| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
De Gids. Januari.
Naar - 273, 140 C. is de titel van een studie over Leo Vroman door Th. Govaart, waarbij schr. tot de conclusie komt, n.a.v. Inleiding tot een leegte, dat het gevoel van gemis, dat Vroman bezielt, een ‘diepere en meer fatale grondslag’ heeft in het bewustzijn van een absolute levensonzekerheid. Slechts de aanwezigheid van de geliefde is in staat de dichter een veiligheidsbesef te geven. - Garmt Stuiveling publiceert Jacques Perk: Van inspiratie tot publikatie, het zevende hoofdstuk uit de biografie ‘Het korte leven van Jacques Perk’. Het gepubliceerde hoofdstuk loopt over de ‘najaarsmaanden van 1879’ tot de viering van het ‘derde eeuwfeest’ van Hooft, waarvan het vers ‘De schim van P.C. Hooft’ het resultaat is.- Aan de hernieuwde dichterlijke activiteit van Herman van den Bergh wijdt Vestdijk een artikel in de Kroniek van de Poëzie, getiteld De Sluiswachter van het Getij. Van een zich herhalend expressionisme als aanloop tot deze tweede creativiteit is geen sprake. Maar, zo Vestdijk, ‘wil men toch nog naar aanknopingspunten zoeken dan lijkt, globaal, deze bundel eerder een verre consequentie van Van den Bergh's “expressionisme”, dat hier, tot onherkenbaar wordens toe gekalmeerd en in evenwicht gebracht, enkele oude doelstellingen met nieuwe middelen verwezenlijkt...’.
| |
Critisch Bulletin. December.
H.E. van Gelder bespreekt de studie van Rosalie L. Colie, Some Thankfulnesse to Constantine, een werk dat weliswaar geen verrassend nieuws brengt, maar dat zijn waarde ontleent aan de intelligente wijze waarop de amerikaanse schrijfster de bekende gegevens interpreteert en aanvult. - Het verschil tussen de zuidafrikaanse poëzie die naturel en kleurling hebben uitgebeeld en de jongste bundel van D.J. Opperman, Blom en Baaierd, ziet M. Nienaber-Luitingh hierin dat Opperman de nietblanke hier niet in zijn eigen omgeving stelt, maar juist in zijn contact met de blanke maatschappij. De sociale ongelijkheid enerzijds, maar anderzijds ook de hieruit voortvloeiende bedreiging van de blanke beschaving stelt de dichter in een scherp licht. Zijn technisch vermogen, waardoor de uitgebeelde werkelijkheid tevens tot symbool wordt van een dieper liggende realiteit, en de kracht waarmee hij een bepaalde plaatselijke sfeer weet op te roepen, maken Opperman tot een opmerkelijk talent in de afrikaanse letterkunde.
| |
Ontmoeting. Januari.
Vanwege het ontbreken van elke compositie vergelijkt M.B. Kappellekensbaan en Zomer te Ter-Muren van Louis Paul Boon met de Ideën van Multatuli.
| |
Maatstaf. December.
Man in het zwart, Heer in het groen is geschreven als artikel door Rodenko bij de 70e verjaardag van Pierre Kemp. Hij is van mening dat Kemp met zijn ‘kleine liederen’ onder de grootste nederlandse dichters gerekend moet worden. Geheel passend ook in onze tijd, waarin ‘de poging een niets, een leegte te schaffen... de werkelijke inzet is van de moderne poëzie’. Zo symboliseert de Zwarte Man in het gedicht Nieuws van de Zwarte Man, het Niets of wel hij symboliseert de dichter als schepper van dat Niets. - Fernand M. de Louvick publiceert twee brieven van Kloos aan Kemp, resultaat van twee vergeefse pogingen van de limburgse dichter om door te dringen tot ‘de heilige hallen van de Nieuwe Gids’.
| |
| |
| |
Januari.
Annie Salomons geeft gevoelvolle herinneringen aan Reinier van Genderen Stort.
| |
Nova et Vetera. XXXIV, Nr. 2.
J. du Bois s.j. doet een poging om De Poëzie van Albrecht Rodenbach te belichten vanuit zijn ‘mens-zijn’ om al doende te komen tot een herwaardering van Rodenbach als dichter.
| |
Het Boek van Nu. December.
De verzenbundel De Gelieven heeft Urbain van de Voorde vervolgd met zijn Metamorfosen, gewijd aan veertien minneparen vanaf Diana-Endymion tot Kafka-Milena Jesenska. Een der gelieven richt zich in deze verzen telkens tot de partner. De draad, zo schrijft Raymond Brulez, die deze subtiele gedichten tot een harmonieus geheel maakt, is schrijvers coherente visie op de Platonische Eroos, die hij eertijds in zijn studie Gezelle's Eros heeft verdedigd. - Garmt Stuiveling roemt de inleiding van Een boecxken gemaket ende bescreven van Suster Bertken etc., uitgegeven door dr. C. Catharina van der Graft. Hij betwijfelt het of het achttal devote liederen waaraan Bertken haar roem te danken heeft, inderdaad mag uitgebreid worden met een negende, dat omstreeks 1950 door dr. Marie Kronenberg in een berlijns hs. gevonden is. - G. Stuiveling waardeert de fascimileeditie van Das Buch Extasis, Cort Begryp der XII boecken Olympiados, en Abrégé des douze livres Olympiados door C.A. Zaalberg (1956), met de herdruk van Het Bosken en Het Theatre en Epitalameon, ofte Houwelycx Sanck (uitg. W.A.P. Smit, 1953) als waardevolle bijdragen tot de Jan van der Nootstudie. Hij wijst verder op het belang van de brieven uit het Huydecoper-archief, door Henri A. Ett gepubliceerd.
Januari. P.H. Ritter Jr. geeft de lezer een blik in de aard van de onderwerpen door Vestdijk behandeld in zijn Zuiverende Kroniek. - Pierre H. Dubois acht De koele Minnaar van Hugo Claus, ‘een roman met grote kwaliteiten’.
| |
Het Boek. 1956, Afl. 3.
Mej. M.E. Kronenberg oppert tegen de Suster Bertken-uitgave van C. Cath. v.d. Graft bezwaren van bibliografischen aard; zij is ook teleurgesteld door de reprodukties van de oude houtsneden.
| |
Streven. Januari.
M. van Woerkom s.c.j. belicht Het vroomheidstype van de Moderne Devoot. Anti-intellectualistisch, onkunstzinnig en extravagant in zijn deugdbeoefening, kan de Devoot moeilijk voor humanist versleten worden, zoals men dit soms pleegt te doen. ‘Bij het groeien van de beweging echter zijn de al te scherpe kanten afgesleten en werden eenzijdigheden opgeheven’.
Februari. Een zeer instructief artikel wijdt Th. Govaart aan de experimentele poëzie onder de titel Februarizon over de poëzie der Vijftigers; met Rodenko, Nieuwe Griffels Schone Leien, wijst hij op verschijnselen in deze dichtkunst die bij dichters uit de vorige eeuw reeds te vinden zijn. Aan de hand van Lucebert's vers Argument ter aanmoediging vestigt hij de aandacht op het irrationele en sterk associatieve in deze poëzie, dat bv. de voortzetting van een metafoor in bijbehorend vlak van beelden als voortkomend uit logische structuurprincipes verwerpt. Ideologisch accentueren de Vijftigers ‘de in onze kultuur verwaarloosde vermogens van wil, gevoel en lichamelijkheid’, terwijl een romantisch verlangen naar rust en zuiverheid bij allen is aan te treffen.
| |
| |
Ook meent Govaart bij de experimentelen hier en daar een zoeken naar christelijke mogelijkheden te zien.
| |
De Vlaamse Gids. December.
Karel de Clerck wijst erop dat Boutens het werk van Oscar Wilde in Nederland heeft geïntroduceerd en zijn persoonlijkheid verdedigd heeft met een beroep op de onafhankelijkheid van de kunstenaar. - L. Flam vat de ideeën van Nietzsche samen in het artikel Nietzsche in het licht van de crisis der burgerlijkheid.
Januari. De grootste betekenis van Het tijdschrift ‘Ruimte’ voor de Vlaamse cultuur ziet F. van Pessel hierin dat ‘het... een nieuwe groepering gevormd en aan het werk gezet (heeft)’. De jongeren hebben in Ruimte gelegenheid gekregen hun werk te publiceren en bovendien heeft het ‘bewezen dat de Vlaamse Beweging niet dood bleef en dat een cultureel tijdschrift leefbaar was’. - Over Charles de Coster en de Vlaamse Beweging schrijft A. Gerlo, die er de nadruk op legt dat de flamingantische artikelen van De C. niet los te denken zijn van het geheel der jonge Vlaamse beweging, die verscheidene waalse en brusselse intellectuelen telde ‘wier moedertaal het Frans was of die in het Frans waren opgevoed en die bovendien een grondige afkeer hadden van het Frankrijk van Napoleon III’.
| |
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam. 1956, Afl. 4.
M. Schönfeld behandelt in Onstandvastige Plaatsnamen voorbeelden van verandering van plaatsnamen, en de factoren die daartoe aanleiding hebben gegeven. - D.P. Blok geeft een overzicht van De inhoud van de Amsterdamse vragenlijsten die te raadplegen zijn op het Naamkundebureau. - V. Verstegen o.f.m. drukt in Een toponymische beschrijving te Lokeren in 1617 een register af, opgemaakt in 1617-1618, van het grondbezit van een abdij; met de gegevens daarvan heeft hij een kaart kunnen tekenen van de percelen met hun namen. - P.J. Meertens beschrijft het rijke antroponymische materiaal dat op het Naamkundebureau verzameld is bij De registratie der Nederlandse familienamen, met een beschouwing over de wijze waarop het zal kunnen worden verwerkt. - Bladvullingen: Een Westvlaamse vondelingennaam (O. Leys); Een moderne Vondelingennaam (M. Schönfeld).
| |
Leuvense Bijdragen, Bijblad. XIV (1955), Afl. 3 en 4.
J. Aerts heeft een onderzoek ingesteld bij ruim 2600 lagere-scholieren naar de Tongpunt-r en Huig-R in het Dialect van Turnhout; daarbij is gebleken dat de ontwikkeling naar de huig-variant verder is gevorderd bij de burgers dan bij de landbouwers en arbeiders. - De dubbele aflevering is verder gevuld met de gebruikelijke boekbesprekingen, kroniek- en tijdschriftoverzichten.
Nu Prof. Dr. L. Grootaers is overleden, zal het tijdschrift voortaan worden geredigeerd door Prof. Dr. J.L. Pauwels, Naamse Vest 48, Leuven.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Oktober.
In een poging om de figuur van Herman Teirlinck te localiseren plaatst Albert Westerlinck de schrijver in het kader van het franse Dilettantisme. Hedonisme en virtuositeit zijn daarvan de belangrijkste trekken. De figuur van Henri, hoofdpersoon uit Zelfportret of Het Galgemaal is volgens Westerlinck slechts ten volle te begrijpen wanneer men hem ziet als Dilettant. Van waarlijke grootheid kan men bij deze roman
| |
| |
niet spreken; Teirlinck mist nu eenmaal ‘de felheid van het geweten, die, mits artistieke gaven, een schrijver belangrijk maakt’.
November. Lode Wils schrijft in ‘Vlaams en Hollands in het Verenigd Koninkrijk’ over de moeilijkheden waarmee het Vlaams te kampen heeft gehad in zijn wording tot cultuurtaal. - In de Kroniek van de Vlaamse poëzie geeft Jos de Haes beschouwingen over de experimentele dichtkunst naar aanleiding van Jan Walravens Waar is de eerste Morgen? De jonge experimentele Poëzie in Vlaanderen. Hij verwacht dat mettertijd vele excessen in deze poëzie zullen verdwijnen en dat de dichters zich meer zullen bezinnen op structuur en blijvende waarde van het vers. - J.L. Pauwels bespreekt drie werken uit de reeks Bouwstoffen en Studiën voor de Geschiedenis en de Lexicografie van het Nederlands, uitgegeven door het Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, nl. M. Gysseling en A.C.F. Koch, Diplomata belgica ante annum millesimum centesimum scripta; J. Moors, De Oorkondentaal in Belgisch-Limburg van circa 1350 tot 1400; H. Vangassen, Bouwstoffen tot de historische Taalgeografie van het Nederlands. Hertogdom Brabant. - Albert Westerlinck bespreekt De Kroniek van P.L. Tak door W. Thys en memoreert in het biezonder de twee synthetische hoofdstukken ‘Het Credo van Negentig’ en ‘Mystiek en Socialisme’. Hij acht Jean Weisgerber, De Vlaamse Literatuur op onbegane Wegen minder analytisch en erudiet dan de studie van Thys, maar waardeert erin het inzicht dat het geeft in de betekenis van het tijdschrift De Boomgaard. In de rubriek Boekbesprekingen wijst A. Westerlinck op het verschil tussen Rob. Antonissens Schets van den Ontwikkelingsgang der Zuidafrikaanse Letterkunde, 10 jaar geleden gepubliceerd, en zijn thans verschenen Die Afrikaanse Letterkunde van die Aanvang tot Hede. Verder bespreekt W. de volgende bloemlezingen: René Gaspar en Rob. Roemans, Onze Middeleeuwse Letteren als
Spiegel van ons Volk; A. van Duinkerken, Zeven Eeuwen Katholieke Poëzie, en Het Goud der Gouden Eeuw samengesteld onder leiding van Van Duinkerken door diens Nijmeegse studenten.
December. R.F. Lissen gedenkt Albrecht Rodenbach ter gelegenheid van de honderdste verjaring van zijn geboortedag.
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. 1956, 4 (Juli-Augustus).
J. Aerts herdenkt ‘de Duitse literatuurgeleerde, criticus en essayist’ Ernst Robert Curtius. - De dubbele aflevering bevat verder verslagen van de keurraden over academische prijsvragen van 1944 tot 1948, en een Bibliografie van Prof. Dr. J. van Mierlo (2200 nummers), met een Levensbericht, door Rob. Roemans.
1956, 5 (September-Oktober). R. Foncke geeft Een bondige kommentaar bij het gedicht ‘De Koetse’ door Omer-Karel de Laey; bij de uil op de wilgetronk in de voorlaatste strofe speelt z.i. volksgeloof door over de uil en de wilg, en de sfeer van het hele gedicht herinnert hem aan de ‘wilde jacht’. - Het verslag van de vergadering van 24 oktober bevat een In Memoriam Dirk Coster van E. Rombauts, en de toespraak die A. van Loey gehouden heeft bij de begrafenis van L. Grootaers. - Jan F. Vanderheyden vraagt aandacht voor de te weinig bekende F. de la Fontaine en zijn Verhandeling over de Redenvoering. - Een artikel van J. van Mierlo, Om Hendrik van Veldeke, bestaat uit twee hoofdstukken. Het eerste geeft Kanttekeningen bij de studies van P.C. Boeren over Veldeke, grotendeels afwijzend; in het tweede, Bij het verweer van Prof. Dr. Th. Frings (tegen Van Mierlo's Oplossing van het Veldekeprobleem: zie NTg. XLIX, 347), handhaaft hij, onvervaard en onvermoeid,
| |
| |
al erkent hij zich in het taalkundige de mindere van Frings, zijn mening dat de beschouwingen van Frings en diens kritische behandeling van de tekst zijn ingegeven door een aprioristische neiging om Veldeke in de rijnlandse cultuurkring te plaatsen.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. XXIII, Afl. 1.
D.A. de Graaf vervolgt zijn artikelenreeks over De Leuvense periode van Allard Pierson.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. X.
J. Kuypers publiceert no. VII van Bergop!, getiteld Geboorteweeën en kinderziekten, n.l. van de socialistische beweging in België. - In de rubriek Kronieken beschrijft Garmt Stuiveling de episode Mathilde Thomas uit het leven van Perk. - In de rubriek Zoek de mens stelt G(erard) W(alschap) de vraag Kan men een land kennen door zijn Letterkunde? Hij komt - n.a.v. een artikel van M.F. Guyard - tot de slotsom dat de literatuur vaak maar zeer ten dele spiegel van de werkelijkheid is. A(chilles) M(ussche) schrijft een In memoriam Dirk Coster, ‘allesbehalve een wekeling, maar een strijdbaar moralist’, ‘rijker aan contrasten en spanningen, dan zijn tegenstanders hebben vermoed’. M. roemt vooral de ‘Marginalia’, ‘trofeeën van veel zware strijd’. H(ubert) L(ampo) schrijft waarderend over Een vrouw met name Suzanna van Yvonne de Man, ‘de meest belangwekkende (schrijfster), die wij op dit ogenblik in Vlaanderen bezitten’. Het boek is zonder dat van Gijsen niet te denken, maar heeft onmiskenbaar eigen kwaliteiten.
XI. Hubert Lampo schrijft over Charles-Joseph, de Grave. Vlaams staatsman en fantast, een 18e-eeuwer die een merkwaardig boek schreef ‘La République des Champs Elysées’.
XII. Julien Kuypers zet de reeks Bergop! voort met VIII. In het Walenland kraait de rode haan. - In de Kronieken schrijft Achilles Mussche over Het essayistisch en literair-historisch proza. Tachtig en negentig in Nederland, i.v.m. 's-Gravesande's ‘De Geschiedenis van de Nieuwe Gids’ en W. Thijs' ‘De Kroniek van P.L. Tak’. Beide boeken beschouwt hij als een aanwinst, maar hij betreurt in het eerste o.m. het eenzijdig en daardoor onrechtvaardig beeld dat van Kloos gegeven wordt, in het tweede dat niet aangegeven is dat de ommekeer: weg van het egocentrisme, het naturalisme enz. al bij een aantal Tachtigers zelf begonnen was.
| |
Tydskrif vir Letterkunde. Desember.
Deze aflevering is bijna geheel gevuld met scheppend werk. Van André P. Brink is een opstel Prosa en die kuns, een beschouwing over het proza als kunstvorm.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Oktober 1956.
In de afdeling ‘Taal- en Geesteswetenskaplike Bydraes’ zijn afgedrukt enige referaten, gehouden in de jaarvergadering van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns over het centrale onderwerp Die Behoud van Geestelike Waardes in Suid-Afrika. In die reeks komt voor Die Kuns - Sy Wese en Roeping van G. Dekker; kunst is in dit referaat literaire kunst. - De afdeling ‘Natuurwetenskaplike Bydraes’ bevat een artikel van het ‘Vaktaalburo’ van de Akademie, Enkele Netelige Tegniese Terme en Benamings, en hulle Afrikaanse Ekwivalente. - In de afdeling ‘Boekbesprekings’ slaat S.P.E. Boshoff de waarde van H.J. Terblanche, Engels-Afrikaanse Tegniese Woordeboek niet hoog aan. D.B. Bosman beoordeelt uitvoerig het boek van H.J.J.M. van der Merwe, Taalfunksie en Spellingvorm, dat richtlijnen wil geven voor het aaneenschrijven van woorden; de recensent heeft ernstige bezwaren tegen de theoretisch- | |
| |
taalkundige beschouwingen van v.d.M., die z.i. voor de spellingpraktijk van weinig waarde zijn. Anna de Villiers geeft van het proefschrift van Elise Lindes, Veelheid en Binding, geen bespreking, maar reageert op een stelling daarbij, die in het Nederlands geschreven poëzie van Afrikaners, contra Anna de Villiers zelf, gerekend wil zien tot de nederlandse en niet tot de zuidafrikaanse literaire traditie.
| |
Etudes Germaniques. XI, Afl. 4.
Maurice Colleville herdenkt Fernand Mossé (1892-1956). - Edmond Jung tracht vast te stellen de Chronologie relative des faits phonétiques en germanique commun. - Uit de rubriek ‘Bibliographie critique’ vermelden we de volgende besprekingen: Gerlach Royen, Latijn en Grieks dat wij allen spreken door P. Brachin; Ernst Schwarz, Goten, Nordgermanen, Angelsachsen door Georges Zink; Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd: Herinneringen aan H. Marsman, Herman van den Bergh, Verzamelde Gedichten en A. Marja, Buiten het boekje door P. Brachin; P. Gerbenzon, Codex Parisiensis door Simon Kalifa.
| |
Neophilologus. XLI, Afl. 1.
C.W. van Boekel gaat in De Aulularia van Plautus en de Warenar van P.C. Hooft de verhouding na tussen de Warenar en het latijnse voorbeeld.
| |
Studia Neophilologica. XXVIII (1956), Afl. 2.
John Holmberg beoordeelt C.B. van Haeringen, Netherlandic Language Research.
|
|