De Nieuwe Taalgids. Jaargang 50
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Nadere bijzonderheden in verband met de dood van Willem de Clercq.Van de grote improvisator en réveil-aanhanger weten wij dat hij in de vroege ochtenduren van de vierde Februari 1844 gestorven is, maar een uitvoerig bericht ontbrak ons tot dusverreGa naar voetnoot1). Weliswaar horen wij van enkele intimi, die het voorrecht genoten hebben de dierbare dode te aanschouwen, over wie zij zich in treffende bewoordingen hebben uitgelaten, maar nadere details aangaande milieu en omstanders waren ons feitelijk nog geheel onbekend. Met andere woorden, wij wisten nagenoeg niets van de situatie waarin het gezin De Clercq verkeerde, toen het gezegend hoofd zich voor altijd ter ruste legde. Het meest uitvoerig heeft Da Costa zich over het einde van dit rijke leven uitgesproken, en wel in de twee brieven - van 5 en 6 Februari 1844 - welke hij aan zijn vriend Groen van Prinsterer richtte. Op de eerste datum schrijft hij enige stichtelijke woorden, nog geheel onder de verse indruk van het tragische gebeuren, waarbij hij als speciale bijzonderheid vermeldt dat zijn vrouw (Hannah Belmonte, 1800-1867) De Clercq nog pas naar zijn gezondheid gevraagd had, welke brief gekruist werd door een schrijven van de improvisator die haar meldde “zich wel te gevoelen”. De volgende dag gevoelde hij zich beter in staat enkele bijzonderheden aan zijn vriend, de staatsman, mede te delen: Den vorigen dag [3 Februari] was hij nog een half uur voor den eten bij mij geweest; belangrijk en belangstellend als altoos, om nog eenige afspraak te maken voor die zeer bedroefde en beproefde ouders, de vrienden te Muiden [de familie Spies, wie de zoon onverwacht door de dood was ontvallen]. Hij wilde zoo gaarne medegaan [naar de begrafenis], maar hij mocht niet, hij kon reeds niet meer. Toch was hij voor het uiterlijke wel, en was hij dien avond vrolijk in den kring van zijn compleet vergaderd gezin. Ook schreef hij nog dienzelfden avond zijn laatsten brief. Het was een brief van lieve en teedere deelneming aan Spies. [...] Nog was er dien avond sprake geweest, dat Caroline [De Clercq-Boissevain, 1799-1879] ons zoude verzeilen. En ziet! na een gerusten nacht, nog een oogenblik ontwaken met de hem gewone hoofdpijn, - straks eenige benaauwdheid en duizeling, - en een half uur daarna was het voleind. Deze enkele gegevens nu worden door een brief van Pauline Gildemeester, dochter van de bekende réveil-man Henri Gildemeester (1797-1852) en echtgenote van Allard Piers on, aan haar moeder Mimi (zuster van Caroline) Boissevain (1797-1881) op welkome wijze aangevuldGa naar voetnoot4). In dit 4 Februari 1866 | |
[pagina 269]
| |
gedateerde schrijven uit Rohrbach (nabij Heidelberg) gedenkt de jonge vrouw de onvergetelijke dag, dan reeds 22 jaar geleden, waarop zij het sterven van haar oom (van moederszijde) had bijgewoond: Wat een herinneringen brengt die datum terug, 22 jaar reeds, o! ik zie alles van dien dag, het kalm diep bedroefd gezicht van die arme Tante C., het lijk van Oom daar ik zoo bang voor was, die arme Tamplien [kinderlijke verhaspeling van Tante Pauline], die daar met ons bleef in uw beider afwezen, die angst hoe u die tijding zoudt ontfangen, die zekerheid dat D. nu ook zou sterven [bedoeld is haar oudste broer, Daniel Gildemeester, predikant te Utrecht, in werkelijkheid pas een kwart eeuw later gestorven], die deftigheid [= gewichtigheid] van mijn roeping om Gooske [dochtertje van Willem de Clercq, later gehuwd met Adriaan Gildemeester, vriend van Allard Pierson] te troosten, o! ik voel en zie alles, W. da C. [Willem, de jong gestorven zoon van Isaäc da Costa, wiens doop in 1824 door Ds. Chevallier een grote gebeurtenis was van de zich toenmaals constituerende réveil-kring], die daar in de kamer van Oom een toeval ging krijgenGa naar voetnoot1), het ourang-outang gezicht [sic] van Ds. Secrétan [eertijds predikant in Stockholm, in 1828 beroepen te 's-GravenhageGa naar voetnoot2)] en al die volgende dagen, the days of yore ... Zes jaar later schrijft dezelfde aan haar moeder uit Heidelberg (eveneens op 4 Februari): ‘Vandaag, 28 jaar naar dag en datum! - ik zie alles nog voor mij als of het gisteren was’. Dit tafereel gezien door argeloze kinderogen moet degenen treffen die - met Da CostaGa naar voetnoot3) - in Willem de Clercq een kind zijn blijven zien, het grote kind met de deelnemende ogen waarvan in Oudere Tijdgenooten sprake is. Niet van wege een gebrek aan intelligentie bij De Clercq, zeg ik dit, maar om het enthousiasme en de spontaneïteit bij de dichterlijkste der leden van de réveil- kring in het licht te stellen. En daarom is elk bericht over hem dat uit een jeugdherinnering wordt opgetekend van zo grote waarde. Daniel A. de Graaf. |
|