| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
De Gids. Oktober.
P. Geyl vervolgt zijn artikel Een eeuw strijd om Bilderdijk met een kritische bespreking van de reacties van S. Gorter, Busken Huet, Alberdingk Thijm en Allard Pierson. - S. Vestdijk publiceert onder de titel Muziek is mooi, omdat zij mooi is een hoofdstuk uit een te verwachten boek van zijn hand over de muziekesthetica. - In de Kroniek van het proza wijdt J.W. Hofstra waarderende woorden aan Maurits Dekker's meesterwerk, de roman ‘Inc. Pius beveelt’ (1939), waarvan een herdruk verschenen is. - In de rubriek Nieuwe boeken bespreekt A. van Duinkerken Gossaert's uitgave van ‘De Vierlingen van den Heer van Pybrac’ door Mr. Dirck Graswinckel. De inleiding acht hij ‘een voorbeeldige studie over een poeta minor’.
November. P. Geyl vervolgt zijn Bilderdijk-studie met een bespreking van het boek van H. Bavinck, van het Gedenkboek van 1906 en van de rede over Bilderdijk van A. Kuyper. - Emmy van Lokhorst eert Herman Teirlinck in Een groot Vlaams schrijver en vestigt de aandacht op zijn laatste boek ‘Wijding voor een derde geboorte’, ‘een der merkwaardigste geschriften die ooit over de dramatische kunst zijn verschenen’. - In de Kroniek van de poëzie schrijft S. Vestdijk onder de titel Het vastgevroren ringetje over het werk van Pierre Kemp, n.a.v. diens 70e verjaardag. Hij vergelijkt hem met Achterberg en noemt Kemp o.m. ‘een van die niet al te dik gezaaide voorbeelden van een belangrijk dichterschap geheel naast de poëtische traditie’. - In de afdeling Nieuwe boeken bespreekt Eduard Ternoo de essaybundel Tussen de regels van Paul Rodenko. Hij oppert o.m. als bezwaar dat de schrijver in zijn poëziekritieken meermalen in strijd komt met de door hemzelf in het theoretisch deel van zijn boek geformuleerde voorschriften.
December. P. Geyl besluit zijn geschiedenis van de Bilderdijk-beoordeling. Een bespreking van de publikaties van Gossaert-Gerretson, J. Bosch en J. Wille wordt gevolgd door een ‘Besluit’. Geyl ontzegt Bilderdijk geen genialiteit, noemt o.m. zijn godsdienstig gevoel ‘onmiskenbaar echt’. Maar ‘dat een groep Nederlanders die in het praktische en openbare leven staan, hardnekkig gepoogd hebben Bilderdijk te verheffen tot een profeet van godsdienstige herleving niet alleen, maar van een nationale wederopstanding’ acht hij ‘een grandioze vergissing’. Voorts betoogt G. dat Bilderdijk op verre na niet het zuivere type vertegenwoordigt van de Calvinist. Bepaald een gevaar is het de rede ‘niet anders dan waanwijs’ te noemen en er een leer der onredelijkheid voor in de plaats te stellen. - J.W. Hofstra bespreekt in de Kroniek van het proza de roman ‘Mijn moeder werd opgehangen’ van E.S. Willards, een ‘hoogst merkwaardige biecht’, hoewel het boek ‘lijdt onder de vaagheid der figuren’.
| |
Critisch Bulletin. Oktober.
Anthonie Donker oefent scherpe kritiek op een beknopt overzicht van een halve eeuw Nederlandse letteren (‘L'art néerlandais d'aujourd'hui, la littérature’, enz.) gesteld in het Frans, Engels en Spaans, tot stand gekomen Met medewerking der regering, met tekst van Pierre H. Dubois. Belangrijke auteurs als Verwey, Henriëtte Roland Holst, Boutens enz. ontbreken. De lacunes en fouten maken het boek onmogelijk. De beste oplossing: ‘laten herschrijven, door den auteur zelf, met minder haast en meer ernst’. - A. Donker publiceert zijn op 17 augustus 1956 uitgesproken rede ter huldiging van de zestigjarige Hendrik de Vries. - R. Blijstra toont zich zeer voldaan over ‘Er gebeurt nooit iets’ van Marnix
| |
| |
Gijsen. Hij noemt het ‘een meesterlijk verhaal’, waarin vooral opvalt het ‘vermogen om schijnbaar eenvoudige situaties dusdanig te belichten, dat een dramatische spanning ontstaat’. - In Tussen hemel en hel spreekt C.J.E. Dinaux zijn waardering uit voor ‘Iedereen weet het beter’ van Jos Panhuijsen, waarin hij ‘een opmerkelijk compositorisch talent’ waarneemt en een echt menselijk geluid beluistert. Onder de titel Projectie en introjectie bespreekt S. Vestdijk ‘De religieuze projectie’ van F. Sierksma, dat hij een ‘werkstuk van ongewone waarde’ noemt.
November. A. Donker publiceert Pegasus verslaat de straaljager, een rede gehouden voor het 28e PEN-Congres te Londen. - S. Vestdijk bespreekt in Omwegen van het gevoel G.K. van het Reve's ‘The acrobat and other stories’. Het opschrift heeft betrekking op de neiging van de auteur zijn gevoel niet rechtstreeks te verwoorden maar langs de omweg van situatietekening. - C.J.E. Dinaux beoordeelt Het oog van de naald van J.W. Hofstra. Storend vindt hij dat bepaalde figuren bij Hofstra in doorzichtige vermomming steeds terugkeren. Voorts is z.i. de katharsis ook in dit boek gedwongen en niet overtuigend. Hij waardeert overigens Hofstra als vaardig verteller. - Bep de Jong-Keesing beoordeelt twee in Indonesië spelende boeken: ‘De tienduizend dingen’ van Maria Dermout en ‘Huis in de nacht’ van Albert van der Hoogte. In het laatste boek ziet zij - vergeleken met het vorige boek van de auteur ‘Het laatste uur’ - literaire winst. Het boek lijkt ‘zuiverder vrucht van verbeelding’ en is beter van bouw, niet steeds van karaktertekening. In het eerste boek, van Maria Dermout, vormen de figuren ‘een nauwelijks te overtreffen voorbeeld van waarneming en inleving’, - Fernand M. de Louvick noemt L.P. Boon's ‘Menuet’ een in vele opzichten meesterlijke vertelling. Het oordeel van A. Westerlinck (‘opzettelijk vulgaire smeerlapperij’) deelt hij niet. Hij ziet bij de auteur ontzetting over de beschreven uitzichtloze levens en deernis. - A. Donker bespreekt ‘Het fm-de-siècle in de Nederlandse schilderkunst. De Symbolistische beweging 1890-1900’ van Bettina Polak, dat op vele punten ook de letterkunde raakt. O.a. waar de betrekkingen beschreven worden tussen de schrijvers van tachtig en negentig en de symbolisten. - O. Noordenbos toont veel waardering voor W. Thys' boek ‘De Kroniek van P.L.
Tak’, dat hij ‘een uitstekende bijdrage tot het vullen van de bestaande leemte’ noemt. - Het nummer besluit met een uitvoerige bespreking van engelse publikaties van P. Geyl door A.E. Cohen.
| |
Het Boek van Nu. Oktober.
Dit nummer opent met een In memoriam Gerard Diels van Bert Voeten. Henk Mulder herdenkt Willem Frederik Gouwe † (1877-1956). - Pierre H. Dubois kondigt ‘Keerpunten’ aan, een keuze uit de novellen van S. Vestdijk. Hij verdedigt de auteur tegen het verwijt van cerebraliteit en wijst op het mysterieuze en magische in zijn werk. - G. Stuiveling schrijft over Het dandyisme van Jacques Perk en Oscar Wilde, die elkaar in Laroche ontmoet hebben. Reacties op deze ontmoeting van de hand van Perk bezitten we evenwel niet. Maar voor en na die ontmoeting, al sinds zijn 18e jaar, was Perk een dandy.
November. Nol Gregoor vertelt van een bezoek aan P. Kemp (Dichter in Kemp-land) in verband met diens 70e verjaardag. - Garmt Stuiveling beoordeelt het debuut van Rudi van Vlaenderen ‘Allemaal echt gebeurd’, waarin het voorbeeld van L.P. Boon z.i. meer hinderde dan inspireerde. - C.J.E. Dinaux bespreekt ‘Van Zee tot Schelp’ van Karel Jonckheere, ‘de
| |
| |
jongste verrassende bundel van een vijftigjarige’, waarin ‘een andere, dieper gelegen laag van zijn dichterschap’ is aangeboord. - P.H. Dubois acht de eerste roman van E.S. Willards ‘Mijn moeder werd opgehangen’ opvallend goed voor een debuut. In ‘De ondergang van Marie-Louise’ van Jaap Romijn mist hij eenheid. - In memoriam Dirk Coster van P.H. Ritter omschrijft diens betekenis in de Nederlandse cultuurgeschiedenis als volgt: ‘hij heeft de aandacht omgewend van de Schoonheid naar de mens’. Ontsteltenis over de mens bewoog hem tot schrijven. Ritter schetst voorts zijn betekenis voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis en zijn kwaliteiten als mens.
| |
Maatstaf. September,
Hendrik de Vries schrijft onder de titel ‘Mijn leerlingschap’ over zijn verhouding tot Bilderdijk. Niet de christelijkheid en zedelijkheid van Bilderdijks dichterschap beïnvloedden De Vries, maar vooral ‘zijn demonie: de vulkanische bodem waarop zijn half echt, half ingebeeld Christendom woekerde’. In meer dan een opzicht, o.a. verstechnisch, heeft De Vries het gevoel gehad Bilderdijks werk voort te zetten. - S. Vestdijk schrijft n.a.v. een hoofdstuk uit Kant's ‘Kritik der reinen Vernunft’ over Het persoonlijk schema, d.w.z. over de onwetenschappelijke en persoonlijke gekleurde voorstellingen waarmee ieder mens wel behept is en waarmee hij verband legt tussen zijn zintuiglijke waarneming en het abstracte begrip. Vestdijk geeft voorbeelden uit de historie van het mythisch denken, en betrekt ook de astrologie in zijn beschouwing.
| |
Ontmoeting. September.
P.J. Risseeuw bespreekt ‘Landgenoten’ van Job Sytzen, ‘heus wel een leesbaar verhaal’, maar wat zijn beschrijving van het seksuele betreft is zijn slotsom Nee, zo toch maar niet...
Oktober-November. In de poëziekroniek bespreekt C. Vermeer enkele moderne poëziebundels (Claus' ‘Oostakkerse gedichten’, Lucebert's ‘Alfabel’) en studies over moderne dichtkunst (V. Celen ‘Moderne poëzie’, K. Jonckheere en E. van Ruysbeek ‘Poëzie en experiment’, P.G. Buckinx ‘De moderne Vlaamse poëzie’). Hij vreest, wat de experimentelen betreft, dat dikwijls ‘de eigen aard van hun kunst in een woordenspel verloren gaat en dat zij niet wezenlijk zoeken naar de oplossing van de problemen die hun kunst hen stelt’. - C. Rijnsdorp publiceert de toespraak die hij hield ter opening van de Bilderdijk-tentoonstelling. Hij betoogt o.a. dat Bilderdijk de eerste calvinist van formaat is geweest ‘die door de romantiek is heengegaan en daarbij als calvinist gewonnen heeft’.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. LXXIV, Afl. 4.
Een nieuw fragment van het Boec vander Wraken, dat tot hetzelfde handschrift behoort als het reeds bekende haagse fragment H, wordt ingeleid en afgedrukt door S. de Vriendt. Hij geeft daarbij de varianten met het door Snellaert uitgegeven hs. O, en bespreekt bovendien enkele varianten tussen H en O die na Snellaert nog belang hebben. Dat de auteur een Vlaming is geweest, durft hij uit de voorhanden gegevens nog niet besluiten. - K. Heeroma wijst in Reinaert en Rose op een natuurbeschrijving in de z.g. tweede Rose, die treffend overeenkomt met een in Reinaert I; verdere vergelijking met decorresponderende plaatsen in de franse originelen, in Reinaert II en in de latijnse vertaling van de Reinaert brengt hem tot meer ingewikkelde veronderstellingen aangaande de onderlinge verhouding dan zijn eerste, voor de hand liggende gedachte dat de Rose naar Reinaert I zou hebben ‘geciteerd’. - | |
| |
Bij het mirakelspel van Nyeuwervaert houden J.J. Mak en P. Minderaa, laatstgenoemde in een Naschrift, een debat over twee emendaties door Mak in de tekst voorgesteld. - L.C. Michels geeft een Nader commentaar op Six van Chandelier, een reeks aanvullingen en verbeteringen bij de verklarende aantekeningen van G.A. van Es in zijn bloemlezing uit Six. - G.G. Kloeke heeft in Op tie manier, is tat algemeen Hollands? de indruk dat de assimilatie waarvan de titel twee voorbeelden geeft, vooral zuidhollands is tegenover noordhollands ob die en iz dat. - R. van der Meulen geeft in Sparsa (V) lexicologische en etymologische aantekeningen bij de woorden aanleg, bezaantje, Javaan, kalkoen, karwats, oerhaan, seroen, verhemelte, waaghals en wolf. - Boekbeoordelingen: C.A. Zaalberg, The Olympia Epics of Jan van der Noot (C. Kruyskamp); W.J.C. Buitendijk, Nederlandse strijdzangen vit de 16e en
de eerste helft der 17e eeuw (P.J. Meertens); G.H. 's Gravesande, De geschiedenis van de Nieuwe Gids (P. Minderaa); Woordeboek van die Afrikaanse Taal II (C. Kruyskamp.); Regesten aanwinsten Instituut voor vergelijkend Literatuuronderzoek Rijksuniversiteit Utrecht (C. Kruyskamp).
| |
Spiegel der Letteren, I. Afl. 1.
J. Deschamps geeft een uitvoerig overzicht van de geschiedenis en de betekenis van De Limburgse Aiolfragmenten. - Eug. de Bock is geneigd bevestigend te antwoorden op de door hem geopperde vraag Colijn van Rijssele, de schepper van de zinnekens? - J.J. Mak vraagt aandacht voor De strekking van Coornherts ‘Rijckeman’ (‘alleen de armen delen van zijn overvloed maakt zalig’), waaruit blijkt ‘dat de dichter van de Rijckeman (1550) er enigszins anders uit komt te zien dan de auteur der Zedekunst (1586)’. - Een grondig en instructief verslag van P.J.H. Vermeeren Over de handschriften en uitgaven van Constantijn Huygens' ‘Cluyswerck’ accentueert opnieuw de noodzaak tot ‘een nieuw ontwaken der al te lang sluimerende Huygens-filologie, die een herleving wel zéér van node heeft’. - Karel van de Woestijnes ‘Het Menselijk Brood’ wordt op fijnzinnige wijze door P. Minderaa interpreterend geanalyseerd. - M. Rutten wijdt een kroniek aan De Nederlandse literatuurgeschiedenis sedert 1945, voor wat betreft de periode 1880 tot heden. - De Bibliografie van de Nederlandse Literatuurstudie over het jaar 1955 is van de hand van E. Willekens. - In de rubriek Boekbeoordelingen bespreekt R. Lievens de uitgave van ‘Esmoreit’ door Jef Notermans (Klassieken uit de Nederlandse letterkunde Nr. 6), en L. Roose die van Ogiers ‘De gramschap’ door Dr. A.A. Keersmaekers.
| |
Taal en Tongval. VIII (1956), Afl. 2.
De Lexicologische en etymologische Kanttekeningen bij ‘De slekkentrekkers van Ronse’ van F. de Tollenaere handelen over de uitdrukking een slecke maken, die hij beschouwt als een vertaling van fra. faire le limaçon, en de woorden caracole, karakol in hun hippische en militaire betekenis. - J. Van Cleemput vervolgt zijn uitvoerige studie over Zin en betekenis van de dubbele acutus in diplomatische bronnen uit de onl. en vroeg-mnl. periode. - J. Goossenaerts heeft Iets over enkele uitheemse woorden in het N.-W. van de Kempen bijgedragen: voornamelijk franse woorden die op het paard betrekking hebben; hij schrijft de ontlening daarvan toe aan de betekenis van plaatsen in dat gebied tijdens het verkeer langs de oude postwegen. - Jo Daan verzorgt een levendige Kroniek met zakelijke en persoonlijke bijzonderheden over de periode van ongeveer eind 1953 tot begin 1956. - In de rubriek ‘Boekbespreking’ treffen we aan een beoordeling van Gerlach Royen, Latijn en Grieks dat wij allen spreken door
| |
| |
P.J. Meertens, van H.C. Landheer, Het dialect van Overflakkee door A. Weijnen, en, met enige verwondering, van een publikatie over een deens dialect door P.M. Boer-den Hoed. - Twee bladvullingen van G. Winnen.
| |
Driemaandelijkse Bladen. VIII, Afl. 4.
K. ter Laan vertelt enige staaltjes van volksgeloof als Grunneger folklore van vandaog, dij der mörn nait meer wezen zel. - H.B.M. Essink wijst Volkskundige elementen in het stadrecht van Oldenzaal aan. - Een Telgenkamp was vroeger, blijkens een artikel van B.H. Hommen, een met jonge eiken beplant stuk grond. - K. Heeroma bespreekt Nogmaals Zende, onder Maaiwoorden, nu naar aanleiding van de dissertatie van Mej. A.H. van Vessem, Oogstgerei-benamingen. - Kr. Boelens heeft een enquête onder schoolkinderen ingesteld naar De taalsituatie in het Westerkwartier van Groningen, de gemeenten Grootegast en Marum, waar Fries en Gronings en Nederlands als omgangstaal voorkomen. - H. Doedens (Sinterklaas in Dwingeloo) heeft het franse voorbeeld gevonden waarnaar De beuze Jaeger, opgenomen in Van de Schelde tot de Weichsel, door de Hoogeveense schrijver Albert Steenbergen is berijmd. - Verder enige bladvullingen en kleine bijdragen.
Na de met deze aflevering voltooide achtste jaargang zullen de Driem. Bladen niet meer bij de Erven J.J. Tijl, Zwolle, verschijnen. De redactie stelt evenwel in uitzicht dat het tijdschrift zal worden voortgezet.
| |
Levende Talen. November.
Uit de gevarieerde inhoud van de lijvige aflevering (12 vel druks) vermelden we het volgende. J. Verhage heeft enkele bezwaren tegen het betoog van L. Strengholt Over ‘Jan van der Noot en zijn psalmen’ in de decemberafievering van 1955. - Jef Notermans geeft een overzicht van het oeuvre van De dichter-schilder Pierre Kemp, die op l december 1956 zeventig jaar geworden is. - A.L.I. Sivirsky besluit zijn artikel over De periode der liedboeken. - H. Roose heeft een studie over Kategorieën van voorgeplaatste bepalingen bij substantieven opgedragen aan A.W. de Groot, bij wiens Structurele Syntaxis hij hier en daar aansluit. - De logopediste Adri M. Heymans roept medewerking in voor een Onderzoek naar een phonetischorthografische opbouw van het Nederlands, een ordelijk opgebouwd spelling-systeem, ‘te gebruiken bij intelligente kinderen met spreek-, lees- en schrijf-moeilijkheden, zowel als bij normalen’.
December. Een artikel van H. Doedens handelt over De historische roman van P.H. van Moerkerken. - In opdracht van de afdeling Nederlands en in samenwerking met de andere leden van die afdeling heeft A.J.J. de Witte in het kort Doel en middelen van het moedertaalonderwijs in het V.H.M.O. omschreven. - H. Roose wijst, naar aanleiding van W.Gs. Hellinga, Language Problems in Surinam, waartegen hij vrij wat bedenkingen heeft, op Onderwijsmoeilijkheden in Suriname. - H.J. van Wielink oppert onder de titel Mate es tallen spele goet bezwaren tegen de methode van moedertaalonderwijs die A.J.J. de Witte voorstaat. - Jo Daan bespreekt H.C. Landheer, Het dialect van Overflakkee.
| |
Volkskunde. XV, Afl. 4.
In 1957 zal het openluchtmuseum Bokrijk in (Belgisch-)Limburg geopend worden. Twee artikels hebben daarop betrekking: J. van Haver, Voor een Vlaams openluchtmuseum voor Volkskunde, en Jozef Weyns, Zakelijk bericht over Bokrijk. Bokrijk vormt ook het eindpunt in het refererend overzicht van publikaties over Landelijke architectuur door K.C.
| |
| |
Peeters. - K.C. Peeters geeft verder Kanttekeningen bij de twee delen van ‘Ars Folklorica’, in 1949 en 1946 bij De Sikkel te Antwerpen verschenen. - M. de Meyer wijdt een In Memoriam aan de franse folklorist Paul Delarue. - Voorts Kroniek, Kleine Mededelingen, Boekbespreking en Tijdschriftenschouw.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. X, 8.
In Lof en afscheid van de critische objectiviteit pleit Hubert Lampo voor een subjectieve literaire kritiek, ‘voor het volledige, existentiële engagement van de criticus’. De objectieve kritiek is zeker van belang, maar de persoonlijke inzet reikt hoger. - In de rubriek Zoek de mens noemt Marnix Gijsen vele in Brussel wonende Nederlanders Hollandse Franskiljons wegens hun voorkeur voor de franse versie van hun adres bij het invullen van formulieren etc. - Karel Jonckheere schrijft over Het Vlaamse boek en roert kwesties aan als het uitgeven van vlaamse boeken in Nederland en de verspreiding van het vlaamse boek. - In de rubriek Nederlandse letteren beoordeelt G. S(tuiveling) De vlag halfstok van Ab Visser, een leesbaar beeld van de eigen jeugd. Bovendien acht S. de groningse sfeer en het klimaat van de crisisjaren van '30 uitnemend weergegeven.
| |
Streven. November.
Dit nummer bevat een artikel over Moderne Devotie en Lekenvroomheid van M. van Woerkum S.C.J. De schrijver acht o.m. de opvatting onjuist als zou de M.D. laïcaal en anti-kloosterlijk geweest zijn: de leiders zagen integendeel het klooster als de ideale sfeer voor hun beweging.
December. K. Heireman S.J. stelt de vraag Atonale poëzie, kijkdoos of gevangenis? Als een sprekende trek van de atonale poëzie ziet de auteur het ‘systematisch weren van elk systeem’, het streven naar autonomie van beeld, woord, klank enz. Maar tot alleenzaligmakend principe kan men dit, volgens. H., kwalijk verheffen. Hij raadt de atonalen voorts aan van hun ‘knipseldoos toch geen tragische existentie’ te maken. - In de rubriek Forum schrijft J.L. Pauwels een In memoriam Professor Grootaers, waarin een kort overzicht wordt gegeven van de indrukwekkende activiteit van de overledene.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. XXII, Afl. 6.
D.A. de Graaf vervolgt zijn uitvoerige behandeling van De Leuvense periode van Allard Pierson.
| |
Standpunte. Nuwe Reeks. Jaargang X, Nr. 5.
G.S. Nienaber schrijft Oor die Herkoms van die Woord ‘Hottentot’. In dit (eerste) artikel geeft hij een overzicht van wat het onderzoek sinds ruim 300 jaar heeft opgeleverd. - In de rubriek Kronieken beoordeelt Rob. Antonissen onder de titel Kosmos hier en ver en in die laagte enkele poëziebundels. ‘Uurglas’ van de kleurlingdichter P.J. Philander vindt hij ‘ver van volmaak’, maar ‘dit bevat wél 'n aantal heel goeie, 'n paar pakkende gedigte’. ‘Steenbok tot Poolsee’ van Peter Blum is ‘werk van 'n vers-virtuoos, van 'n maklik-skrywer’, maar dat ‘wil nie sê nie, dat al hierdie verse goed is’. Een groot aantal schiet poëtisch tekort. C.M. van den Heever bereikt volgens Ant. in ‘Honderd Sonnette’ zijn opzet: ‘universaliteit en die meedeling van 'n kosmiese lewensgevoel’ niet. Ant. acht hem een ‘sternmingsdigter sonder veel meer, geen denker, geen misticus, geen siener’. Al deze sonetten getuigen ‘van onmag in die totaal-strukturering nog meer as in die vormgewing van die detail’. - M. Nienaber-Luitingh schrijft Oor die poësie van M. Vasalis en waardeert in haar werk o.a. helderheid, onmiddellijkheid van uitdrukking, eerlijke belijdenis van
| |
| |
het menselijk tekort, deernis voor alle menselijk leven en visionaire werkelijkheidsbeleving. - In Kleine kroniek oefent Jan Greshoff scherpe kritiek op Adr. van der Veen's bijdrage in ‘Perspective of Holland and Belgium’ in de ‘Atlantic Monthly’. Hij spreekt van een ‘hopeloze ratjetoe’ zonder lijn en vindt het gegeven beeld van onze letterkunde verwrongen, onzuiver en oneerlijk.
Nr. 6. In Die nuwe dans schrijft A.P. Grové, uitgaande van een opstel van S. Vestdijk in ‘Lier en lancet’, over tendenties in de moderne poëzie, o.a. over het absolute karakter van het gedicht en de ‘betekenislae’. - F.I.J. van Rensburg (Gedifferensieerde versnyding) en H. van der Merwe Scholtz (Slotrepliek) besluiten hun discussie over de stilistiek. De eerste betoogt o.m. dat het onderscheid dat S. maken wil tussen ‘die konteks van taaiwaardes’ (terrein van de linguistische stilistiek) en ‘die estetiese konteks’ (terrein van de literatuurkunde) geen zinvolle differentiatie betekent, maar een versnijding is van wat in het kunstwerk een organisch geheel vormt. Van R. ziet voor een afzonderlijke ‘taalgebruikskunde’ alleen heil, wanneer ze zich beperkt tot niet-literair taalgebruik. S. handhaaft in zijn kort slotartikel de disciplinaire zelfstandigheid van de taalgebruikskunde, ook wanneer zij zich met literaire teksten bezighoudt. Hij stelt overigens vast dat Van R. en hij het op een kardinaal punt éens zijn: dat van taalgebruik wetenschappelijk kennis genomen dient te worden, vanuit welke discipline dan ook. - G.S. Nienaber besluit zijn studie Oor die herkoms van die woord Hottentot en verklaart het woord tenslotte als volgt: ‘'n inkrimenteel-repeterende formule in 'n tiperende danslied word skerstenderwys as volksbenaming op die dansers oorgedra’. - Rob. Antonissen beoordeelt in Tweede begin met waardering W.E.G. Louw's nieuwe bundel Bybels en Babels. Voor de toekomst ver- wacht hij ‘meer van die Babelse as van die Bybelse Louw’.
| |
Tydskrif vir Letterkunde. Jaargang 6. Nommer 3.
S.P.E. Boshoff herdenkt Dr. Frederick Philippus van. der Merwe (1917-1956) en roemt zijn menselijke kwaliteiten en grote werkkracht. - In Benodig: 'n Vernuwing bepleit W.A. de Klerk ‘'n nuwe terugkeer na ons Afrikaansheid’. Hij ziet een verflauwen van de afrikaanse gedachte, o.a. op toneelgebied en op het terrein van de radio, waar men zich in de commerciële programma's overwegend van het Engels bedient, terwijl ook de inhoud on-afrikaans is. - G.J. Labuscagne waarschuwt in Klassisisme, Opvoedkunde en Taalwetenskap tegen overschatting van de klassieke vorming. - In de rubriek Boekbespreking behandelt E. Lindenberg ‘Die taal as tolk’ door C.J.M. Nienaber. Hij heeft veel waardering voor het boek, maar wil hier toch niet van ‘stilistiek op linguïstiese grondslag’ spreken.
| |
Language. Juli-September 1956.
James W. Marchand beoordeelt P.C. Paardekooper, Syntaxis, spraakkunst en. taalkunde, waartegen hij ernstige bezwaren heeft.
| |
Zeitschrift für Mundartforschung. XXIV, Afl. 3 (Oktober 1956).
In deze aflevering is de voordracht afgedrukt die E. Blancquaert gehouden heeft op het internationale germanistencongres (Rome, september 1955) over Hochsprache und Mundart im niederländisch-flämischen Raum. - Hermann Teuchert bespreekt Schönfeld, Nederlandse waternamen.
|
|