| |
Uit de tijdschriften.
De Gids. April.
J. Greshoff onthult de dubbele persoonlijkheid van hard zakenman en gevoelig kunstenaar bij Alfons de Ridder alias Willem Elsschot. Een Autobiografie in briefvorm van Elsschot is in zijn geheel afgedrukt.-In de Kroniek van de poëzie bespreekt S. Vestdijk de Forum-poëet A. Marja.
Mei. R. Jacobsen schrijft over Leopold, zoals ik me hem herinner. - In de Kroniek van de Poëzie schrijft S. Vestdijk over J.C. Bloem, voor wiens dichterschap zijn conservatisme kenmerkend is, maar die zich desniettegenstaande van de retoriek gedistantieerd heeft. Als sleutelgedicht in Bloem's oeuvre noemt V. Eenzaam uit De Nederlaag.
| |
Critisch Bulletin. Februari.
Anthonie Donker bespreekt De Zandloper, de verzamelde gedichten van Han Hoekstra, een dichter van de nuchterheid, die echter blijft geloven in ‘de kans op het wonder voor iedereen’ en de bundels Confidentieel, Traject, Man van dag en nacht van A. Marja. Marja schrijft een confidentiële poëzie, die in zijn hoogtepunten voor gelijksoortige poëzie van Elsschot niet onderdoet. Voor Marja's Voor de Bijl en Over de kling heeft Donker weinig waardering.
Maart. Anthonie Donker kondigt de opheffing aan van Critisch Bulletin. Hij bespreekt Met twee maten van Paul Rodenko, een bloemlezing van vijftig jaar Nederlandse poëzie, en Jonckheere's nieuwste bundel Van Zee tot Schelp; hij wijst erop dat de poëzie van J. ‘meer zegt dan zingt, meer noemt dan zinspeelt’. - Schrijvers, wat is er van de mens?, eerste deel van een keuze uit het verzamelde werk van Maurice Roelants, wordt besproken in verband met de gehele schrijversfiguur van de auteur door K.Jonckheere. - Louis Paul
| |
| |
Boon, zo verklaart Rodenko, heeft met zijn werk De Kapellekensbaan een nieuw literair genre uitgevonden. Men moet hier niet zoeken naar bepaalde technieken van de traditionele roman. - De adem van Mars is een bundel proza van Vroman, dat ons in zijn beste momenten de grondstof laat zien waarvan de verzen gebouwd zijn: aldus Jacques den Haan in zijn artikel Fenomeen met bagage.
| |
Maatstaf. April,
Naar aanleiding van Dichten op de knie, 500 sneldichten van Huygens, bijeengebracht door G.W. Hellinga, ontstaat een correspondentie tussen A. van Duinkerken en W.G. Hellinga, waarin het doel van de filologie centraal wordt gesteld.
| |
Het Boek van Nu. April.
G. Stuiveling ziet in het werk van Maurice Gilliams een archaïsch aandoende stijl die modern levensgevoel verbergt. - Het litteken van Odysseus door Herman van den Bergh wordt besproken door C.J.E. Dissaux, die in deze nieuwe bundel na dertig jaar zwijgen, aantreft een ‘bezonkener rust en serener plastiek’.- Hk. Mulder vertelt enkele Boutensanekdoten.
Mei. In Anna Blaman bekroond geeft G. Stuiveling een korte analyse van het werk van de schrijfster. Hij constateert in haar romans een stijgende lijn. In Vier Jubilea passeren de revue de 75-jarigen Nine van der Schaaf en Willem Elsschot en de 70-jarigen Bloem en Besnard. - P.H. Ritter jr. bespreekt de Herinneringen aan de oude tijd van Annie Salomons. - Bij J. Slauerhoff, Dagboek, verzorgd door K. Lekkerkerker, stelt Stuiveling o.a. enkele vragen die publikatie van intiem materiaal in het algemeen betreffen.
| |
Roeping. Februari-Maart.
Een onbekende parodie van Willem Bilderdijk wordt gepubliceerd en van een inleiding voorzien door Martien G.J. de Jong.- J. Arts S.J. behandelt 16e- en 17e-eeuwse theologische polemiek in Jezuïeten contra predikanten in de Gouden Eeuw.
April. Ter gelegenheid van de 60e verjaardag van Anton Coolen geven Louis de Bourbon, Anton van Duinkerken e.a. herinneringen aan Coolen, terwijl Lambert Tegenbosch het oeuvre van de auteur plaatst tegen de achtergrond van het genre streekroman.
| |
Ontmoeting. Mei.
M.B. bespreekt de Keur uit het ongebundelde werk van W.G.C. Byvanck; het ontbreken van synthese in de persoonlijkheid acht hij de voornaamste oorzaak van het op de achtergrond raken van Byvancks werk.
| |
Streven. Mei.
In zijn artikel Vestdijk als romanschrijver overziet J. van Heugten in vogelvlucht Vestdijks romanproduktie, en meent te kunnen constateren dat de werken waarin berouw en schuldbesef geen probleem vormen, niet alleen ‘in geesteswaarde’, maar ook in ‘literaire standing’ de zwakste zijn.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. LXXV, Afl. 1.
F.K.H. Kossmann stelt in Versvoeten en versmaat de afwisseling in zwaarte van lettergrepen tegenover de tijdmaat, en bespreekt de verhouding tussen die beide in nederlandse verzen van verschillende vorm uit verschillende perioden. -J.B. Drewes geeft Enige bijzonderheden in het woordgebruik van de rederijkers: participia van het type gelaarsd die niet altijd herkend zijn; de zeer produk- | |
| |
tieve vorming van verba met be-; daarna behandelt hij uitvoerig de veelal niet juist opgevatte afleidingen van schoof: schoven, geschoofd, beschoven, beschoof en ontschoven. - In Beny uw soon den hemel niet wil L.C. Michels uw soon als het indirecte object zien. - C. Kruyskamp spreekt, na kennisneming van Huydecopers archief, een zeer waarderend woord voor Huydecoper als lexicograaf. - J.J. Mak vervolgt zijn Lexicologische kanttekeningen; ze besluiten ditmaal met Enkele aantekeningen bij ‘Het Bosken’ van Van der Noot. - C.C. de Bruin bespreekt de Franciscus-uitgave van P. Maximilianus en Bonaventura deutsch van Kurt Ruh; dit laatste werk verdient z.i. ‘binnen de kring van germanisten en neerlandici stellig volle aandacht’. C. Kruyskamp bespreekt de Keur uit het ongebundelde werk van W.G.C. Byvanck, bezorgd door J.J. Oversteegen.
| |
Levende Talen. April.
L. Peeters argumenteert voor de opvatting van licht in Vondels Lucifer 282 (Wie is het, die ..., zoo diep in 't grondelooze licht) als een verbale persoonsvorm. - N. Wijngaards verdedigt in Inderdaad: mate es tallen spele goet! de methode van A.J.J. de Witte voor het moedertaalonderwijs tegen de kritiek die H.J. van Wielink daarop heeft geoefend in de decemberaflevering. - A.P. Cornet geeft verslag van een proef met Opstelkorrektie en opstelwaardering. - Boekbeoordelingen o.a. van: O. Dambre, Justus de Harduwijn, Weerliicke Liefden (C.A. Zaalberg); L. van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands (C.B. van Haeringen); W. Thys, De Kroniek van P.L. Tak (P.v.d. Meulen); Harry G.M. Prick, Van Deyssel, Frank Rozelaar (F. Jansonius); G. Jo Steenbergen, Elkerlijk en W.H. Beuken, Elckerlyc (Jef Notermans); Spiegel der Letteren, afl. 1 (H.A. Wage); J.J. Voskuil, Het Nederlands van Hindoestaanse kinderen in Suriname (H. Roose): C. Soeteman, Het Nederlands, een dialect van het Duits? (H.W.J. Kroes).
| |
It Beaken. 1957.
Afl. 1 bevat een artikel van P.C.J.A. Boeles over De stand der Oera Linda problemen, afl. 2 een van dezelfde hand over Aard en inhoud van het Oera Linda boek; het auteurschap van Cornelis over de Linden staat voor B. vast.
| |
Leuvense Bijdragen, Bijblad. XLVI (1956-57), Afl. 1-2.
J.L. Pauwels herleidt het kempische woord Fretsel (= Wervel) op middellat. veruculum, vericulum ‘kleine spies, houten pin, grendel’. - Verder bevat de dubbele aflevering de gebruikelijke rubrieken Boekbespreking (40 nummers), Kroniek (verzorgd door J.L. Pauwels) en Inhoud van Tijdschriften met een afzonderlijke afdeling Uit de Skandinavische Tijdschriften.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. 1957, Afl. 3.
M.C. van den Toorn wijst in Germaanse elementen in ‘Karel ende Elegast’ op treffende parallellie in literaire en ethische motieven tussen de K.e.E. en de oudijslandse saga's. - Fr. Closset bespreekt onder Nederlandse letteren een aantal romans van de laatste jaren, het uitvoerigst Vestdijk, ‘Het glinsterend pantser’, die hij hoog waardeert, L.P. Boon, ‘Zomer te Ter Muren’, waarvoor zijn bewondering niet onvermengd is, en Hugo Claus, ‘De koele minnaar’, waarin hij grote vaardigheid constateert, maar ‘node de eigenschappen van hart en geest mis(t) die voor een meesterwerk onontbeerlijk zijn’.
| |
| |
| |
Dietsche Warande en Belfort. Maart.
André Demedts maakt korte aantekeningen bij D. Vansma, Verschaeve getuigt.
April-Mei. Het werk van Elsschot lijkt Westerlinck geboren ‘uit de spanningen tussen een eenzelvig man en de maatschappij waarin hij zich geworpen voelt’. - J.L. Pauwels geeft ter gelegenheid van de 70e verjaardag van Jan Grauls een overzicht van diens werkzaamheid.
| |
De Vlaamse Gids. Juni.
M. Rutten bespreekt de nieuwe en nieuwste experimentele poëzie. Hij gaat in op het oeuvre van Claus dat hij als verweer tegen onttakeling ziet, op dat van A. Bontridder, gehanteerd door een elementaire humanitas en op Gust Gils, bij wie een sfeer van Kafkaïaanse beangstiging te bespeuren valt. Bij de jongsten als Durant en Corban releveert hij de angst als motorische kracht, terwijl hij tevens het werk van Jonckheere, Ostayen en Burssens memoreert.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift, XI, Afl. 2.
In de rubriek Zoek de mens bespreekt G(erard) W(alschap) de romans ‘De linkerhand’ en ‘De hondenplaag’ van Alfred Kossmann, die hij Fantasieën op het menselijk tekort noemt.
Afl. 3. J. Kuypers publiceert Bergop! IX. De christelijke democratie, P. Geyl een opstel over Het begrip Vrijheid, in de Geschiedenis. - In de afdeling Zoek de mens bespreekt G(armt) S(tuiveling) in Verzet als verstarring W.G. van Maanen's ‘Al lang geleden’, een roman die hij ondanks bezwaren belangrijk acht.
| |
Tydskrif vir Letterkunde. VII, Afl. 1.
D.F. Malherbe schrijft over de Vryheid vir die Kuns, die ‘vryheid-in-beperking’ is. Malherbe pleit voor een christelijk kunstenaarschap en betreurt paganistische tendensen die hij in de zuidafrikaanse literatuur waarneemt. - Van C.W. Hudson is Die Digterlike Woord, een studie over dichterlijk woordgebruik. - Skrywersaangeleenthede behelst een verslag van de activiteiten van de ‘Afrikaanse Skrywerskring’ in 1956. O.m. is gesproken over ongezonde verhoudingen tussen schrijvers en uitgevers in Zuid-Afrika, ten nadele van de auteurs. - De rubriek Boekbespreking bevat o.a. een waarderende bespreking van W.A. de Klerk's novellenbundel ‘O, heilige onrus’, door Abel Coetzee.
| |
Standpunte. XI, Afl. 2.
Deze aflevering bevat grotendeels scheppend werk. Van J.L.M. Franken is een opstel opgenomen over Willem Willemsen, van Deventer, beschrijving van het avontuurlijk leven van een 17e-eeuwer die o.a. een tijd lang in Zuid-Afrika verbleef. - In Een plus een is een? beoordeelt H. van der Merwe Scholtz ‘Trekkerswee en Joernaal van Jorik’ van T.T. Cloete. Naast veel goeds ziet hij er verkeerde uitgangspunten in en ook een niet zuiver uiteenhouden van vergelijking en intern onderzoek van de afzonderlijke gedichten. - In de rubriek Kronieke bespreekt H.J. Terblanche Die Afrikaanse Woordeboek, waarop heel wat aanmerkingen worden gemaakt. Ondanks al het goede acht T. de gebreken toch ‘só aansienlik dat die redaksie en die owerheid ernstig versoek moet word om na deeglike ondersoek 'n ander beleid en benadering vir die toekoms te bepaal’. - Bij de Aantekeninge is een onthulling van Peter Blum: Hoe ek dekadent geword het.
| |
Etudes Germaniques. XII, Afl. 1 (Januari-Maart).
In de rubriek ‘Bibliographie critique’ komen besprekingen voor van G.A. Mesters, Schrijf-spreek zuiver Nederlands; André Demedts, Stijn Streuvels (reeks Prominenten); S.A. Vosters, Spanje in de Nederlandse literatuur; alle van de hand van P. Brachin.
|
|