| |
Uit de tijdschriften.
De Gids. Juni.
J.C. Brandt Corstius publiceert een essay over De Nieuwe Beweging, welke naam hij kiest voor de grote, internationale literatuurvernieuwing van het eerste kwart van de 20ste eeuw, ‘een conglomeraat van elkaar bestrijdende richtingen, die achteraf gezien toch meer overeenkomsten dan verschillen vertonen’. De nederlandse letterkunde, en dan vooral de dichtkunst, heeft in de Nieuwere Beweging een levendig aandeel genomen. - Anton van Duinkerken schrijft over drie gedichten van Judocus van Lodensteyn uit 1659, zijn ‘crisisjaar’. - In de Kroniek van het Proza uit Gabriël Smit, n.a.v. de bekroning van Anna Blaman, zijn respect en bewondering voor ‘een kunstenaarsleven, dat zo volstrekt eerlijk tegenover zichzelf en zo hardnekkig zichzelf schrijvende verwerkelijken wil’. - In de rubriek Nieuwe Boeken bespreekt J.C. Brandt Corstius ‘Van Pascha tot Noah’ van W.A.P. Smit en ‘The Olympia epics of Jan van der Noot’, uitgegeven door C.A. Zaalberg.
Juli. Ary Delen publiceert herinneringen over zijn Schooljaren met Willem Elsschot. - H.A. Enno van Gelder betoogt in Erasmus en Luther dat de door Erasmus beoogde hervorming minder opvallend was, maar in de geschiedenis van godsdiensten cultuur veel meer betekend heeft dan Luther's reformatie die kerkhistorisch belang had. Met Erasmus' hervorming (van verlossingsreligie naar levensleer), veel meer dan met die van Luther en Calvijn, begon een werkelijk nieuwe tijd. - S. Vestdijk bespreekt in de Poëziekroniek onder de titel Triomf der kunstmatigheid Ida G.M. Gerhardt's bundel ‘Het levend Monogram’. Vergeleken met vroeger werk ziet V.o.a. winst aan concentratie, stilistische gewrongenheid en een opmerkelijke geboeidheid door de duistere kanten van het bestaan. - In de afdeling Nieuwe Boeken bespreekt E(mmy) v(an) L(okhorst) met veel waardering ‘Het Bittere Kruid’ van Marga Minco.
| |
Het Boek van Nu. Juni.
J.C. Brandt Corstius roemt in Een kort leven herleeft de biografie van Perk door G. Stuiveling, een aanwinst voor de wetenschappelijke literatuur-geschiedschrijving en tevens een boeiend boek. - In de Kroniek van het proza schrijft P.H. Dubois over Willem Elsschot, een meester, n.a.v. de verschijning van het ‘Verzameld Werk’. D. beveelt de lezing van Elsschot's verzen aan als middel tot beter begrip van het proza. In dit nummer is opgenomen het Dankwoord van Anna Blaman bij de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs op 29 mei j.l. in het Muiderslot. - P.H. Ritter Jr. beoordeelt Kantoren en priëlen van Jan Radinger, ondanks bezwaren ‘een levend boek’, dat ‘verwachtingen geeft omtrent dezen schrijver’. - In Moortje Springlevend stelt G. S(tuiveling) n.a.v. de jongste opvoering de vraag
| |
| |
hoe lang het nog duren zal ‘voor het vanzelfsprekend is dat Nederland de Nederlandse klassieken geregeld te zien zal krijgen?’
Juli. Dit nummer opent met Jan Greshoff's Pleidooi voor provincialisme, waarin hij wil aantonen dat het bevorderen van vertalingen van nederlandse letterkundige werken door de overheid vrij zinloos is. - P.H. Dubois schrijft met grote waardering over ‘Het bittere kruid’ van Marga Minco (Een rimpeloze put van verdriet), dat het drama van het joodse volk in de bezettingstijd beschrijft. - Raymond Brulez vertelt in Ulysses in de Nederlanden een en ander uit Hubert Lampo's boekje ‘Toen Herakles spitte en Kirke spon’, gewijd aan een 18de-eeuws Oostvlaming Charles Joseph de Grave. - P.H. D(ubois) noemt in Het tere roze van de Renosterziel J.J. Klant's ‘Hollands Diep’ ‘stellig niet Klant's beste boekje’, zelfs wat ‘renosterig’. - C.J.E. Dinaux bespreekt in Drie dichters in de ‘Litteraire Raat’ drie dichtbundels: ‘Vriendschap voor een boom’ van A. Morriën, ‘Fata Morgana voor Nederlanders’ van Koos Schuur en ‘De zon op mijn hand’ van Bert Voeten.
| |
Ontmoeting. Juli.
C. Rijnsdorp doet Enkele grepen uit de nieuwste poëzie en vestigt o.m. de aandacht op rationele resten in het werk van experimentele dichters, ‘Ondanks zichzelf spreekt de experimentele dichter scheutjesgewijs verstaanbare taal’.
| |
De Nieuwe Stem. Juni.
In Nederlandse Poëzie schrijft Anthonie Donker over De dichter J.C. Bloem, die 10 mei j.l. 70 jaar werd. Hij wijst erop hoezeer Bloem steeds zichzelf gebleven is in zijn gedichten en dat hij zich - het is de gave van grote dichters - ongestraft heeft kúnnen herhalen. N.a.v. ‘Spel van de wilde jacht’ geeft Donker een. beschouwing over De dichter Achterberg. Hij waarschuwt tegen de opvatting als zou het werk van. A. ‘zo gelijkblijvend van motief (zou) zijn en zodoende op de duur eentonig’.
| |
Roeping. Juni.
De Kroniek bevat o.m. een waarderende beschouwing van Wim Reckman over de opvoering van Het Dagboek van Anne Frank door de groep ‘Theater’.
Juli-Augustus. Martien J.G. de Jong leidt Een historisch spektakelstuk van Willem Bilderdijk in. Het betreft een uitgebreid ontwerp voor een historisch spel, dat waarschijnlijk de titel ‘Willem van Holland’ gedragen zou hebben. De tekst wordt hier voor het eerst gepubliceerd.
| |
Maatstaf. Juni-Juli.
Dit dubbele nummer is gewijd aan Baudelaire, wiens ‘Les Fleurs du Mal’ honderd jaar geleden verscheen, een bundel die ook in de nederlandse letterkunde een invloed oefende, die S. Dresden ‘nauwelijks te overzien’ noemt. Opgenomen is o.m. een niet eerder gepubliceerd artikel over Baudelaire van P.N. van Eyck.
| |
Streven. Aug.-Sept.
In de Literaire Kroniek is een artikel opgenomen van F. van Vlierden, waarin hij de evolutie van Het cynisme van Willem Elsschot in het prozawerk beschrijft.
| |
Levende Talen. Juni.
Jef Notermans maakt Kanttekeningen bij een dissertatie, nl. die van L.M. van Dis, ‘Reformatorische Rederijkersspelen’; bij de eerste kanttekening moet i.p.v. ‘vers 568’ gelezen worden ‘vers 865’. - Wat Beets over Da Costa zegt in zijn dagboek (‘Hildebrands voorbereiding’), geeft J. Meijer aanleiding tot enige opmerkingen. - W.B. Rombouts bespreekt in De ablaut als middel tot woordvorming formaties van het type bim-bam,
| |
| |
tik-tak uit het Nederlands en andere talen. - C.A. Zaalberg toont zich in Opstelwaardering en nog wat geen groot bewonderaar van de ‘samenvatting’ als schriftelijke eindexamenopgave naast het opstel. - Boekbesprekingen o.m.: De Lach in de Literatuur (G.G. Ellerbroek); H.J. Vieu-Kuik, Het gebruik van Franse woorden door Wolff en Deken II (G.G. Ellerbroek); Frysk Wurdboek I (C.B. van Haeringen).
| |
Driemaandelijkse Bladen. IX, Afl. 2.
Onder de titel Het bier was best geeft B.H. Hommen een indruk van het verbruik van bier en andere alcoholica te Oldenzaal in de jaren 1719-'36. - J. Naarding en K. Heeroma schrijven over Een oud wichellied (door Naarding uit een achterhoeks aftelrijmpje gereconstrueerd) en zijn verwanten in andere streken. - In Johannes Veghe en de dieren put K. Heeroma uit geschriften van de 16e-eeuwse magister Johannes Veghe enige historische gegevens aangaande diernamen in het Munsterse. - A.H. Lutje Schiphort wijst in Nog iets over oude wegen een helweg aan dat een lijkweg was. - Verder kleinere bijdragen en een folkloristische dialecttekst over Kind angeven van G.A. van der Lugt.
| |
Volkskunde. XVI. Afl. 2.
L. Catharina van de Graft gaat na Wat ons van de meiboom rest in de Nederlanden. - Walter Giraldo geeft tal van voorbeelden van Betovering en onttovering rondom de drempel. - Chr. Stapelkamp begint een studie over Polygonum aviculare of varkensgras in volkstaal, volksleven en volksgeneeskunde. - Verder de rubrieken ‘Hedendaagse Sprookjesstudie’, verzorgd door M. De Meyer, ‘Boekbesprekingen’, ‘Kleine mededelingen’, en korte herdenkingen van Arnold van Gennep (M. De Meyer) en Johannes Koepp (Tj.W.R. de Haan).
| |
Neophilologus. XLI, Afl. 3.
De afkorting Jur. kand., blijkbaar = ‘juridisch kandidaat’. tegenover het oude ‘jur. cand.’ = ‘juris candidatus’, heeft L.C. Michels aanleiding gegeven tot een korte beschouwing over de vernederlandsing of ontlatijnsing van academische titels. - H.H. Janssen bespreekt waarderend de Iliasvertaling van M.A. Schwartz.
| |
Taal en Tongval. VIII, Afl. 3-4 (December 1956).
W. Pée herdenkt Prof. Dr. Ludovic Grootaers. - J. Goossens legt tussen Stoottoon en diftongering van Wgerm. î en û in Limburg verband van oorzaak en gevolg, en plaatst de diftongering in de 17e eeuw. - Jo Daan geeft een overzicht van de Noordhollandse dialecten, vooral met het oog op de verhoudingvan dialect en cultuurtaal. - D. Fagot behandelt Een dialectisch getinte tekst uit de 17de eeuw, een ‘informatie’ over een vechtpartij in Stokkem (Belgisch-Limburg). - J.F. Steenhuis schrijft over De omgangstaal en de literaire taal der Groningers. - L. De Man wil voor de verklaring van Leuvens Pitheide ‘peter’ (1489) aansluiten bij fri. heit(e). - J. Naarding overziet het oeuvre van Jan Boer, dichter van Groningerland, aan wie de tweejaarlijkse literaire prijs van de stad Groningen is toegekend. - J. Leenen herkent Een oud-Maaseiks gedicht in het ‘Maaseiks 1582’, in de 6e jaargang gepubliceerd door J. Moors. - K. Kooiman maakt Opmerkingen over de h en uitweidingen over het sufix -heid; die uitweidingen handelen over de mnl. vormen van het suffix en het onvolksaardige ervan in tegenwoordige taal. - W. Pée publiceert Een Kempische soldatenbrief uit de Napoleontische tijd. - Jo Daan ontwikkelt haar bezwaren tegen de publikatie Drie Waterlandse dialecten. - L. De Man deelt Drie nogal intieme
| |
| |
brieven mee van Leuvense vrouwen uit de 18e eeuw. - W. Pée huldigt Prof. Dr. Theodor Frings, die 70 jaar is geworden. - J. Moors wil in Esmoreit, vers 585 het woord ‘gheloeft’ opvatten als ‘beloof’. - Jo Daan heeft een zeer gevarieerde Kroniek verzorgd. - Boekbesprekingen: A. van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst I2 en J.A. Meyers, Duwaer's Nederlands Woordenboek door J. Leenen; A. Bach - D. Berger, Deutsche Namenkunde III door W. Pée. - Bladvullingen, acht in getal, van L. De Man, J. Moors, W. Pée, C. Tavernier en A. Weijnen.
| |
Mededelingen van de Vereniging voor Na amkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam. 1957. Afl. 2-3.
M. Schönfeld vervolgt zijn studie over Wegnamen met een behandeling van namen uit Oudheid en vroege Middeleeuwen. - R. Haeserijn demonstreert met veel beredeneerd materiaal De waarde van een 13e-eeuws renteboek voor de kennis van de Middeleeuwse persoonsnamen. - J.A. Huisman bespreekt in Negatie in de naamgeving namen met elementen als on-, zonder, niet e.a. - D.P. Blok betoogt dat Het goederenregister van de St.-Maartenskerk te Utrecht, dat hij beschouwt niet als een inventaris van werkelijk bezit, maar als een lijst van aanspraken na de Noormannentijd, is opgesteld tussen 918 en 948 met gebruikmaking van oudere bescheiden. - Een alfabetisch glossarium van De bij- en beroepsnamen, van Germaanse oorsprong in de Westvlaamse oorkonden tot 1225 door O. Leys loopt met een vijftig artikels, ten dele vrij uitvoerig, in deze aflevering van A tot G. - M. Schönfeld behandelt het toponiem Mijzen.
| |
De Vlaamse Gids. Juli.
Een artikel van P. Brachin betreft Een Enquête over de Invloed van de Franse Letteren op de hedendaagse Vlaamse Schrijvers (I). O.a. bleek bij verreweg de meeste inzenders een voorliefde voor de franse letterkunde.
Augustus. P. Brachin vervolgt zijn artikel over Een Enquête over de Invloed van de Franse Letteren op de hedendaagse Vlaamse Schrijvers (II). Uiteengezet wordt wat men in de franse letterkunde zo waardeert en bewondert. De meningen bleken verdeeld t.a.v. de vraag of het gezag van de franse letteren in Vlaanderen thans toe- of afneemt.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. XI, Afl. 4.
In de rubriek Kronieken onderneemt Paul de Wispelaere Peilingen in Van Nijlens thematiek. Hij vindt o.m. een levensbeschouwing volmaakt tegengesteld aan de dynamische, onrust en twijfel, verlangen naar teloorgegane rust en bevrijdende ironische humor. - In de afdeling Nederlandse Letteren roemt G. S(tuiveling) Vestdijk als novellist n.a.v. de verschijning van de bloemlezing ‘Keerpunten’. Voor St. ligt Vestdijk's grootste prestatie in zijn novellen, o.a. wegens hun gedrongener stijl, hun ‘literaire ekonomie’.
Afl. 5. In de rubriek Nederlandse Letteren bespreekt G. S(tuiveling) onder het opschrift Vertedering en gelatenheid het nieuwe boek van Maria Dermoût, ‘De juwelen haarkam’. Kenmerkend voor haar verhaaltrant noemt St. een ‘wijze weemoed om het vergankelijke’.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Juni.
Dit nummer bevat een studie van Albert Westerlinck over August Vermeylen en het Christendom. W. wijst er o.m. op hoe sterk Vermeylen's houding jegens het christendom bepaald werd
| |
| |
door het wijsgerig denken van zijn tijd (Hegel, Nietzsche e.a.). De misprijzende en hooghartige verwerping van het christendom week evenwel in zijn later leven voor meer verdraagzaamheid en rijper inzicht. - In de Kroniek schrijft Jos de Haes over de dichter Raymond Herreman n.a.v. een bloemlezing uit zijn gedichten die ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag verscheen. Hij noemt hem een van ‘onze goede blijvende dichters die begaafd met beperkte uitdrukkingsmogelijkheid, die beperktheid zelf tot een deugd maken’. De Haes noemt verder Paul Snoek (‘Ik rook een vredespijp’) ‘een dichter met veel talent’, al is veel ‘in de gauwte neergeschreven’. - In de rubriek Boekbespreking beoordeelt A. Westerlinck ‘Een Vrouw met name Suzanna’ door Yvonne de Man, dat hij zeer goed geschreven vindt. Hij vergelijkt het met Gijsen's ‘Joachim van Babylon’ en stelt het boek van mevr. De Man ‘menselijk gezien hoger’.
| |
Verslagen en Mededelingen Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. November-December 1956.
Aan wie de kroon?, vraagt Robert Foncke bij een vergelijking van 17e-eeuwse en 16e-eeuwse vertalingen van franse gedichten; hij wijst de kroon toe voor een sonnet van Honorat Laugier aan Justus de Harduijn, voor een sonnet van Ronsard met enige aarzeling aan Van der Noot. - In zijn artikel De vlier in de toponymie durft A. Carnoy verscheiden nieuwe etymologieën aan.
Januari-Februari 1957. Luc Indestege doet mededeling van Een Limburgs gebedenboek uit het begin der 16e eeuw, met een beschrijving van het handschrift, een overzicht van de inhoud, en enige tekstproeven. - H.J.E. Endepols heeft Een onomastieke proefboring verricht op het Rijks- en Gemeentearchief te Maastricht. - J. van Mierlo S.J. beantwoordt de vraag Is Jan Dille de dichter van onze abele spelen? contra W. van Eeghem in ontkennende zin; wel is hij ervan overtuigd dat de abele spelen van één auteur zijn, en hij acht het mogelijk dat die auteur een Brusselaar was.
Maart-April. A. Carnoy geeft een toponymische en algemeen-etymologische studie over Noot en hazelnoot in naam- en taalkunde. - J. van Mierlo acht De ontwikkelingsgang van Jacob van Maerlant zoals L. Delfos die heeft geconstrueerd, onaannemelijk. - Naar aanleiding voornamelijk van het gedicht ‘Dien avond en die rooze’ wijst J. Aerts Retorische struktuurelementen in Gezelle's poëzie aan, als herhaling, gradatie, symmetrie en antithese. - Cyriel de Baere licht uit correspondentie van Jan Lodewijk Heuvelmans, vertaler op de Vlaamse zangberg, met vlaamse letterkundigen diens betekenis toe als vertaler van vlaams (en noordnederlands) letterkundig werk in het Frans; enkele proeven van zijn vertalingen zijn toegevoegd.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. 1957, Aft. 3.
Willem van Doorn geeft Een interpretatie van een sonnet van J.A. dèr Mouw. - Robert De Coninck, De nieuwe Woordenlijst van de Nederlandse Taal en de z.g. Zuidnederlandse woorden, juicht het toe dat in de Woordenlijst verscheiden woorden zijn opgenomen die totnogtoe veelal als zuidnederlandismen werden afgekeurd, maar wijst erop dat sommige daarvan niettemin ‘gewestelijk’ blijven. Een beredeneerde ‘alfabetische lijst van de voornaamste z.g. Zuidnederlandse woorden, die thans burgerrecht verkregen hebben in het A.B.N.’ is in deze aflevering gevorderd tot beenhouwersmes, en zal worden voortgezet.
| |
| |
| |
Tydskrif vir Letterkunde, VII, Afl. 2.
B. le Roux publiceert een artikel over Mevr. Simons-Mees as Toneelskryfster (Le R. spelt Simons-Smees). - In de rubriek Boekbespreking noemt E. Lindenberg ‘Koraal van die dood’ van Ernst van Heerden ‘die digter se beste bundel na “Verklaarde Nag”.’ - M.S. du Buson heeft bezwaren tegen N.P. van Wyk Louw's ‘Germanicus’, o.a. dat de ‘verantwoording deur die tragiese held van sy diepere synsnood’ niet overtuigend is uitgebeeld. Maar de kwaliteiten van het stuk, o.a. meesterlijke schildering van romeinse toestanden, maken toch ‘die drama tot die bestes in Afrikaans’. Dezelfde criticus acht Uys Krige's ‘Die goue kring’, ondanks gebreken, ‘'n besondere bydrae tot ons toneelliteratuur’.
| |
Standpunte, XI, nr. 3.
In de rubriek Kronieke bespreekt R. Antonissen onder de titel Alles is onsuiwer D.J. Opperman's ‘Blom en Baaierd’ (‘beslis sy gróótste bundel tot dus ver; en 'n bundel wat dieper as een van die voriges na die gewete tas’)en ‘Vergelegen’ (‘'n minder verbysterende en dus minder diep reinigende tragedie as Periandros; maar 'n stewiger drama’). - In Aantekeninge schrijft A.P. Grové Oor die Slot van ‘Joernaal van Jorik’. Hij stelt zijn interpretatie tegenover die van Hendrik de Vries in De Gids van april 1955.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Nieuwe Reeks, XVII, Afl 1. April 1957.
J.A. Heyl bewijst met een in facsimile afgedrukte verklaring van de dichter zelf, dat Die Simboliek van ‘Winternag’ (Eugene Marais) door sommigen ten onrechte in dat gedicht is en wordt verondersteld. - J. du P. Scholtz publiceert een studie over Reduplikasieverskynsels in Afrikaans, met veel materiaal naar de woordsoorten geordend; hij staat voorlopig afwijzend tegenover de verklaring van deze eigenaardige trek in het Afrikaans uit invloed van het Maleis-Portugees. Het artikel besluit met een paragraaf over ‘Reduplikasies in Kindertaal’. - P.J. Nienaber vervolgt zijn Bronnegids, ditmaal een bibliografie van de Afrikaanse taal- en letterkunde over 1956. - Merwe Scholtz bespreekt Een bruid in de Morgen van Hugo Claus.
| |
Les Langues Modernes. Mei-Juni.
P. Brachin vergelijkt Néerlandais et allemand, aansluitende bij, maar ook onafhankelijk van C. Soeteman, ‘Het Nederlands, een dialect van het Duits?’ en C.B. van Haeringen, ‘Nederlands tussen Duits en Engels’. - F. Closset vervolgt en besluit een artikel over Aspects et figures de la littérature néerlandaise depuis 1880.
| |
Etudes Germaniques. XII, Afl. 2.
Louis Fessard gaat na wat La mer dans l'oeuvre poétique de Karel van de Woestijne vertegenwoordigt. - In de rubriek ‘Bibliographie critique’ bespreekt P. Brachin de volgende nederlandse werken: J.C. Brandt Corstius, Idylle en Realiteit; René Goris en J. Greshoff, Marnix Gijsen; Walter Thys, De Kroniek van P.L. Tak.
| |
De Vrije Fries, 42ste deel.
A.J. Teychiné Stakenburg publiceert een bijdrage over Onno Zwier van Haren's testament, waaruit o.m. blijkt dat O.Z. twee van zijn dochters heeft onterfd.
| |
Bibliotheekgids. Maart-April.
Onder de titel Conscience exit wijst G. Schmook aan de hand van een uitleenstatistiek van de Openbare Bibliotheken van Antwerpen op de sinds 1946 snel getaande belangstelling voor het werk van Conscience.
|
|