterke drank’... Hier ligt de sleutel tot het drinken van Kloos en ook tot zijn verliefdheden. De uitwerking, die hij van beide verwachtte, was: stimulering van zijn dichterschap. ‘Toen 't niet helpen wou’ gaat hij voort, ‘ben ik na een half jaar weggeloopen’. Als minnaar gedesillusioneerd, als drinker ziek geworden, klampte hij zich vast aan de jongen, die hem, zonder dat hij zich zelf hoefde in te spannen, de ontroeringen van het dichterschap deed meebeleven in de eenheid van ‘Het Boek van Mysterie’.
Dit is de ideële kant van de verhouding. Maatschappelijk was de bedreiging voor Kloos al even benauwend. Geld had hij niet, en op zijn familie terugvallen kon hij niet. Verwey had ook geen geld, maar hij maakte, ondanks de aanwezigheid van een moeilijke stiefmoeder, deel uit van een liefhebbend gezin, waarvoor hij zich mede verantwoordelijk voelde. En hij had zijn werkkracht. En na zijn meerderjarigheid, in Mei '88, een klein sommetje als erfdeel van zijn ouders. Kloos had tot zijn ouders geen verhouding, en zijn kamer opgezegd, toen hij naar Katwijk ging. Hij was, als redacteursecretaris van de N.G., voor de f 600,- per jaar, hem toegekend, afhankelijk van de hulp van Verwey. Ook voor de f 300,- per jaar, die Verwey hem, gedeeltelijk door rondvragen bij de vrienden, gedeeltelijk uit eigen beurs, verschafte. Toen Kloos, na de verloving van Verwey, zich eerst verslagen, maar algauw vijandig tegen hem keerde, namen de andere vrienden: Boeken, Witsen, Van Eeden en Van der Goes op zich, voor hem te doen, wat voordien Verwey deed: hem aansporen tot werken, hem bij zich nemen en onderhouden, hem afhouden van de drank.
In dit laatste schoten Witsen en Boeken althans, wel eens te kort, zoals bleek op het afscheidsfeest, dat de eerste op 12 Oct. gaf bij Couturier, vóór zijn vertrek naar Londen, en dat Kloos' instorting en Verwey's ‘Van het Leven’ tengevolge had. Dat de verslagenheid van Kloos het aanzijn had gegeven aan de in het Oct.nr. van de N.G. gepubliceerde ‘Pathologieën’ en ‘Doodsliedjes’, deel uitmakende van ‘Het Boek van Kind en God’, is bekend genoeg. Ook het sonnet ‘De Zee’ is kort na Katwijk ontstaan.
Maar er was meer, dat Kloos in de uitoefening van hem door vrienden bezorgde werkzaamheden bedreigde. Als hij bijziende was, zoals Verwey in zijn eerste brief uit Katwijk constateert, kon dat door een bril verholpen worden. Maar hij bleek ook kleurenblind. En nu denken we eraan, dat één
| |
| |
van die werkzaamheden was, tentoonstellingsverslagen schrijven voor de Amsterdammer. Er was daaromheen veel geheimzinnigheid, maar dit was onvermijdelijk. Kloos was bij de redactie van dit weekblad niet in de gunst. Hij schreef dus onder de schuilnaam van Van der Valk en Veth (Stemming) en met hulp van deze schildervrienden. Het besef van die pas-ontdekte kleurenblindheid moet hem daarbij ook wel geremd hebben. Het is dan ook niet te verwonderen, dat hij na enige beschouwingen gepubliceerd te hebben, zegt: ‘Ik kan dat niet’. Hij was nu eenmaal geen visueel dichter; gevoelsmomenten in lyriek weergeven, daarin was hij ongeëvenaard. Verwey had het andere: het beeldende zien, dat in laatste instantie niet psychisch, maar kosmisch was. Zijn sterkste zintuig waren niet de oren, maar de ogen. Zijn gelaatsuitdrukking werd door de ogen beheerst, en het is Thijm geweest, die in zijn Herinneringen de anecdote vertelt, dat Verwey zo lang in de lamp kon kijken zonder met de wimpers te knipperen. Weliswaar was dat toentertijd een petroleumlamp, en ik geloof dat hij dit kijken zolang volhield, omdat hij niet keek, en zich niet inspande om de oogleden strak te houden, maar omdat hij aan iets anders dacht, omdat hij geheel geconcentreerd was op iets innerlijks. Maar het is tekenend voor hem.
| |
Karsen en Witsen.
Karsen (Jan Eduard, 1860-1941) deed nog wel wat anders in Katwijk dan Kloos vervelen en ergeren. Hij schilderde de oude vuurtoren op het duin, bij bedekte lucht. Dit doekje heeft hij Albert Verwey en Kitty van Vloten waarschijnlijk in Maart 1890 als huwelijksgeschenk gegeven: het hing, zolang ik het mij herinneren kan, in de woonkamer, waar ook van Looy's ‘Elsje’ en ‘Die port van Cleve’ zich bevonden, en wel boven het naaikastje van de vrouw des huizes. Dateren deed Karsen zijn werk nooit, en Hammacher zag er in 1947, toen zijn boek ‘Eduard Karsen en zijn vader Kaspar’ verscheen, ook nog geen kans toe. Maar het is een vroeg werkje, van voòr de tijd dat de schilder bij Verwey in Noordwijk, bij Toorop in Katwijk, bij Verster in Leiden logeerde, of in Rijnsburg kamers had. Het is eénmaal tentoongesteld en wel bij Fred. Muller te A'dam, Sept. '22, onder nr. 52.
Het dateren van het verblijf van Kloos, Verwey en Karsen in Katwijk aan Zee, nà 1 Augustus, en bijgevolg van de briefjes daarvandaan of daarheen geschreven, is niet altijd mogelijk.
Een paar door 's Gravesande (Gesch. v.d.N.G., blz. 209 en 193) gepubliceerde riefjes, eén van Witsen, door Kloos op 6 Aug. gedateerd, eén van Karsen op 2 Nov. '88, geven, als die datering juist is, enige inlichting.
Het erste briefje sluit aan bij Kloos' kennisgeving, aan Verwey-op-reis, van 4 Aug. '88, waarin staat: ‘Wim is uit A. met me meegegaan, maar den volgenden dag weer vertrokken.’ Kloos, ontstemd over dit spoedig heengaan, schreef aan Witsen, wat deze noemt: ‘een raar briefje’. En in Witsen's antwoord is te lezen: ‘Toen 'k op je kamer kwam en vroeg: ben je lui... ben je ziek, toen had ik 't verdwijnen van de fleschjes op tafel geobserveerd en m'n conclusie gemaakt. Ik weet over wel zoo wat waartoe je in staat bent ouwe schelm die je bent. Wanneer je je ankertje geïmporteerde rum van Focking hebt, schrijf me dan even dan kom ik DIREKT. Anders kom 'k toch, zooals 'k van plan was - nog 'n dag of wat.’
Het briefje van Karsen, na ontvangst van Kloos' verzen, overdruk uit de N.G. van Oct. '88, vangt aan:
| |
| |
‘Aan mijn beste Wim Kloos die mijn gastheer was te Katwijk.
't Was noodig Wim, dat je 't goedmaakte door me je gedichten te zenden, want je hadt me bezeerd door weg te gaan, zonder dat ik 't zelfs wist...’
Hieruit blijkt, dat Kloos, die met Karsen te Katwijk, als remplaçant voor Verwey, niet tevreden was, deze daar zonder waarschuwing alleen had gelaten.
De afwezigheid van Verwey uit Katwijk kan niet lang geduurd hebben. Op 13 Aug. was hij er al weer een poosje terug. Op 30 en 31 Juli had hij in A'dam, thuis of ter drukkerij, de revisie en drukproeven van het Aug.nr. van de N.G. gecorrigeerd, welke aflevering hem op 4 Aug. te Gieten door Kloos werd toegezonden. Om, bij de indolentie van Kloos en de gedruktheid van Van Eeden toch het nummer vol te krijgen had hij zelf geducht gewerkt, had Tak bezocht, met het verzoek aan hem als politiek redacteur in hun midden zitting te nemen, had Goes de les gelezen over zijn nalatigheid, Van Eeden over zijn onbillijkheid tegenover Goes, en naar Thijm in de Ardennen getelegrafeerd om een bijdrage. Thijm zond ‘Menschen en Bergen’ op 25 Juli af. Verwey ontving het de 26ste of 27ste, en had, zoals we uit een brief van Kloos aan Thijm weten, niet meer de tijd het uit te lezen. Hij is de 28ste naar A'dam vertrokken, met de copy en proeven voor de Aug. aflevering, waar hij verondersteld werd zich Maandag de 30ste of ook Dinsdag de 31ste, nog te bevinden.
Het reisje naar het Noorden moet derhalve plaats gehad hebben tussen 2 en 9 Aug.: deze laatste datum is de enige Donderdag, waarop wij de komst van Karsen bij Verwey in A'dam kunnen stellen, door Kloos aangekondigd met het bekende refrein: ‘En kom je morgenavond terug? Ik heb niets meer over.’ Heeft Verwey aan Kloos' bede gehoor gegeven, dan was hij 9 Aug. 's avonds weer in Katwijk.
Mijn veronderstelling is dus, dat Kloos, na met Karsen de afspraak gemaakt te hebben, dat deze de volgende middag Verwey in A'dam zou opzoeken, en na van Karsen geld geleend te hebben, er, terwijl Karsen bij de vuurtoren zat te schilderen, vandoor is gegaan, en pas teruggekomen nà Karsen's vertrek en voor Verwey's terugkomst. Of deze Amsterdamse ontmoeting ‘om over de fotografieën te spreken’ gelukt is, valt uit de brief van 13 Aug. niet op te maken.
De briefwisseling tussen de broers Verwey, Karsen en de anderen over de ‘photografieën’ - de naam reproductie's begint eerst op te komen - is belangrijk niet alleen voor de kunstgeschiedenis, maar ook voor die van de fotografie in Nederland. Andere reproductiemogehjkheden dan etsen, houtsnijden, graveren en lithograferen waren door de schilders nog maar zelden erkend en toegepast. Willem Witsen en J. Jessurun de Mesquita waren onder hen de eersten, die waarlijk artistieke portretten van hun vrienden met de camera opnamen.
Van Witsen's hand ken ik de portretten van: Kloos, Karsen, Van der Goes; E. van Vloten-Van Gennep, Gerlof van Vloten, Kitty van Vloten, en na zijn huwelijk, in 1893, met Betsy van Vloten, die van zijn eigen gezin.
Van Jessurun de Mesquita wordt in de N.G. van Dec. '88 (4de jg. I. blz. 257) genoemd:
‘Les monuments et bas-reliefs égyptiens du Musée d'Antiquité's des Pays-Bas à Leide, photographiés par J. Jessurun de Mesquita. Premier volume de 20 photographies.’
In het bezit van Albert Verwey bevond zich een door Mesquita genomen
| |
| |
foto van Kloos, waarop Verwey behalve deze naam geschreven heeft: ‘Herfst '88’. Deze foto doet denken in lichtval en hoofdhouding aan het door Witsen getekende portret van Kloos dat van Albert Verwey op mij is overgegaan, en dat, blijkens signatuur, van eerder is, nl. van Juni 1887. Het werd, na de breuk in de vriendschap, door Kloos verscheurd en door Verwey weer aaneengeplakt, zoals men bij Uyldert, en ook bij Marie Cremers, in haar herinneringen ‘Lichtend Verleden’ vermeld vindt. De foto van Mesquita wordt gereproduceerd in de N.T. bij het artikel van Uyldert over de chronologie van Kloos' gedichten.
Het bij 's Gravesande op blz. 160 gereproduceerde portret van Kloos, is nòch van Mesquita nòch van Witsen afkomstig. De puistjes in het gezicht van Kloos zijn er nog duidelijk op te zien. Ook het on- of halfgeschorene ervan moet aan die huiduitslag zijn toe te schrijven. Het is wel van 1889. Het is het portret, dat Kloos op 3 April '89 aan Van Deyssel stuurde. Hij heeft er ook een afdruk van aan Van Looy meegegeven voor Witsen. Kloos noemt het in zijn brief van 6 April ('s Gr., blz. 221): ‘een beetje geflatteerd, onder helsche verlichting’ en voegt eraan toe: ‘'t Is nog niet betaald’. Waarop Witsen de 9de uit Londen antwoordt: ‘Ik dank je... voor je portret. Je vindt 't zelf geflatteerd. Ik niet. Go on, old man, is dat 'n portret? Ik vin 't zoo onartistiek en onbegrepen mogelijk...’ (blz. 223).
Het is dus duidelijk, dat de bij 's Gr. gepubliceerde foto niet door Witsen gemaakt is.
Dit doet er niet alleen toe, wat de beeltenis van Kloos betreft, maar ook de naam van Witsen als kunstfotograaf is ermee gemoeid, dat een foto, waarop hij zòveel heeft aan te merken, niet aan hem wordt toegeschreven.
In 1908 maakte Witsen een ets naar een door hem in 1894 genomen foto van Kloos. Dit is de bekende ets, die in ‘Honderd verzen en Okeanos’ van 1909 en andere latere Kloos-uitgaven als frontispice dienst doet, en waarboven van de etsplaat afgedrukt staat:
AET. XXXV. Ao MDCCCXCIV. W.W. FECIT Ao MCMVIII. Dit portret geeft dus eigenlijk Kloos in zijn nadagen. Het is niet te vergelijken met Mesquita's foto, of Witsen's tekening van '87.
Witsen heeft vele portretten getekend en geëtst en vaak maakte hij deze naar zijn eigen fotografische opnamen. Hij spaarde er zijn modellen en zichzelf vele langdurige zittingen mee uit! En het waren dan ook, in die tijd, ongeëvenaarde foto's. Maar sinds wanneer fotografeerde Witsen?
De poging om nu ook schilderijen langs fotografische weg te reproduceren, ging vermoedelijk ook uit van Witsen's fotografeerkunst.
Het door ons op blz. 11 afgedrukte briefje van Witsen van 25 Mei betrof nl. niet de tentoonstelling van etsen in Arti, waar zijn eigen werk hing en door hem mede-beoordeeld werd, maar een vroegere bespreking in het Juninr. onder Kunst: ‘Expositie van Wisselingh in Arti’. Het is eveneens ondertekend ‘Verberghem’ en ‘Amsterdam, 20 Mei '88’. Het ‘wonderlijk mooie kinderkopje’ van Thijs Maris wordt daarin genoemd, evenals de schilderijen van Jaap, en die van Daubigny. Van Daubigny een klein, ‘Avondstond’, en een groot, zeer precieus schilderij ‘Bonneville’.
De kunstverkoper E.J. van Wisselingh, die later in Amsterdam woonde, maar toen nog in Den Haag, exposeerde zijn bezit in Arti, en Witsen schrijft van hem: ‘Het is waar: de Heer van Wisselingh mist nu eenmaal de karakterloosheid van smaak, welke andere kunsthandelaars schijnt te moeten kenmerken...’ Het was ook Van Wisselingh, die in ditzelfde jaar de 20- | |
| |
jarige schilder Marrus Bauer in staat stelde een reis naar Constantinopel te maken. Het zou mij niet verwonderen, als de foto-opnamen naar de schilderijen van Thijs en Jaap Maris en Daubigny door Witsen op de tentoonstelling gemaakt waren, om vervolgens door de firma Roelofzen & Hübner door lichtdruk of fotogravure vermenigvuldigd te worden. Dat zij voor een portefeuille bestemd waren, lijkt mij minder waarschijnlijk, aangezien daarvoor het aantal te klein was. In ieder geval zijn zij afzonderlijk beschikbaar gesteld geweest, voornamelijk aan directe vrienden (medewerkers) en abonné's van de N.G. Verwey schijnt bij de drukker als opdrachtgever opgetreden te zijn, en het is aan Karsen te danken, dat er iets van terecht is gekomen.
Van het Kinderkopje van Thijs Maris, dat in 48 ex. verspreid is, bevindt zich nog een ex., ingelijst, uit de nalatenschap van mijn ouders, in mijn bezit. De andere twee herinner ik mij niet, ooit gezien te hebben.
Een brief van Willem Witsen aan Verwey geeft maar spaarzame inlichtingen hierover:
Ew. 14 Mei '88
‘... En nu ik je tòch schrijf wil ik je graag zeggen dat 'k enorm ingenomen ben met je schrijfplannen over de Wisselingh expositie: dàt is ten minste de moeite waard, als je 'n mooie keuze doet en je zorgen kan dat de reproducties boven 't middelmatige zijn; maar, Albertje, m'n goeie schalk, dan geen karakteristiek maar zuivere impressies: 't maakt zoo'n beroerde indruk op òns schilderende tobbers, als 'n knappe litterator buiten z'n boekje gaat en onzinnige karakteristiek geeft in plaats van zuiver artistieke impressie. Ik wil hier over graag eens met je praten als je dat de moeite waard vindt en kan velen dat 'k ronduit zeg wat 'k daarvan vind. Wat je me van Willem schreef doet me immens veel plezier. Maar Noordwijk en Katwijk is vol leidsche studenten: menschen die ik voor mij zoover mogelijk uit den weg loop; en daarom zou ik Willem willen aanraden 'n plaatsje als Egmont a/Z of zoiets...’
Blijkbaar heeft Verwey van het voornemen, zelf over de Wisselingh-tentoonstelling te schrijven, afgezien, omdat de schilders veel aanmerkingen hadden op zijn verslag van een tent. in April, dat in de Amsterdammer, Dagblad voor Nederland had gestaan, en tegen Witsen gezegd: ‘Doe jij het dan.’ Het zou mij evenmin verwonderen, als de N.G. de reproductie's als bijlage bij het Aug.nr. had willen geven - vandaar dat Verwey als lastgever optrad -, maar daarvan heeft moeten terugkomen, omdat ze te laat klaar waren en te duur werden voor zoveel abonné's.
Volledigheidshalve voeg ik hier nog een kattebelletje van Albert Verwey aan Eduard Karsen aan toe, dat vermoedelijk van iets later is, maar past in het geheel van de onderlinge hulpverlening der Nieuwe Gidsers. Mevr. M. de Gijselaar-Van Assendelft de Coningh, een nicht van de Van Vloten's, was eén van de in Sept. '88 optredende nieuwe aandeelhouders van hun tijdschrift. ('s Gravesande, blz. 28).
Albert Verwey aan Eduard Karsen
ongedateerd
Kars, Mevrouw de Gijselaar, die je van hooren zeggen wel kennen zult, heeft me gevraagd of ik eens met haar naar jou toe wil gaan. Zij koopt soms wel iets en 't zou kunnen zijn dat ze een honderd gulden besteden wou.
| |
| |
Bepaal dus een dag en laat het een en ander zien dat je voor dien prijs zoudt willen afstaan.
ongetekend klad
Kloos en Verwey zijn niet tot het eind van de maand in Katwijk gebleven. Op 3 Sept. '88 schrijft de laatste aan zijn broer, dat hij bij zijn (vroegere school)vriend Maurits van 't Haaff (dezelfde M.J.v.'t.H. aan wie in '84 zijn gedicht ‘Levenswijsheid’ was opgedragen) logeert ‘sinds Woensdag’. Een dag eerder, en wel op Zondag, 2 Sept., vraagt Kloos aan Verwey, ook naar Karel Thijm, Villa des Chéraz te Houffalize te komen en uit Antwerpen sigaren voor hem mee te brengen. Verwey is dus van 29 Aug. af te Antwerpen, en had Dinsdag de 28ste, Katwijk verlaten. Kloos bericht 2 Sept. uit Houffalize: ‘Ik had je wel eerder kunnen schrijven, maar de heel nieuwe omgeving, waarin ik hier opeens ben verzet, en het ambulante leven, dat ik hier lijd, lieten mij er niet toe komen. Ik heb een goeje reis gehad...’ Dit is dezelfde brief, waaruit Uyldert citeert op blz. 225 van ‘De jeugd van een dichter’. Ook Kloos had dus vermoedelijk, kort voor of na Verwey - Albert nam een deel van zijn bagage voor hem mee naar A'dam - Katwijk vaarwel gezegd.
Dat Albert Verwey en Kitty van Vloten zich in die laatste week aan zee heimelijk verloofd hadden, vernam hij eerst na zijn terugkomst uit Houffalize, denkelijk op de avond van de 11de September, toen hij, op zijn telegram met uur van aankomst, door Albert van de trein werd gehaald.
| |
Kitty van Vloten.
Het is billijk nog enige woorden te wijden aan de vrouwelijke medespeelster in deze episode, die tot nu toe achter de schermen is gebleven. Wij vinden haar in de brieven alleen vermeld, wanneer Van Eeden op 25 Juli de groeten doet, in zijn brief aan Albert: ‘aan Kloos en Kitty’. Uit het briefje van Witsen aan Verwey ,van 15 Juli, weten wij, dat mevrouw Van Vloten die dag in Hotel du Rhin zou komen. Uyldert heeft uit de mond van Kitty Verwey-Van Vloten vernomen, dat deze zich meer dan eens tegenover Kloos aan het schaakbord heeft gezet tijdens dat verblijf, en haar strandwandelingen met de vrienden zijn bekend uit verschillende bronnen, waarvan Uyldert's boek toch altijd wel de voornaamste zal blijven, te meer omdat hij ook de verzen, door Verwey aan haar gewijd in de verlovingstijd, noemt en citeert. Ik schrijf evenwel ook de ontspannen toon van de brief van 3 Aug., tijdens het reisje naar Groningen-Gieten geschreven, mede toe aan de goede verstandhouding, die tussen deze twee jongsten, in Katwijk aanwezig, heerste.
Kitty van Vloten was niet alleen een mooi en intelligent meisje van aristocratische afkomst, zij gold ook voor wat men toen noemde ‘een goede partij’. Kloos zegt het in een brief aan zijn mederedacteuren in 1890 ('s Gravesande, blz. 273).
‘Ik vraag dit honorarium, om te kunnen leven van mijn arbeid, terwijl Verwey het noodig had, om te kunnen trouwen met een gefortuneerde vrouw’.
Wij zullen ons niet verdiepen in gissingen betreffende de gevoelens van Kloos en de andere Nieuwe-Gidsers t.a.z. Kitty van Vloten; zeker is, dat geen van hen een vermoeden had van wat er tussen haar en hun jongere vriend bestond.
Het is misschien nuttig, ook in stoffelijke zaken precies te zijn. De dochters en zoons van Van Vloten bezaten na zijn overlijden, in 1883, geen ver- | |
| |
mogen; hun ouders waren buiten gemeenschap van goederen getrouwd, en het had tot 1876 geduurd, voor mevrouw Van Vloten-Van Gennep in het bezit kwam van haar vaderlijk erfdeel. Zij was een zakelijke en rechtvaardige vrouw, en deed voor Kitty vermoedelijk niet meer, maar ook niet minder, dan zij voor Martha, de 10 jaar oudere, deed en gedaan had, en voor Betsy, de 5 jaar oudere die in '93 met Witsen trouwde. Zij kocht het door Kitty en Albert gevonden huis in Noordwijk aan Zee voor f 5000,- en verhuurde het hen voor f 500 - per jaar.
De f 600,- per jaar, waarvoor Verwey zich in '89, bij contract met de N.G., verplichten wilde 10 vel per jaargang bij te dragen, waren door mevrouw Van Vloten als minimum van vast inkomen verlangd, om die huishuur veilig te stellen. Zo is het tot haar dood toe, in 1906, gebleven. Toen ging haar vermogen in zessen.
De klachten van Van Eeden in het dagboekstukje van 23 Juli tot uiting komende, dat, wat hem ontbreekt, is: het bezig zijn aan een mooi, goed werk, - onbezorgdheid over zijn toekomst, kwamen wat het laatste betreft, voort uit het feit, dat hij als gezinshoofd en arts dat gezin te onderhouden had. De zenuwlijderskliniek, die hij samen met Dr. Van Renterghem in Amsterdam had opgericht, gaf hem blijkbaar nòch geestelijk nòch stoffelijk de voldoening, waarop hij gehoopt had. Hij was, evenals Verwey, een harde werker, maar, veelzijdiger in zijn belangstelling, en veeleisender in zijn behoeften, miste hij Verwey's zeldzame integratie, en ‘ingeschapen’ geluksgevoel.
Zodat op den duur ook van deze zo verschillend geaarde tachtigers de wegen uiteenliepen.
Maar het baanbrekende Nieuwe Gids-werk was gedaan.
Ter aanvulling van deel I van deze bijdrage in het vorig nr. van de N.T. zij nog vermeld, dat het pseudonym Willem van Oeveren gebruikt werd door Aug. P. van Groeningen (1866-1894). Zie over hem G.H. 's Gravesande's ‘Aug. P. van Groeningen en de Nieuwe Gids’, 1953, blz. 3. (Overdruk uit ‘Libertinage’.)
Mea Nijland-Verwey.
|
|