De Nieuwe Taalgids. Jaargang 50
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘tijd’ als spraakkunstgroep in het ABN
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe onmacht van Romeinse spraakkunstenaars om taalkundige en logische kategorieën uit elkaar te houden, heeft geleid tot dwaze termen als presens historicum. Indachtig dit slechte voorbeeld, mogen we het onze voorouders niet kwalijk nemen dat ze het bij de beschrijving van hun taal nog een beetje erger maakten en onder de suggestie van de ‘volmaaktheid’ van het Latijn - liet Pronklatijn zou Marouzeau zeggen - het Nederlandse systeem net zo lang verminkten tot het er een slaafse kopie van leek. De vestiging van de taalwetenschap moest daardoor - niet alleen in ons taalgebied. - een onbarmhartige strijd meebrengen tegen de stapels dwaasheden en inkonsekwenties van de traditie. Niemand zal helaas durven zeggen dat die strijd afgelopen is. Bij de naamvallen - om nu maar één voorbeeld te noemen - zijn we een flink stuk op weg. Na het konstrueren van kunstvormen als des vaders kwam de teorie dat van de vader een ‘genitief’ kon zijn, als die woordgroep maar bijvoeglijke bepaling was! Daarmee werd radikaal afgeweken van de klassieke opvatting dat een naamval een morfologische kategorie moet vormen, of althans toch een vormkategorie. Op het ogenblik geloof ik dat we ook dat stadium te boven zijn. Maar bij de werkwoorden ziet de zaak er veel somberder uit. Hier werden in het, ABN naar Latijns voorbeeld tijd en modus onderscheiden, maar genoemde Latijnse vormkategorieën moesten in het ABN vaak op een totaal andere manier weergegeven worden, vóór de betekenis dezelfde werd. Ik denk aan het perfektum, aan de konjunktief e.d., waar de zg. ‘hulpwerkwoorden’ dienst moesten doen. We komen op die kwestie nog terug. Omdat de traditionele indeling vooral bij het werkwoord onhoudbaar was, zijn er al sinds tientallen jaren voorstellen gedaan om incidenteel verbeteringen aan te brengen. Ik heb de indruk dat de definitieve sanering pas kan gebeuren doordat we de zaak in z'n geheel aanpakken, en helemaal van de grond af aan beginnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De traditionele indeling van ons werkwoordsysteemNet als bij de andere woordsoorten is ook de definitie van het begrip werkwoord meestal semantisch: het is een woord dat een werking uitdrukt. Hier en daar horen we wat schuchtere kritiek daarop, en soms wordt er zelfs een poging gedaan om opnieuw het verband met de vormkriteria te herstellen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar dan is dat meestal nog morfologisch: een werkwoord is een woord dat vervoegd kan worden.Ga naar voetnoot1). Wat nu ons eigenlijke onderwerp betreft: de tijden worden meestal uitvoerig beschreven, tot en met de onvoltooid verleden toekomende tijd, die de laatste jaren steeds meer als een onding beschouwd is, en terecht. Overigens komt de vraag in ons op: waarom wordt de tijd de ene keer beschouwd als een eigenschap van de persoonsvorm alleen, de andere keer als iets van de pv + het voltooid deelwoord of van pv + vd + onbepaalde wijs of van pv + ow? En verder: waarom is de ott de ene keer iets van de pv alleen, de andere keer iets van pv + vd: ik zie en ik word gezien? En waarom heet een andere verbinding van pv + vd nu weer vtt: ik heb gezien? De regel is in het Nederlands niet te vinden, zoals bekend, maar alleen in het Latijn. Wat daar na vertaling presens heet, heette vóór vertaling ott, enz. enz. In onderstaande voorbeelden hebben we schuin gedrukt, wat dank zij die vertaling voor tijdsaanduiding in het Nederlands in aanmerking ‘mag’ komen.
Daar ligt dus de oorsprong van onze ‘hulpwerkwoorden’ van tijd. Wat die van modaliteit betreft: men weet dat die hun bestaan danken aan hun vermogen om konjuktieven, optatieven en imperatieven weer te geven in het Nederlands. Er is dus dit gebeurd: in het Latijn of Grieks hadden we een vormkategorie (bv. de optatief) waaraan een betekenis-kategorie beantwoordde, die van - laten we het vereenvoudigen - de ‘wens’. Zonder de basis van die vormkategorie is de betekenis-kategorie van de ‘wens’, taalkundig gesproken niets. Dat geldt voor het Grieks en het ABN. Het Grieks kon ook zonder optatief wel wensen kenbaar maken, zoals het ABN een gebod kan uiten zonder gebiedende wijs, bv. door je moet komen. Maar voor de filosoof is het interessant om met het begrip ‘wens’ te werken, of - breder uitgedrukt - met het begrip ‘modaliteit’. Idem voor de psycholoog. En zo ontstaat nu de neiging om de dingen om te keren, en te gaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoeken door welke woorden of woordkombinaties de ‘modaliteit’ in het ABN uitgedrukt kan worden. Nu zitten we dan midden in de ellende. ‘Modaliteit’ kan behalve in werkwoorden, ook uitgedrukt worden in bijwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden, telwoorden, voornaamwoorden en voegwoorden. Behalve voor de bijwoorden is die konsekwentie voor de andere woordsoorten nooit getrokken, voor zover ik weet; zelfs niet voor de ‘zelfstandige werkwoorden van modaliteit’:
Voorbeelden van de andere woordsoorten zijn:
Trouwens: ook een taalpsycholoog als de Vooys heeft al gewezen op de gevaren van deze metodeGa naar voetnoot1). We vatten samen. De onhoudbaarheid van de traditionele werkwoordsindeling, is vooral door drie feiten veroorzaakt:
De terapie ligt voor de hand. We moeten terug naar de konsekwentie. Elke taal wordt volgens eigen kriteria beschreven, en wel uitsluitend volgens vormkriteria (dat was bij de Latijns-Griekse spraakkunst van huis uit ook het geval), en dan op de eerste plaats volgens syntaktische. Want de syntaxis vormt de kern van de taal, de morfologie is bijkomstig. Talen met een onbelangrijke morfologie of talen zonder morfologie zijn er genoeg: van talen zonder syntaxis heb ik nooit gehoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Korte beschrijving van de voornaamste werkwoordsvormenEr bestaan bepaalde verhoudingen tussen de werkwoordsvormen onderling (pv en vd bv.), tussen de werkwoordsvormen en andere zinsdelen (pv en onderwerp bv.) en tussen de werkwoordsvormen en de hele zin. Al die kwesties hebben betrekking op het syntagma, de horizontale as. Daarnaast bestaan er bepaalde verhoudingen tussen alle werkwoordsvormen die op één bepaalde plaats in de zin kunnen staan, bv. tussen alle voltooide deelwoorden. Die kwestie heeft betrekking op het paradigma, de vertikale as. We zullen nu achtereenvolgens vorm - en betekenisleer van de werkwoordsvormen syntagmatisch en paradigmatisch behandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Het syntagma3.1.1. Vormleer.Een werkwoordsvorm is in wezen geen verbinding tussen een ‘stam’ + een ‘uitgang’; het is de verdienste van de veelgesmade onregelmatige werkwoorden dat ze ons dat mooi laten zien: kwam en liep zijn evengoed verleden tijd als maakte en steunde; zo zijn is en kan evengoed derde persoon enkelvoud als loopt en brengt die ons zo ‘mooi’ de geleding laten zien van ‘stam’ + ‘uitgang’. Precies hetzelfde geldt ook voor bv. een voltooid deelwoord dat morfologisch ondefiniëerbaar is: lang niet alle woorden met het ‘voorvoegsel’ ge- zijn voltooide deelwoorden, lang niet alle voltooide deelwoorden beginnen met het ‘voorvoegsel’ ge-. De werkelijke definiëring van zinsdelen en woordsoorten is syntaktisch: de zin en de zinsdelen leveren de kriteria ervoor. Dat geldt ook voor het begrip ‘werkwoord’. Een eerste splitsing bij de werkwoordsvormen levert de pv op, gescheiden van alle andere vormenGa naar voetnoot1). Hij onderscheidt zich syntagmatisch vooral door twee feiten van die andere vormen: 1. Hij kan er in een hoofdzin altijd door een onbeperkt aantal zinsdelen van gescheiden worden: (de hele boel) (zal) {verkocht} {worden} 2. Hij heeft een speciale band met het onderwerp; in sommige zinstypes kan er geen enkel zinsdeel tussen pv en onderwerp: (de hele boel) waarschijnlijk (zal) {verkocht} {worden} (uitgesloten)Ga naar voetnoot2) Helemaal apart staat de vraag of we bij de gebiedende wijs moeten spreken van een nulteken bij het onderwerp: dat kan alleen uit een detailonderzoek blijken. De verbindbaarheid tussen ow of vd en onderwerp is op z'n minst een twijfelachtige aangelegenheid. Zo meteen geven we nog een voorbeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de verbindbaarheid tussen pv en ow of vd kunnen we opmerken dat de pv vrij zelden in een zin ontbreekt; er zijn in zo'n geval trouwens allerlei beperkingen in de zin. Maar liet ontbreken van een ow of een vd is heel normaal, en veroorzaakt bij de andere zinsdelen weinig of geen beperkingen. Voorbeelden zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2. Betekenisleer.De betekenisleer valt uiteen in twee stukken: 1. de oppositie tussen de pv en de rest; 2. de oppositie tussen ow en vd. We moeten goed bedenken dat we hier op een biezonder hoog peil van abstraktie werkenGa naar voetnoot1), en dat brengt grote gevaren en moeilijkheden met zich mee. Het gaat hier niet om één konkrete pv t.o. één konkrete ow in twee konkrete zinnen als bv.:
In dit geval is de oppositie vrij makkelijk aan te geven: ‘levendig en niet geïsoleerd verteld feit uit het verleden’ / ‘niet per se levendig, al dan niet geïsoleerd verteld feit uit het verleden’. Bij de eerste zin zijn het levendig verteld zijn, het niet-geïsoleerd zijn van de mededeling eigenschappen van het gebruikte zinspatroon, een gevolg van het feit dat de pv weggelaten is. Het zijn geen eigenschappen van de gebruikte ow; dat blijkt zodra we diezelfde ow in een ander zinspatroon gebruiken: wij (moesten) direkt die trein uit {lopen} Dit kan wél als geïsoleerde mededeling verteld worden, en hoeft helemaal niet levendig meegedeeld te zijn. Een ander voorbeeld van twee konkrete zinnen met een ow t.o. een pv, is het volgende:
Ik meen dat we de betekenis-oppositie hier kunnen omschrijven als ‘de wens (het bevel, de aanmaning) wordt per se geuit door iemand die zich de meerdere, de gezagsdrager voelt’ / ‘hij wordt niet per se door zo iemand geuit’Ga naar voetnoot2). Met die twee groepjes voorbeelden voor ogen, zal men begrijpen dat we een hele grote sprong maken bij onze abstraktie naar ‘de’ pv, ‘de’ ow en ‘het’ vd. De voorzichtigheid gebiedt ons om eerst de uitslagen van detailstudies op dit punt af te wachten vóór we ons wagen aan een beschrijving van de betekenis-oppositie op dit hoge abstraktiepeil. Bij de syntagmatische betekenis-oppositie tussen ow en vd hoeven we geloof ik, niet zó voorzichtig te zijn. Ik zou die willen omschrijven als ‘het beschrevene wordt niet per se als voltooid voorgesteld’ / ‘het wordt dat wel’. We gaan hierbij overigens uit van de veronderstelling dat het type gaan in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij is gaan vissen geen moeilijkheden op zal leveren. Ook hier moet een detailonderzoek beslissen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Het paradigma3.2.1. Vormleer.Ook paradigmatisch vormt de pv een duidelijke oppositie met de rest. Hij is nl. de enigste werkwoordsvorm die per werkwoord een paradigma kan vormen. Dat kan heel kort zijn (zoals bij regent, regende), maar ook vrij lang zoals bij ben, bent, is, zijn, was, warenGa naar voetnoot1). De leden van het pv-paradigma kunnen op twee manieren uiteenvallen, naar gelang van de verbindbaarheid die we als kriterium nemen. Is dat het onderwerp, dan krijgen we de onderscheiding van pv's naar getal en persoon; de tweede onderscheiding gaat volgens andere verbindbaarheden. Voor het gemak kiezen we er één uit, t.w. het zinnetje ik wou dat ... Alle pv's die niet in de bijzin daarachter kunnen staan, noemen we eerste hoofdvorm (= ott), alle pv's die wel in de bijzin daarachter kunnen staan, noemen we tweede hoofdvorm (= ovt)Ga naar voetnoot2).
Zo valt het paradigma van ben volgens deze laatste indeling in twee groepen uit elkaar: ben, bent, is, zijn vormen samen de eerste hoofdvorm; was en waren de tweede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2. Betekenisleer.Laten we om te beginnen maar tamelijk vage termen gebruiken om de betekenis-oppositie tussen eerste en tweede hoofdvorm aan te geven. De beste omschrijving lijkt me voorlopig ‘subjektieve bereikbaarheid, nabijheid, feitelijkheid’ / ‘subjektieve onbereikbaarheid, verwijderdheid, nietfeitelijkheid’. Als men die termen psychologisch wil verstaan, zou ik kunnen omschrijven met ‘nabijheid’ / ‘afstand’. Dat subjektieve element in de betekenis-oppositie moet heel sterk benadrukt worden. Er is ongetwijfeld ook een objektief element, maar ik heb de indruk dat het bijkomstig is. In elk geval blijkt nu dat de eeuwenoude gewoonte om hier te willen objektiveren een kapitale vergissing geweest is, en die heeft een kettingreaktie van dwaasheden veroorzaakt. We komen daar straks in 4 nog op terug. Allereerst nu een stel voorbeelden - grotendeels gelijk aan wat de meeste schoolspraakkunsten hier geven - van zinnen met eerste en tweede hoofdvorm. Daarbij wordt tegenover de subjektief uitgedrukte betekenis (telkens dezelfde natuurlijk) de objektief uitgedrukte betekenis vermeld, die bij één hoofdvorm heel sterk kan verschillen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier ligt nog een massa detailwerk op beschrijving te wachten. Maar hoofdzaak is op het ogenblik dat we de chaotische verhoudingen uit de rechterkolom goed in het oog houden. Wel een scherpe tegenstelling met de eenvoud van de subjektieve omschrijving in de middelste kolom. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. NamenEerste en tweede hoofdvorm hebben dus ‘psychische afstand’ als betekenis-oppositie. We konstateren hier gedeeltelijk verwantschap met de modaliteit uit de klassieke talen, naast een beperkte gelijkenis met de tijden daaruit. De splitsing in die twee kategorieën - tijd en modaliteit - bleek voor het ABN dus volmaakt ongerechtvaardigd. Wat de taal verenigd heeft, mag de taaibeschrijver niet scheiden. Het eerste stuk van de term tegenwoordige tijd is er wel heel ver naast. Objektief toekomstige feiten worden immers net zo goed als objektief tegenwoordige feiten door de eerste hoofdvorm weergegeven? Dwingt iemand ons niet het mes op de keel, om tussen tegenwoordige, verleden of toekomende tijd te kiezen, dan is het bijvoeglijk naamwoord toekomende hier minstens even gerechtvaardigd als tegenwoordige. Dan de ‘samengestelde tijden’. De naam toekomende tijd voor zal komen wordt dikwijls gerechtvaardigd door de opmerking: ‘Maar het komen ligt toch in de toekomst?’ Alsof hetzelfde niet geldt voor hij moet komen, hij wil komen enz. Het fantaseren van deze ‘tijd’ voor het ABN is wel een van de ergste misgrepen geweest uit het verleden. Ik meen dat Kollewijn een van de eersten geweest is die opgemerkt heeft dat de term voltooide tijd een dwaasheid was. Zo ontstond de verbetering: (tegenwoordige) tijd, voltooid. We zouden het daar helemaal mee eens kunnen zijn, als het eerste stuk alleen op de pv zou slaan, en het tweede stuk alleen op het vd. Zo wordt het begrip ‘tijd’ - om die term nog even te gebruiken - dus uitsluitend gereserveerd voor de pv. Ik geloof niet dat er bezwaren tegen zijn om het begrip ‘aspekt’ van toepassing te verklaren op vd en ow. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Los van dit alles staat het feit dat sommige werkwoord-kombinaties andere verbindbaarheden vertonen als andere; dat zijn weer kwesties voor biezonder uitvoerige detailstudies. Voor een volledige syntaktische beschrijving van ‘het’ werkwoord in het ABN zijn duizenden en duizenden bladzijs nodig. Hier moeten we ons tot het allereenvoudigste beperken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Samenvatting en besluitIk ben bang dat we zeker bij het onderwijs de term tijd er niet uit zullen krijgen. Pogingen om die door afstand, sfeer of iets dergelijks te vervangen lijken me voorlopig om praktische redenen onverstandig. We zullen blij mogen zijn als we invoering van de volgende formuleringen bereiken.
Daarmee is de hoofdzaak van het ABN-systeem in al z'n eenvoud beschreven. De basis voor de sanering is m.i. gelegd. Hierop kunnen we in de al vaker genoemde detailstudies voortbouwen. Daar wachten ons ongetwijfeld nog komplikaties genoeg. We mogen die zeker niet uit de weg gaan, maar het zou dwaas wezen om moeilijkheden te scheppen waar ze er niet zijn. Eindhoven, november 1955. P.C. Paardekooper. |
|