De Nieuwe Taalgids. Jaargang 50
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd‘Een bizonder en verwonderlijke geluid’Deze woorden staan op p. 298 van ‘De Nederlandse Poëzie II’ door C.J. Kelk (Amsterdam 1948). Het eerste adjectief volgt een regel, die in elke Nederlandse grammatica te vinden is; het tweede zondigt ertegen, hoewel daardoor vier zwakke lettergrepen op elkaar volgen. In de gevallen waar beide, de onverbogen en de verbogen vorm van het adjectief mogelijk zijn, bijv. na het (het onbeschrijfelijk/e plezier), voelt men zich bij 't verklaren van de gekozen vorm niet altijd zeker. Het wordt een lastige kwestie als er een regel is die een bepaalde vorm eist, en de taalgebruiker zich daaraan niet heeft gestoord. Volgens Talen e.a. (Nederlandse Taal, 178) luidt de regel: ‘Gaat aan 't bijvnw. òf niets vooraf, òf een van de woordjes (ee)n, zo'n, wat (ee)n, geen, menig, ieder, zeker, welk, of veel, enkel, iets, dan blijft 't, ook in de komparatief, onverbogen’. En, ‘volgens Den Hertog’, aldus Royen (Buigingsverschijnselen III 2, 268), ‘blijven bij het ONZIJDIG enkelvoud de adjektieven altijd onverbogen als er geen lidw. of vnw. voorafgaat: Militair tehuis, Burgerlijk wetboek. Verder na een, geen, (zo'n, wat 'n), elk, welk, enig, menig, ieder, zeker; en bij stofnamen na alle, veel, zulk, bijv. een, geen enz. nuttig werk; alle, veel, zulk oud zilver’. Het is een wet van Meden en Perzen. Nu ware het vermetel om ‘uitzonderingen’ op de regel met sporadische voorbeelden uit vroeger tijd in verbinding te willen brengen: een sonderlinghe cleet (Franck 198), grote volc (Stoett 126), een so spits-sinnighe volck (Bredero, Brief aan de Kamer ‘In Liefde Bloeyende’). Royen herinnert eraan (a.w. 272), dat Vondel het verbogen bnw. na ‘een’ niet kende (vgl. v. Helten, Vond. § 91c); De Vooys (Ndl. Spr., p. 62) noemt Bredero's gebruik in zaken van flexie: ‘grenzenloze slordigheid’. De vocatief lieve kindGa naar voetnoot1) (Franck 205),die naast lief kind nog springlevend is, vinden Talen c.s. ‘opvallend’; zij vermoeden analogie van de veel voorkomende lieve jongen, lieve meid (178, Opm. 1). Royen zegt ervan, dat in zijn taalgevoel (mijn) lieve kind bij een aanspreking veel hartelijker ‘was en is’ dan (mijn) lief kind (269). ***
Verleden jaar heb ik een twintigtal studenten, afkomstig uit verschillende streken van Nederland, verzocht, in 40 gevallen een bepaald adjectief na het, dit (dat) of een possessief overeenkomstig hun spreektaal in te vullen. De opgaven ‘een (vol) jaar, een (heel) eind verder’ waren onder No. 19 in de vragenlijst gesmokkeld. Het resultaat was overal: een vol jaar, een heel | |
[pagina 248]
| |
eind; wie had het anders verwacht! Maar in de vertaling van Stifters ‘Der Waldsteig’ door L. Dewilde (1942) staat, daarvan afwijkend: ‘Later vertoefde hij eens een volle jaar in zijn slaapkamer’, en bij Louis-Paul Boon (Twee Spoken) kan men lezen: ‘Ginder een hele eind verder hingen geweldige wolken’. Het zijn Vlamingen die dit aandurven...op papier, wel te verstaan; want de verbogen vorm van 't attr. adj. vóór een dat-woord is in 't gespróken Vlaams, ook na 't bep. lidw., haast ondenkbaar. Voor ‘het koude water’ dat in de vierde zin van Wenker voorkomt, zeggen volgens Frings-Vandenheuvel (Die südniederländischen Mundarten) 52 sprekers ‘het koud water’ en 3 ‘het koude water’. Van de laatsten staan er 2, blijkens hun bijgevoegde vrije tekst, onder invloed van de schoolboekjes, de derde is Frans-Vlaming. Het verdient opmerking dat in de teksten uit Frans-Vlaanderen - en dààr alleen - de vormen ‘lieve kind, mijn zoete kind’ (Wenker 14) te vinden zijn. - Op bovengenoemde vragenlijst ontbraken verbogen vormen na het enz. bij de Brabanders en de Limburgers; de andere proefpersonen hadden hun blad met verbogen of facultatief verbogen vormen bezaaid. Heer ende Meester Gezelle ‘met zijn bewust aansluiten bij de gesproken volkstaal van West-Vlaanderen, een menselijke levende stem hoorbaar achter de dode schrifttekens’ (Baur, Guido Gezelle's Proza en Varia, p. IV) zegt en schrijft: ‘wij zitten hier aan dat stinkend water’ (a.w. 12), ‘Sinte Niklaai, op zijn wit peerd’ (127). De verbogen vorm komt wel voor: ‘het volgende akkoord’ (77); waarom ook niet, als het voorname: ‘een welhebbend kiezer’ (195) en het boekerige: ‘zegeningen des nieuwen bisschops’ (115) bij hem mogelijk zijn? Maar gewoonlijk maakt de verbuiging van het adjectief bijna de indruk van een plechtig gebaar; het gevoel van de schrijver trilt erdoorheen: ‘het goede recht (4, cursief gezet), het verbeurde paradys (148), op het kettersche eiland van Ysland (106)’. Dat is ook enigszins het geval, als Gezelle onze regel verwaarloost, bijv. in het vers: ‘Vooruit! o edel vlaamsche kind’ (153) en in ‘Het Schrijverke’: ‘Gij loopt over 't spegelend water klaar,
en 't water niet méér en verroert
dan of het een gladdige windtje waar...’
Speciaal over verzen zullen wij het nog hebben; maar alvast, wie zou ‘dan of het een gladdige windtje waar’ anders willen of kunnen horen? Stellig is ook zo'n gelegenheids-e een element van onze taalvoorraad. Streuvels levert intussen het bewijs dat de verzwaarde vorm geen steun vindt in het levend taalgebruik van de Vlaming. Zijn ‘verbeterde’ uitgave van ‘Sint - Jan’ (Volledige Werken, 1952) vergeleken met de tekst van 1902 (Tweemaandelijksch Tijdschrift) geeft het volgende te zien. Sommige e's zijn weggewerkt: ‘'t Oude wijf = 't Oud wijf’; andere blijven staan: ‘'t zware gestruik’; nieuwe komen erbij: ‘het goudversierde kommeken’; en ‘in 't malsche, koele kindervel’ wordt ‘in 't malsch, koele kindervel’. Allesbehalve consequent. Evenmin na een! ‘Een vlugge meisje’ wordt er een vlug; ‘een vlugge windeke’ blijft wat het was. Het is begrijpelijk dat het Zuidnederlands ‘taalgevoel’ eerst moet wennen aan de verbogen vorm in Nederlandsche Roode Kruis; Grote Kerkhof (Deventer); Vrije Toneel. Het schijnt allemaal, vluchtig bezien, tegen de regel te zondigen. Ook zo de koppen van krantenberichten met min of meer duidelijke ellips van 't bep. lidw.: ‘Tsjoeikof wijst geallieerde protest van de hand. - Valse kaartje voor België-Nederland’. Vaak bewijst de tekst van het bericht dat | |
[pagina 249]
| |
de invloed van 't bep. lidw. zich bij het ontstaan van het bovenschrift deed gelden. Zo wordt de titel ‘Advies instituut voor slechthorende kind te Amsterdam geopend’ (N.R.C. 1.4.55) in de tekst gevolgd door: ‘ ...stichting voor het dove en slechthorende kind’. Maar in vele gevallen heerst willekeurGa naar voetnoot1). Soms sluipt het verbogen adj. zelfs in de tèkst terwijl 't bep. lidw. verzwegenblijftGa naar voetnoot2). En het komt voor dat het complex ‘adj. (verbogen) + subst.’ alleen maar in de tekst te vinden isGa naar voetnoot3). ***
Een misleidend voorbeeld is: ‘Weer togen allen in een burgerpakje en voorzien van een enkele reisbiljet op weg om aan de meldingsplicht te voldoen’ (N.R.C. 17.5.52). Hier ontbreekt het koppelteken tussen enkele en reis; maar we komen met dit geval op de kern van ons thema terug, het type: ‘een verwonderlijke geluid’. Vele jaren achtereen heb ik onder mijn leerlingen een premie uitgeloofd voor wie de vinger op een voorbeeld van dat type zou kunnen leggen. Ik zal het nooit meer durven doen: het adjectief dat, onverzeld of na (g)een, vóór een dat-woord staat, wordt door een kleine e-epidemie bedreigd. En wij moeten vrezen: vele van de e-schrijvers doen maar raak. Royen wie geen buigingsverschijnsel ontsnapte, heeft uit zijn ontelbare krantenknipsels enige voorbeelden met onze epidemische e naar voren gebracht (a.w. 272 en p. 181). Hij wijst op ‘het emotionele van de verbogen adjectieven’ en laat dus gelden, ook voor de adjectieven na een, wat hij reeds in 269 had geschreven: ‘Naar mijn taalgevoel (al van jaren her) komt na het, dit, dat en de possessieven, bij verbuiging een duidelijke waardering, een sprekender affektief element tot uitdrukking dan bij niet-verbuiging’. En verder: ‘deze wijziging is ritmisch iets sekundairs, de -e is primair waarderend’. Maar later, bij het concrete voorbeeld ‘een verenigde Europa’ tekent hij aan: ‘Wat zal ik ervan zeggen’? En bij ‘geen enkele van zijn colleges’ en soortgelijke: ‘ik zou hier de onverbogen vorm bezigen’. Zonderling, dat in vijf van Royens voorbeelden (dat zijn er de helft!) het woord ‘enkel’ voorkomt. Ik voeg er zonder moeite vijf aan toeGa naar voetnoot4). Ze doen vermoeden dat de verbogen vorm het woord ‘enkel’ de sterkste en hoogste toon moet garanderen. In vier ervan dient, zoals in Royens vbb., het woordje ‘geen’ als springplank; in het vijfde draagt het lidw. een klemtoonteken (‘Eén enkele’ is 'n eenheid). Is nu ‘verwonderlijke geluid’ niet te verklaren als een geval van intensief gebruik? met ‘,... -der en ver-’ als aanloop, met een geweldige | |
[pagina 250]
| |
druk die ‘-won-’ omhoog stuwt en daarna vier lettergrepen lang de golf naar beneden laat rollen? Een gebruik, dat wis en zeker op de noemer ‘emotioneel’ of ‘waarderend’ te brengen is. De vraag is maar, of het (reeds) geoorloofd is, op die manier, van zijn waardering te doen blijken. Onze taalbeoefenaars in Zuid en Noord zijn al aardig op weg om die vrijheid voor hun pen te veroveren. Zij staan op een vooruitgeschoven post: ‘met volle recht (1407: tDordrecht verwonnen...waren met vollen rechte, Mn1. Wb. IX 790); met volle vertrouwen; in levende(n) lijve (Franck p. 168); met ontbloot, ontblote(n) zwaard(e)’Ga naar voetnoot1)- en zij hanteren meer dan één wapen:
a. de bekende bijzondere druk: ‘met de oproeping van dit (!) probleem, stelt zich immers onmiddellijk een andere probleem’ (Boon, VI. Gids 53, p. 746); ‘Elk had 'n andere kleur, 'n andere voorkomen’ (Fischerin, De Jodenbeuk 97); ‘Je bent een tijdgenoot, en als zodanig lees je de krant met een andere bespeuren’ (N.R.C. 3.5.54); ‘dat Zwolle, Kampen en andere steden niet alleen op economische terrein voor de bevolking van betekenis zijn’ (N.R.C. 27.1.53); ‘Op Nederlandse taalgebied heeft G.G. Kloeke de weg gewezen’ (Grootaers, Taalkunde 238); ‘dat de Amerikanen een reusachtige systeem van ravitailleringsbases hebben opgericht’ (Vindpl. niet opgetekend); ‘in het centrum van Londen heeft men in de ruïnes van de Mithrastempel een mooie beeld van Bacchus gevonden’ (N.R.C. 14.10.54); ‘een boekje dat het nageslacht een duidelijke beeld geeft van het toenmalige Mechels’ (Kooiman, N. Tg. XLVI 222); ‘het is misschien een wat simplistische rekensommetje’ (Rodenko, N.R.C. 6.4.57);- b. attractie door een voorafgaande superlatief: ‘nu men een eerste globale overzicht heeft’ (N.R.C. 24.12.54); ‘met als voornaamste artistieke richtsnoer’ (Vindpl. niet opget.); ‘de handhaving van het foneem als kleinste taalkundige moment’ (Teeuw, N.Tg. XLVII 243); - en, hierbij aansluitend: ‘alle persoonlijke hoofdlettergebruik’ (Vermeeren, Spieg. d. Lett. 56, p. 53); ‘in eenzelfde koortsachtige tempo’ (Stuiveling, Gids 57, p, 42); - c. gemak en ritme: ‘Poëzie is eenvoudig een in het metafysiese geankerde spel met woorden’ (Walravens, VI. Gids 53, p. 625); d. invloed van een onzeker of een dubbel genus in het Nederlands - al dan niet met verschillende betekenis -, of van het genus in een vreemde taal: ‘Slurp hijgend nog wat lauwe sap van een citroen’ (Diddens, N. VI. Tijdschr. VIII 858); ‘Dit is, Takhuni' die op Boeddha's verjaardag een speciale gazen hoofddeksel draagt’ (Elsev. Wbl. 22.7.50); ‘het klinkt ontnuchterend dat een land, na drie eeuwen geschiedenis, het proces van de natiewording als centrale thema stelt voor zijn feestviering’ (N.R.C. 13.12.51); ‘Hebt u een prettige Paasfeest gehad?’ (la fête; N.R.C. 10.4.56); ‘Zij worden daarna vergast op een inter- | |
[pagina 251]
| |
collegiale sport-tournooi’ (le tournoi; Elsev. Wbl. 24.6.50); ‘ ...hebben zijn vrienden hem een kleine smaakvol uitgevoerde album aangeboden’ (un album; vgl. het, de linoleum; de datum; C.D.V., N.Tg. XL VIII 169); en zelfs: ‘Een letterkundige symposion zal deze avond besluiten’ (N.R.C. 12.8.53); - e. het verdringen van het neutrum als gevolg van een, min of meer bewuste, soort personificatie: ‘het verschil tussen de Times en het eerste de beste boulevardblad’ (Van Huet, N.R.C. Zandloper 7.10.54); ‘Dit wordt uitstekend begrepen door De Nieuwe Eeuw (r.k.) welke blad schrijft ...’ (N.R.C. 4.3.55). Naarmate het neutrum verbleekt, wordt de voorstelling van het begrip, mèt de ‘personificatie’, niet zelden vergroot, verzwaard, of vergroofd. Dat heldert het voorbeeld op: ‘Ik wil gele kuikentjes deze keer. Geen één zwarte, hoor je?’ (Royen, p. 182). En overweegt men dat van een schip gezegd kan worden: ‘'t is geen Engelsman, 't is een Rus’, dan helpt dat misschien om een ander van Royens voorbeelden te verklaren: ‘Den twee en twintigsten Maart werden er zoo zeventien schepen afgezonden, verschillend van grootte. Er was een heel groote bij met brandend dek, dat (! v.d.K.) door middel van een vernuftig toestel de andere stuurde’. Ik ben geneigd te geloven, dat ‘zwarte’en ‘groote’, al was 't maar een ogenblik, niet attributief-gedacht, maar gesubstantiveerd, in de voorstelling van de schrijvers ‘leefden’. f. de mode: ‘met matige fouragement, en ongezellige kamers’ (Bordewijk, V1. Gids 54, p. 385); ‘het belletje dat met een hemelsblauwe lint was bevestigd’ (Th. v.d. Wal, Clarissa 111); ‘zodra men hem ziet in zijn functie van maatschappelijke wezen’ (N.R.C. 28.12.55); ‘De hoeden zijn uiterst eenvoudig. Een bolletje van grove stro’ (Vindpl. niet opget.); ‘waarbij millioenen aan nieuwe bankpapier in haar handen vielen’ (N.R.C. 15.12.50); ‘en dat slechts weinigen blijk gaven van wat ook maar bij benadering als een filologische geweten beschouwd zou kunnen worden’ (N.R.C. 7.9.56); ‘de vraag of samenwerking mogelijk blijft met een politieke groepering wier democratische karakter in twijfel moet worden getrokken’ (N.R.C. 6.10.54): hier invloed van 't gebruik na een possessieve genitief, zoals in ‘Bachs machtige werk’? ***
Tegen Anthonie Donker, volgens wie het (‘De vrijheid van den dichter en de dichterlijke vrijheid’) ‘zoo geen ernstig nadeel, dan toch geen voordeel’ is, dat Boutens zich in de regel O blanke ziel, o roode bloed,
‘door het metrum gedwongen zag een verbogen vorm te gebruiken waarvoor op zichzelf geen aanleiding bestond’, zegt Royen: ‘Let echter ook - buiten de subjektieve waardering om - op de metrische symmetrie’. Wellicht is daaraan toe te voegen, dat deze symmetrie, met haar dubbele vocatief, ook in ‘roode bloed’ een verzwarende personificatie doet aanvoelen. Met een personifiërende vocatief getuigt Matthias Kemp van zijn medelijden voor een oude locomotief, gelijk hij dat voor een afgejakkerde knol zou doen. (Verdringing van genus door sexus zoals in ‘Schrale Aaltje’). Ginds kankert in kranke tonen,
door brede verweerde buis
de vroegere ‘wonderschone’,
gesmaald nu als ‘manke fornuis’.
(Zang der oude locomotieven)
| |
[pagina 252]
| |
Aldus bezweert W.A. Dekker het woord, de kracht van overreding, de onverschrokken held van de nationale opstand. En gij, verkropte woord, ontvlucht uw cel,
Klop op het hart van het gevoelloos volk...
(het Levend Standbeeld, naar Vörösmarty)
En wie ontgaat het magisch effect van de vocatief in Achterbergs ‘Gebed aan het Vuur’?
Vrome vuur, breng in mij over
uwen duur en tover...
Wie zou zich op spraakkunst-voorbeelden van attributief gebruikte deelwoordenGa naar voetnoot1) durven beroepen om de verbuigings-e te schrappen in het vers van W.A.P. Smit: ...En heb den klaren roep gehoord
Der vreugden, die de stad mij bood.
Der klokken juichende geluid.
Heeft haar beloften mij gebracht...
(De open poort)
Er is hier al rekening te houden met de pregenitief ‘der klokken’; veel gewichtiger is, dat pas de beklemtoonde -e van ‘júichendè gelúid’ het zwaaiende galmen der klokken duidelijk doet horen.Ga naar voetnoot2) Als een gelegenheids-e in onze proza-voorbeelden wel eens te verdedigen viel, waarom zou die in verzen absoluut verwerpelijk zijn? Zeker, ook daar komen uitwassen voor. In: Ik heb in m'n hart 'n zonderlinge wezen
Dat een bizarre tango danst;...
(P.v. Ostayen, Music-Hall, Vers)
zegt die -e mij persoonlijk niets; maar de verzwaarde vorm vermindert het gewicht van de consonanten en verhoogt de lieftalligheid in: Mijn lief, je wangen zijn twee appels in bedauwde gras
(Luc van Brabant, het Hart van Buskruit);
hij verdiept de innigheid van: Hij bloeit; en in dien onverwachten droom
Laat hij een stond zijn heimlijk wezen blinken
In 't graf van broze bloemblad en aroom.
(Jan van Nijlen, De Cactus)
Of is er te veel hineingeheimnisst? De proef op de som: men leze de laatste voorbeelden zonder de -e....
In de verbuiging van het attributieve adjectief is het evenwicht steeds labiel geweest. het ligt voor de hand er even nog op te wijzen dat ook in het Afrikaans het gebruik moeilijk kristalliseert; zelfs in het Duits bestaan hier ‘schwankende Fälle’, hoe gedisciplineerd de Duitse spraakkunst ook is. Onder de schrijvers van de epidemische e is het percentage Vlamingen zeer groot; menige Vlaamse pen doet zeker toch maar hypercorrect als ze zo hard van stapel loopt.
Berlijn. M.A. van de Kerckhove. |
|