| |
Aankondigingen en mededelingen.
Zeventiende-eeuwse schildersvaktaal.
Lydia de Pauw-De Veen heeft een onderzoek ingesteld naar de betekenis van schildersvaktermen, voorkomende voornamelijk bij Willem Goeree, die in de tweede helft van de 17e eeuw vier werken heeft gepubliceerd over de techniek van het schilderen: Verlichterie-kunde, of recht gebruyck der water-verwen; Inleydinge tot de al-gemeene teycken-konst; Inleydingh tot de practijck der al-gemeene schilder-konst en Natuurlijk en schilderkonstig ontwerp der menschkunde. Mevrouw De Pauw tracht van verscheiden termen, waaronder veel kleurnamen en woorden voor bewerkingswijzen, de juiste betekenis uit het verband af te leiden. Dat gebeurt onder voortdurende vergelijking met wat het WNT. en andere woordenboeken over die termen geven, maar de studie bevat ook een hoofdstuk over ‘Woorden, die in geen enkel woordenboek voorkomen’. Het verband wordt steeds ruim geciteerd, zodat de lezer de voorzichtig wikkende en wegende beschouwingen van de auteur goed kan volgen. Vaak leiden die tot een overtuigende omschrijving, maar nu en dan kan het niet meer zijn dan een weifelende benadering.
De verhandeling, waarvan de titel luidt Bijdrage tot de studie van de woordenschat in verband met de schilderkunst in de 17de eeuw, is door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde bekroond, en in de publikaties van die Academie uitgegeven (Gent, 1957; 92 blz.). Mevrouw De Pauw stelt zich voor, haar werk uit te breiden tot ‘een volledige studie van de woordenschat in verband met schilderkunst in de 17e eeuw’. Wegens het taalhistorisch en kunsthistorisch belang van de stof, en wegens de vertrouwen wekkende wijze waarop de auteur in deze Bijdrage is te werk gegaan, is er alle reden om de resultaten van haar verder onderzoek met belangstelling tegemoet te zien.
| |
De rijksgrens tussen België en Nederland als taalgrens.
Dat was het onderwerp van het symposion, georganiseerd door de Dialectencommissie van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen op 3 januari 1957 in het Trippenhuis te Amsterdam. A. Weijnen heeft daar gesproken over de rijksgrens als taalgrens in de dialecten, Fr. van Coetsem over de rijksgrens als taalgrens in de algemene taal. Beide voordrachten zijn gezamenlijk uitgegeven, met een verslag van de daarop gevolgde bespreking, als no. XVIII van de ‘Bijdragen en Mededelingen der Dialectencommissie’ (Amsterdam, 1957). Het boekje telt 32 bladzijden en kost f 3,50.
| |
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie.
Het dertigste deel van de Handelingen (1956) bevat een ingewikkelde etymologische behandeling van het toponiem Ham in het Germaans en in het Romaans door A. Carnoy, en een artikel van O. Leyt over Sporen van vokaalbreking en stembandocclusief in de Zuidnederlandse naamkunde: oude voorbeelden van uit stembandocclusief ontwikkelde k. H.J. van de Wijer, H. Draye en K. Roelandts geven een uitvoerig overzicht van De Plaatsnamenstudie in
| |
| |
1955, gevolgd door De Persoonsnamenstudie in 1955 van Roelandts. Op het belangrijke overzicht van De Nederlandse Taalkunde in 1955 door J.L. Pauwels is al de aandacht gevestigd op blz. 185 vlg. van deze jaargang.
| |
De oorzaken van verkeerd tekstbegrip.
Als no. 2 van de reeks Tilliburgis, publikaties van de R.-K. Leergangen te Tilburg, is bij Malmberg, 's-Hertogenbosch, in 1957 verschenen een boekje onder bovenstaande titel, van de hand van J.J. Mak, blijkbaar een voordracht die de auteur voor de Leergangen heeft gehouden. Hij behandelt enige soorten van valstrikken die de interpretatie van oudere, meest 16e-eeuwse teksten spant, en laat aan voorbeelden uit verschillende, veelal recente tekstuitgaven zien, hoe de commentatoren zich daarin hebben laten vangen.
De omvang van de publikatie is 16 bladzijden, de prijs f 1,75.
| |
Uit de woordensmidse van wetgeving en bestuur.
Aldus is getiteld een lezenswaard artikel van G.A. van Poelje in de juliaflevering 1957 van het tijdschrift Bestuurswetenschappen. Met tal van voorbeelden behandelt hij daarin benamingen van wetten, officiële en senii-officiële instellingen, ambtelijke rangen en titels, en veranderingen daarin of verouderen daarvan, ten gevolge van veranderende of veranderde omstandigheden.
| |
Vijfentwintig jaar Vlaamse Rijksuniversiteit in België.
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde heeft haar jaarvergadering van 22 december 1956 gewijd aan de herdenking van de vernederlandsing der belgische rijksuniversiteit te Gent. Bij die gelegenheid zijn, na een toespraak ter inleiding van de bestuurder E. Rombauts, redevoeringen gehouden door de ereleden van de Academie Fr. Van Cauwelaert (over de geschiedenis van de vervlaamsing) en Cam. Huysmans (over de invloed die de universiteit heeft uitgeoefend en de sociale rol die zij thans en in de toekomst te vervullen heeft). De drie toespraken zijn afgedrukt in een royaal uitgegeven brochure, verschenen als publikatie van de Academie, onder de titel De oprichting der Vlaamse Rijksuniversiteit herdacht (Gent, 1957).
C.B.v.H.
| |
Popularisatie van Veldeke's St. Servaes.
Onder de titel Sint Servaas, een Europese figuur (Maastricht 1957) gaf Jef Notermans een popularisatie van Veldeke's heiligenlegende in het licht. De eerste helft (‘Het legendarisch leven van Sanctus Servatius’), waarvan hij in 1930 reeds een bewerking had gepubliceerd, wordt thans in samenvatting gegeven, terwijl het tweede gedeelte (‘De wonderlijke macht van Sint Servaas na zijn zalig afsterven’) uitvoerig is geparafraseerd.
| |
Brieven van Erycius Puteanus.
Uit de op de K.B. te Brussel berustende verzamelcodex nr. 19237-19238 publiceerde J.J. Moreau (B. Bibl.) te Pretoria de Honderd veertien Nederlandse brieven van Erycius Puteanus aan de astronoom Michaël Florent van Langren (voor De Seven Sinjoren uitgegeven door De Sikkel N.V. te Antwerpen en ook verkrijgbaar bij de Wereldbibliotheek te Amsterdam, 1957). De brievenreeks - eenzijdig, omdat de antwoorden van Van Langren aan de Leuvense Humanist niet bewaard gebleven zijn - loopt van 17 augustus
| |
| |
1630 tot 6 oktober 1645, kort vóór de dood van Puteanus, en handelt in hoofdzaak over de twee theoretische problemen die Van Langren's leven hebben vervuld: de ontdekking van een beter meetstelsel van de lengtegraden en het in-kaart-brengen van de maan (vooral ‘de naamgeving van de verschillende delen of plaatsen zoals bergen, meren, landtongen, enz.’). In een beknopte inleiding geeft Moreau een korte karakteristiek van Puteanus en diens correspondent, waarbij hij zeer kritisch tegenover de eerste blijkt te staan; een uitvoeriger studie wordt in uitzicht gesteld. Helaas worden wij ook voor de annotatie naar de toekomst verwezen, als een studiebezoek aan Europa de bewerker in de gelegenheid zal hebben gesteld zijn nasporingen af te ronden. Hoe begrijpelijk dit uitstel in de gegeven omstandigheden moge zijn, toch dringt zich onwillekeurig de vraag op, of Moreau niet verstandiger zou hebben gedaan door zijn uitgave op de annotatie te doen wachten. Zonder zakelijke toelichting op talloze (en niet uitsluitend astronomische) punten blijft een geleerde vriendencorrespondentie als de onderhavige de geïnteresseerde maar niet ingewijde lezer voor zóveel vragen en moeilijkheden stellen, dat de zin van de uitgave er door in het geding komt.
| |
Le cercle de Muiden.
Als nr. 4 (juni - juli 1957) van de Archives des lettres modernes publiceerde Pierre Brachin, hoogleraar in het Nederlands aan de Sorbonne, een studie over Le cercle de Muiden (1609-1647) et la culture française (48 blz.). Na een boeiende beschrijving van deze kring en een korte karakteristiek van zijn leden - waarbij hij Maria Tesselschade wellicht iets te hoog en Huygens, vooral als religieus dichter, zeker te laag aanslaat - gaat hij over tot een bespreking van de ‘influence de la culture française’. Het valt te waarderen, dat Brachin daarbij duidelijk doet uitkomen, hoe die invloed telkens tot iets eigens werd verwerkt, zodat er vaak met meer recht van parallellie dan van navolging kan worden gesproken: ‘il y a adaptation, et non copie’. Bijzonder interessant is zijn vergelijking tussen de kring van het Muiderslot en die van het Hôtel de Rambouillet, waarbij hij naast grote verschillen treffende overeenkomsten aanwijst, ook wat de personen betreft: ‘le parallèle qui s'impose est entre Tesselschade et la marquise de Rambouillet’. - Wij hebben Professor Brachin ongetwijfeld dankbaar te zijn voor de wijze, waarop hij in Frankrijk de aandacht vestigt op onze literatuur en waarop hij nu weer belangstelling heeft gevraagd voor de Muiderkring als typerend aspect van de ‘siècle d'or hollandais’.
| |
De poëzie van Henriëtte Roland Holst.
De Londense hoogleraar Th. Weevers betreurt het, dat door de overwegende aandacht voor het getuigend karakter van haar werk ‘langzamerhand de mening (is) ontstaan als zou de poëzie van Roland Holst eer het beeld van een grote persoonlijkheid zijn dan grote poëzie’. Om van het tegendeel te overtuigen, schreef hij zijn studie Beeldspraak, klank en bouw van ‘De Nieuwe Geboort’, uitgegeven in de ‘Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde’ (Nieuwe Reeks, Deel 20, Nr. 7; prijs f 2,-). Met fijngevoelige aandacht gaat hij in ‘De Nieuwe Geboort’ de verschillende aspecten na welke zijn titel vermeldt, waarbij hij tot een aantal voorzichtig-geformuleerde, maar interessante conclusies komt. Zo beschouwt hij de betrokken bundel als een hecht samenhangend geheel, dat een geestelijk
| |
| |
groeiproces belichaamt; zonder daarin tot een beslissing te durven komen, vermoedt hij toch dat deze eenheid eerder het gevolg is van zorgvuldige compositie dan van organische groei. Karakteristiek voor H.R.H.'s verwerking van natuur-indrukken acht hij het feit dat zij ‘spontaan de natuurindruk (ondergaat), om de eruit gerezen gedachte welbewust te verwerpen’. Verrassend is de mededeling, dat H.R.H. haar ‘springende ritme’ te danken zou hebben aan het voorbeeld van de door haar bewonderde Engelse dichter William Morris; een nadere studie over dit onderwerp wordt in uitzicht gesteld.
W.A.P.S.
|
|