De Nieuwe Taalgids. Jaargang 50
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Potgieters familieGa naar voetnoot1).Bij het publiceren van mijn onderzoekingen aangaande de dichter Everhardus Johannes Potgieter en de levensomstandigheden van diens familie kon ik nog niet beschikken over het materiaal, dat nasporingen in het kerkelijk archief van verscheidene steden, waar leden van het geslacht kortere of langere tijd gevestigd waren, sindsdien hebben opgeleverd. Met het oog op de volledigheid van die publikatie wil ik thans gaarne de aantekeningen, die ik in de loop der jaren nog maakte en toegezonden kreeg, weergeven, opdat dan daarmede de historische onderbouw voor een nieuwe litteraire beschouwing omtrent Potgieter's dichterschap volledig is. Reeds is vermeld hoe 's dichters overgrootvader Hermannus Potgieter, die te Zwolle in 1726 het levenslicht zag, zijn geboorteplaats op jeugdige leeftijd verliet na er ultimo maart 1744 zijn geloofsbelijdenis te hebben afgelegd. Op 20 december van hetzelfde jaar vertrok hij met attestatie naar Groningen, waar hij in maart 1745 lidmaat der Hervormde Gemeente werd. Bij ontstentenis van registers, waarin het vertrek van lidmaten wordt aangegeven, valt moeilijk op te maken hoelang Hermannus Potgieter te Groningen gewoond heeft. In elk geval was het van hier, dat hij naar Blokzijl vertrok, alwaar hij volgens zijn huwelijksakte in 1752 woonachtig was. Eveneens door een gemis aan lidmaatboeken van de kerk kunnen wij omtrent de duur van zijn verblijf aldaar niets naders vernemen. Hermannus Potgieter huwde te Kuinre de le november 1752 Zwaantje Engbers, dochter van de predikant dezer stad, en voerde zijn vrouw naar Blokzijl. Lang schijnt hij hier niet gebleven te zijn, want hij liet er geen kinderen dopen. De 2e juni 1757 werd hij met zijn echtgenote in het register der Gereformeerde Gemeente van Amsterdam ingeschreven. Waarschijnlijk woonde hij toen reeds enige tijd in de hoofdstad ‘op de Wael’; in de boeken van het Amsterdamse chirurgijns gilde vindt men immers opgetekend dat hij in 1756 zijn promotie deedGa naar voetnoot2). Zijn broeder Pieter Potgieter legde vier jaar later in ditzelfde gilde de meesterproef afGa naar voetnoot3), en werd lidmaat op belijdenis 18 juni 1761 ‘woonende in de Papenbrugsteeg’; hij vertrok naderhand - het jaartal staat niet vermeld - met attestatie naar Warmond. Nadat Hermannus Potgieter en Zwaantje Engbers te Amsterdam hun drie kinderen hadden laten dopen, namelijk: 1. Everhardus Johannis, Zuiderkerk 1 september 1756 (get. Hermannus Boode en Helena Witman); 2. Willemina, Zuiderkerk 15 maart 1758 (get. idem); en 3 Leonart, Amstelkerk 22 december 1763, vertrokken zij 16 maart 1769 wederom naar Zwolle. Het vermoeden bestaat dat 's dichters overgrootvader daar voor het eerst de lakenhandel is begonnen, waaraan zo'n treurig einde beschoren zou zijn. De enige in leven gebleven zoon Everhardus Johannis - want Leonart werd op 11 juni 1771 te Zwolle begraven - zag zich op 29 maart 1774 in de Overijsselse hoofdstad tot lidmaat aangenomen ‘wonende aan de Grote Markt’. Lang schijnt het gezin Potgieter-Engbers in dit huis niet gewoond te hebben, want uit de inschrijvnig van het tweede kind Willemina Potgieter | |
[pagina 178]
| |
in het Zwolse lidmaatboek, gedateerd 5 december 1778, blijkt dat de Potgieters toen de woning in de Diezerstraat reeds betrokken hadden. 's Dichters grootvader huwde voor de eerste maal te Amsterdam op 18 mei 1783 Helena Alberts; deze had de 26e april 1780 aldaar - haar geboortestad - haar belijdenis afgelegd en werd 26 juni 1783 naar Zwolle afgeschreven, waar zij in 1802 overleed. Ook zijn tweede echtgenote zocht en vond Ever-hardus Joannis in de hoofdstad; het was Margaretha van Hengelen, met wie hij op 30 maart 1804 in ondertrouw ging. Zij was op 22 april 1760 te Amsterdam geboren; men vindt haar in het communicantenboek als volgt vermeld: ‘door belijdenisse 17 december 1782, wonend Egelantiersgracht’. Zij ontving attestatie naar Zwolle 21 mei 1804. Grootvader Potgieter heeft dus slechts in zijn jeugd in Amsterdam gewoond. Van de zes kinderen uit het eerste huwelijk bleven er vier in leven: drie zoons, met name Hermannus, geboren te Zwolle 10 november 1784, vader van de dichter; Hendrik, geboren aldaar 27 oktober 1788; en Johannes Leonardus, geboren 7 november 1796, terwijl een dochter Anna Jacoba Potgieter, geboren te Zwolle 29 augustus 1786, hoogbejaard te Amsterdam op 20 augustus 1871 overleed. Na de dood van haar man, die te Zwolle de le januari 1809 stierf, vertrok de weduwe met haar gezin weer naar haar geboortestad, maar niet onmiddellijk, zoals tot nu toe werd verondersteld. Eerst op 22 februari 1821 werd Margaretha van Hengelen met haar stiefkinderen Anna Jacoba en Johannes Leonardus in de kerkelijke registers van Amsterdam ingeschreven. Zij betrok er het huis aan de Bloemgracht. Haar eigen zoon Everardus Johannes E.J.zn., geboren te Zwolle 31 mei 1805, werd lidmaat van de Ned. Hervormde Kerk van Amsterdam 20 juni 1824. Tenslotte nog enige aantekeningen betreffende de generatie van de dichter zelf. Omtrent hem vinden wij in het lidmaatboek der Amsterdamse kerk opgetekend, dat hij zijn belijdenis de 13e maart 1826 aflegde, ‘wonende aan de O.Z. Agterwal’. Op 1 november 1827 verkreeg hij attestatie naar Antwerpen. De juiste datum van zijn terugkomst, hoewel dit ons uit andere bronnen bekend is, wordt in de registers niet gevonden, evenmin als die van zijn reis naar Zweden, 's Dichters broeders werden, na onderricht van Ds. De Keizer te hebben ontvangen, eveneens bevestigd: Jan, wonende St. Nicolaasstraat, de 13e maart 1830, en Klaas, wonende Prinsengracht, de 20e maart 1831. Als zuster van de dichter is Sophia Johanna Potgieter's doen en laten in zoverre van betekenis, dat wij door haar een ogenblik te volgen beter worden ingelicht betreffende hun beider ouders; het is vrijwel het enige, dat wij van de eenmaal zo druk besproken Hermannus Potgieter en echtgenote kunnen te weten komen! Reeds werd geconstateerd dat zij circa 1828 Zwolle moeten verlaten hebben en wel op grond van de twee navolgende, uit de Overijsselse Courant hier overgenomen annonces: 16 November 1827: ‘De notaris Mr. J.A. Royen, residerende te Zwolle, zal op Dinsdag den 27 November e.k. in het Stadswijnhuis doen inzetten en vier dagen daarna publiek verkoopen Een kapitael Huis en Wheme, staande en gelegen voor in de Diezerstraat te Zwolle, de Heer Apotheker Revins ter eenre, en de heer Hs. van der Eeze ter andere zijde, DOOR DEN HEER HERMANNUS POTGIETER THANS BEWOOND’. en | |
[pagina 179]
| |
29 April 1828; ‘M.E. van Dam te Zwolle heeft de eer zijne begunstigers te berigten dat hij primo Mei zijn winkel zal verplaatsen in het huis BEWOOND DOOR POTGIETER IN DE DIEZERSTRAAT’. Aangezien nu het bevolkingsregister eerst uit veel later tijd dateert en het lidmaatboek het vertrek naar elders van Hermannus Potgieter en Berendina Margaretlia van Ulsen niet vermeldt, zou het een zoeken in den blinde geweest zijn om te ontdekken waarheen de ouders met hun kinderen zijn vertrokken, maar er zijn twee punten van houvast. Het eerste is dat in de militie-registers te Amsterdam Nicolaas Hermannus Potgieter in 1833 en 1834 voorkomt als dienstplichtige, van beroep kruideniersbediende resp. kleermaker, zoon van Hermannus, directeur van het Hospitaal. En het tweede wordt gevormd door een mededeling van de predikant te Oirschot, die inhoudt dat Sophia Johanna Potgieter in april 1839 te Oirschot ingekomen is met attestatie van Grave (N. Br.). Alweer bij gemis aan een bevolkingsregister laat ook het gemeentearchief van deze stad ons in de steek, doch het communicantenboek van de Hervormde Kerk van Grave vermeldt dat 's dichters zuster op 6 april 1834 is bevestigd tot lidmaat en dat zij in 1837 is vertrokken naar Oirschot. Het ligt dus voor de hand aan te nemen, dat het gezin Potgieter van Zwolle uit zich te Amsterdam heeft gevestigd. De drie zoons blijven daar achter; moeder en dochter vertrekken naar Grave, vandaar naar Oirschot, waar eerstgenoemde in 1840 is overleden. Bij het aanleggen van de Amsterdamse bevolldngsboekhouding anno 1850 werd Sophia Johanna Potgieter ambtshalve opgenomen met de kanttekening: ‘gevestigd in 1841’. Zij werd op de na te noemen data aan de volgende adressen geadministreerd: in 1850 Keizersgracht buurt K.K. 384, later 308; in mei 1855 Leliegracht L.L. 377, daarna 25; en in september 1875 Leidsegracht 55. Zoals men weet, overleed zij op 5 augustus 1898 te Gendringen ten huize van het echtpaar J.A.F. Rust- E.H. de Witt, met hetwelk zij te Amsterdam in kennis was gekomen. Rest de vraag wat er van Hermannus Potgieter is geworden. Vinden wij hem terug in Suriname in 1836? Daar treedt althans een Hermannus Potgieter op als directeur van de plantage Leliëndal, gelegen aan de rivier Commewijne. Verwondering behoeft dit niet te wekken, want omstreeks diezelfde tijd is J(ohannes) L(eonardus) Potgieter directeur van de plantage Rotterdam, aan de rivier Cottica, terwijl reeds in 1817 als directeur van de plantage Frederiksdorp te Paramaribo genoemd wordt Hendrik Potgieter, aanvankelijk koopman te Zwolle. 's Dichters vader zou zich dus bij zijn twee jongere broeders in de West gevoegd hebben en dan waarschijnlijk in 1844 daar ook overleden zijn. A.J. Teychine Stakenburg. |
|