De term ‘Burgerlijke Stand’
Een letterlijke vertaling van ‘état civil’ zou ‘burgerlijke staat’ zijn. ‘Burgerlijke stand’ is dus een minder juiste, evenwel officieel volkomen aanvaarde en algemeen ingeburgerde vertaling. Van ‘burgerlijke staat’ wordt ambtelijk nog gesproken als men vraagt naar iemands al of niet gehuwd of gescheiden van echt zijn. De term ‘burgerlijke stand’ doelt op de door de ambtenaar van de burgerlijke stand bijgehouden registers van geboorte, huwelijken en echtscheidingen en overlijden. Met ‘bevolkingsregister’ wordt aangeduid de verzameling persoonskaarten van alle nog levende en alle eens in een bepaalde gemeente geleefd hebbende personen, onverschillig of ze er zijn geboren, getrouwd dan wel gestorven. Iemand kan dus in die gemeente zijn geboren, er gehuwd zijn, maar niet meer tot de geregistreerde bevolking ervan behoren. Iemand kan in een gemeente overlijden, zonder er te wonen, er ook geboren worden zonder er thuis te horen. Maar wie er het levenslicht aanschouwt, er trouwt dan wel sterft, komt in de ‘burgerlijke stand’-registers te staan. Wie in het bevolkingsregister voorkomt, behoeft niet in die gemeente te zijn geboren, noch er gehuwd te zijn, noch er te overlijden. Nu is het merkwaardige, dat het grote publiek in zijn mondelinge spraakgebruik, doch ook officiële lichamen in hun schriftelijke adressering de term ‘burgerlijke stand’ bezigen als ze zonneklaar het bevolkingsregister bedoelen: ze vragen, of ze erin voorkomen dan wel inlichtingen eruit. En doelen evident op de op een bepaald moment in de gemeente levende inwoners. In de praktijk maakt men dus niet (meer?) het technisch nog streng bewaarde onderscheid tussen beide termen. De term ‘b.st.’ is dus bij niet-ingewijden rijker aan betekenis-inhoud en armer aan Dito-omvang geworden. Officieel is dit gebruik nooit gesanctioneerd. Maar het misverstand lijkt me
hardnekkig en onuitroeibaar. Zelfs een hooggeleerde neerlandicus sprak van ‘Ambtenaar bij de Burgerlijke Stand’ toen hij kennelijk ‘ambtenaar bij het Bevolkingsregister’ bedoelde: Prof. Dr. C.G.N. de Vooys in mijn ‘Hoe komen wij aan onze namen?’ (1941), Ter inleiding, blz. 5.
Zeist.
G.J. Uitman