De Nieuwe Taalgids. Jaargang 50
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
De Nieuwe Gids van 1929 en Frederik van Eeden.Toen in het novembernummer van De Nieuwe Gids, jaargang 1929, het eerste gedeelte werd opgenomen van een artikel van de hand van Mr. R.H.J. Bakker, getiteld ‘Willem Kloos en Frederik van Eeden’Ga naar voetnoot1), stond dit maandblad onder redactie van Dr. H.J. Boeken, Lodewijk van Deyssel, Mr. Frans Erens, Willem Kloos en Jac. van Looy. In werkelijkheid evenwel was Kloos de enige en oppermachtige redacteur, het redacteurschap der anderen niet meer dan een wassen neus, zo niet een farce. Het hield slechts in dat Kloos elke bijdrage, die hem van zijn mede-redacteuren bereikte, zonder meer accepteerdeGa naar voetnoot2), haar - veelal ongelezen - naar de drukker doorzond en haar voorrang gunde boven inzendingen van vaste of losse medewerkers. Hij handelde evenzo met bijdragen van debuterende medewerkers, die er in waren geslaagd om een van zijn mede-redacteuren te bewegen daaraan een woord van aanbeveling mee te geven. Van Deyssel zag maar eenmaal een door hem aanbevolen inzending geweigerd. Het betrof toen een gedicht, getiteld U.S.A., van H.A. Sinclair de Rochemont, waarin de grauwheid der opeenhoping van wolkenkrabbers gehekeld, en Uncle Sam met Uncle Shylock vereenzelvigd, werd. ‘De N.G.’, aldus Kloos, in een brief aan Thijm, van 29 augustus 1932, ‘staat met Amerika op goeden voet. En al is mijn innerlijke opinie niet diametraal tegenovergesteld aan die van den jongeren Saint-Clair (ik vergis me hier, ik bedoel als die van Saint-Clair Jr.Ga naar voetnoot3)) toch moet ik het dus praktischer achten, deze sterke persoonlijke indruk en heftigen aanval liever maar niet te plaatsen, terwijl er bovendien een onparlementaire uitdrukking in vóórkomt, die de “lieve” Hollandsche lezers nu eenmaal niet onder oogen willen krijgen’. Kloos' beduchtheid voor onparlementaire uitdrukkingen mag wel merkwaardig heten, immers eerst op 10 augustus 1931 had hij ervan afgezien zijn scheldsonnetten in verdere drukken van de bundel Verzen te bestendigenGa naar voetnoot4). Maar niet minder merkwaardig is de feitelijke bijzonderheid dat de redactie van De Nieuwe Gids na 1914 nooit meer een vergadering belegd had en dat omstreeks 1920 ook een einde was gekomen aan de toezending, in drukproef, van eerlang in het tijdschrift te publiceren bijdragen van medewerkers en soms ook van redactie-ledenGa naar voetnoot5), zodat geen der redacteuren, behalve Kloos, ooit op de hoogte was van de inhoud van een toekomstige aflevering van De Nieuwe Gids. Men kon enkel en alleen aannemen, in geval men juist iets | |
[pagina 142]
| |
aan Kloos toegezonden en daarvan proef ontvangen had, dit ingezondene in het te verschijnen nummer te zullen aantreffen. Aldus is het kunnen gebeuren dat Kloos' mede-redacteuren bij verrassing geconfronteerd werden met het bewuste artikel van Mr. R.H.J. Bakker, door G.H. 's-Gravesande terecht als een pamflet gekenschetstGa naar voetnoot1) en door het Algemeen Handelsblad van woensdag 13 november 1929Ga naar voetnoot2), onder de titel ‘Een minderwaardig schotschrift’ aan de kaak gesteld. De schrijver van deze afstraffing was met reden verontwaardigd dat, naast vleiende beschouwingen over Willem Kloos, bij de analyse van Van Eeden's geschriften diens - werkelijke of vermeende - karakterfouten in het geding werden gebracht. Het blad vroeg zich met verbazing af hoe de publicatie van een dergelijk schendstuk mogelijk was in een periodiek, dat niet alleen onder redactie stond van Kloos, maar ook van figuren als Dr. H.J. Boeken, Lodewijk van Deyssel, Mr. Frans Erens en Jac van Looy. Van deze heren werd nu verwacht dat zij er door een daad blijk van zouden geven, evenals de lezers van De Nieuwe Gids, van de plaatsing dezer bijdrage de dupe te zijn geworden. De anonieme schrijver van het Algemeen Handelsblad kon moeilijk bevroeden dat de heren al acht dagen bezig waren met het stellen van die daad. Op 5 november 1929 toch had Hein Boeken aan Van Deyssel, Erens en Van Looy een briefkaart doen toekomen waarop hij verzocht hem te willen steunen in zijn pogingen om te voorkomen dat Mr. Bakker zou voortgaan over Van Eeden te spreken zoals geschied was in het november-nummer. ‘Niet de karakteristiek van W.K. mishaagt mij maar mij ergert het feit dat v.E. nu hij ziek en weerloos is, zóó wordt besproken’. Boeken verzocht voorts machtiging om het antwoord van zijn mede-redacteuren aan Kloos over te brengen. Van Deyssel zei hierop per ommegaande steun toe, terwijl uit door hem van Titia van Looy-Van Gelder en van Frans Erens ontvangen brieven, van respectievelijk 7 en 17 november '29, blijkt dat Boeken ook van die zijde de gevraagde steun verkreeg. Op 10 november d.a.v. richtte Boeken zich weer tot Thijm. Dit schrijven is van eminent belang omdat daarin getwijfeldGa naar voetnoot3) wordt aan de identiteit van Mr. R.H.J. Bakker, een twijfel die bij Boeken nog versterkt moet zijn geworden door de, tegenover hem, door Kloos betoonde kennelijke onwil om mededeling te doen van het adres van Mr. Bakker. Boeken vertelt dan eerst dat hij zich voorlopig heeft tevredengesteld met een brief aan mevrouw Kloos, ‘waarvan ik je de copie hierbij doe toekomen. (...) In den brief wordt nog gezinspeeld op een zeer hartelijken brief van W.K. waarvan je den inhoud waarschijnlijk wel kunt vermoeden en waarin hij de fictie “Mr. B.” handhaaft’. Daarna volgt het afschrift van zijn brief aan Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe:
Amst. 10 Nov. 1929 Beste Jeanne Ik heb zoo'n vast vertrouwen in Willem's waarheidsliefde dat ik hem gaarne geloof als hij zegt te meenen dat de schrijver van 't artikel ‘W.K. en v.E.’ ‘sukkelend in 't Buitenland is’. | |
[pagina 143]
| |
Ik ben vast overtuigd dat, al heeft een ander het geschreven, jij de moreele auteur er van bent. Indien ik mij, zooals Willem mij verwijt, aan de zijde zijner vijanden had geschaard, zou ik mij zeer verheugen om de plaatsing van dat stuk, waarin zoo te onpas K. geprezen, v.E. omlaag gehaald wordt. Trouwens wanneer iemand een niet vleiende karakteristiek van v.E. zoekt, vindt hij die veel uitvoeriger in G. Kalff Jr.'s boek en veel fijner in van Eedens artikel, onder den schuilnaam L. Nijland. Als vriend van W. moet ik de plaatsing van 't stuk zeer betreuren; immers het schaadt W.'s reputatie zeer zeker, daar het in zijn tijdschrift staat met de ongunstige karakteristiek van v.E. tot pendant. Ik stel dus voor: laat de zogenaamde Mr. B. òf in de Dec. aflev. amende honorable doen òf voorgoed zwijgen. Wordt 't stuk in den zelfden geest voortgezet dan publiceer ik deze brief. Wat betreft den ziekelijken toestand van v.E. dan verwijs ik je naar den heer L. Simons. Hij kan je volkomen inlichten. Wil je bij geval het medelijden voor v.E. bij 't publiek wekken, laat dan de zoogenaamde mr. B. zoo voortgaan. Wanneer ik deze brief publiceer, voeg ik er natuurlijk bij dat ik als lid der redactie mij persoonlijk (niet per brief) had willen wenden tot mr. B en dat ik op mijn verzoek om diens adres van W. de mededeeling kreeg: mr. B. is sukkelend in 't buitenland.
De na 10 november door Boeken ondernomen stappen, waaromtrent wij wel altijd in 't duister zullen blijven tasten, hebben - in elk geval na een bewogen onderhoud met Kloos - geresulteerd in een ingezonden stuk van deze laatste, te vinden in het Algemeen Handelsblad van vrijdag 15 november en herdrukt, als bericht aan de abonnees, in het decembernummer van De Nieuwe Gids, 1929 II, 621. Deze, waarschijnlijk door Boeken aan Kloos afgedwongen, verklaring luidt in haar geheel: Naar aanleiding van het feit, dat onder het artikel van mr. Bakker in de November-aflevering van ‘De Nieuwe Gids’, staat: ‘Slot volgt’, deel ik, in overleg met de andere redacteuren, mede, dat dit slot niet in de ‘Nieuwe Gids’ zal verschijnen. Het speet ons te moeten vernemen, dat Van E.'s gezondheidstoestand, van welken wij niets wisten, zeer ongunstig is. En het lijkt ons dus wenschelijker de verdere publicatie van bovengenoemd artikel na te laten. Met dank voor de plaatsing en andere couranten verzoekende dit bericht over te nemen, Hoogachtend, Willem Kloos. 14 November 1929.
De redactie van het Algemeen Handelsblad voegde hieraan nog toe: ‘Wij rijn door Willem Kloos' mede-redacteurenGa naar voetnoot1) gemachtigd te verklaren, dat zij ook afgezien van Van Eedens gezondheidstoestand, de plaatsing van het geïncrimineerde stuk betreuren’. Hoe bewogen, en waarom zo bewogen, het onderhoud tussen Boeken en Kloos zich voltrokken heeft, blijkt uit een volgende brief van Boeken aan Thijm, een brief die tevens duidelijk maakt dat Boeken wel zeer drastisch te werk is gegaan, ja zelfs niet vrij te pleiten valt van een te eigenmachtig opcreden, dat zeker níet gedekt was door volmachten van zijn mede-redacteuren. Boeken schreef toen:
Amst. 16 Nov. [1929]. Waarde Vriend, Ik weet niet of je het Handelsblad leest. De ‘zaak’ mr. Bakker is nu, geloof ik, tegenover het publiek ‘gered’. Toch wilde ik iets getuigen dat door het publiek toch niet zou worden begrepen. Ik heb Kloos bezocht en hem voorgesteld eenig redacteur te blijven. De aanval van toorn en wanhoop, gewekt door het besef dat hij door zijne mederedacteuren verlaten werd, was zoo geweldig en bovenmenschelijk, dat ik nooit zoo zeer den indruk van zijne grootheid heb gekregen als toen. | |
[pagina 144]
| |
Ik zal wel nooit dit besef aan het nageslacht kunnen overbrengen - doe jij dat. Hij was groot en is groot - maar helaas! hij is heerscher van een ledig rijk want de Herinnering heeft hem begevenGa naar voetnoot1). Wat zal de literatuurgeschiedenis, die niets is dan papier, inkt, pennen en drukpersen ooit van dezen mensch, dezen ‘god-op-aard’ begrijpen. Wees hartelijk gegroet door t.t. Hein Boeken.
Was hiermee voor de redactie van De Nieuwe Gids de zaak - Mr. Bakker definitief van de baan - op 3 mei 1930, bij de vervroegde viering van Kloos' 71ste verjaardag, behoorde Boeken weer, evenals Thijm, tot de genodigden aan de feestmaaltijd -, voor ons resteert nog steeds het vraagstuk betreffende de identiteit van Mr. R.H.J. Bakker. De oplossing van dit vraagstuk wordt ten zeerste bemoeilijkt en is feitelijk voorgoed onmogelijk gemaakt doordat over de zaak-Mr. Bakker geen enkel document in het Nieuwe Gids-archief bewaard bleef. Dat Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe dus ook het aan haar toegerichte schrijven van Boeken, de dato 10 nov. 1929, alsmede diens brief aan Kloos, heeft doen verdwijnen, geeft intussen te denken. Deze bijzonderheid mag, geloven wij, worden aangevoerd als eerste argument voor Boeken's en ons vermoeden dat Jeanne Kloos en Mr. Bakker éen en dezelfde persoon zullen zijn geweest. In dat geval zou Jeanne Kloos zich van een schuilnaam bediend, en dan haar eigen initialen J.H.R., zij 't in andere volgorde, gehandhaafd hebben! Een tweede argument schijnt ons te liggen in het feit dat Jeanne Kloos, zoals bij de lectuur van haar vele bijdragen aan De Nieuwe Gids al vlug opvalt, een zekere voorliefde had voor bepaalde, telkens bij haar terugkerende, citaten, gevleugelde woorden en vaste uitdrukkingen. Opvallend is daarbij de frequentie van: passez moi le mot, darum heiszt Dichter Trovatore, mundus vult decipi, souffle de l'histoire, native antipathy, unisono, outsider, beinfluenceerd, gemakkelijkheid van adaptatie. Men vindt ze stuk voor stuk terug in het artikel van Mr. Bakker, waarin trouwens niet alleen de stijl en toon van Jeanne Kloos, maar ook het haar zo eigen veelvuldig cursiveren en het tussen haakjes plaatsen van lange tussenzinnen, onmiddellijk in 't oog springen. Wij erkennen dat deze, niet geringe, argumenten wellicht toch een doorslaggevende overtuigingskracht ontberen, maar wij geloven wèl omstandig te hebben toegelicht waarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid mag worden aangenomen dat Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe zich schuilhoudt achter de vermomming als Mr. R.H.J. Bakker. Vaals. Harry G.M. Prick. |
|