Luisterspel - hoorspel.
Het kan schijnen dat Van Dale een onderscheid maakt in de betekenis van deze woorden. Immers men leest bij het eerste: ‘door de radio uitgezonden toneelspel’, bij het tweede: ‘toneelstuk dat alleen voor de microfoon gesproken en door de radio uitgezonden wordt’. Hieruit zou kúnnen volgen dat een in de schouwburg vertoond stuk bij uitzending door de radio wel luisterspel kan heten maar niet hoorspel. De conclusie vindt geen bevestiging in het Handwoordenboek, waar bij hoorspel (<Hd.) als verklaring eenvoudig ‘luisterspel’ wordt gegeven, terwijl een luisterspel is ‘een door de radio uitgezonden toneelspel’. Ik geloof ook inderdaad dat een dergelijk onderscheid in de werkelijkheid niet bestaat, en denk bovendien dat men voor een uitzending uit de schouwburg noch het ene noch het andere woord zou gebruiken, maar spreken zou van een uitgezonden toneelstuk.
Koenen vermeldt in de 23e en 24e druk dat hoorspel = du. Hörspiel. De 23e (Bezoen) vermaant: ‘men gebruike i.p.v. het germanisme hoorspel de Ned. term luisterspel’. De 24e (Naarding) is met zijn mededeling: ‘De Ned. term is luisterspel’ minder expliciet, misschien ook minder streng, en dit dan wel onder invloed van de feitelijke ontwikkeling. Hierbij valt in het oog te houden de geregelde verbinding met luisteren, die het gebruik van hoorspel begunstigt doordat men geneigd is de herhaling van luister- te vermijden.
Een vroegere generatie heeft nog altijd moeite met het bijpassende ww. beluisteren, dat voor haar afluisteren betekende, of horen wat voor een ander bestemd was, daarnaast ook (Van Haeringen) door luisteren geneeskundig onderzoeken, ten slotte: een zekere indruk krijgen (: ‘Ik beluister in dit alles een neiging om de situatie gunstiger voor te stellen dan ze in werkelijkheid is’). De nieuwe toepassing (een hoorspel beluisteren) wordt door de woordenboeken erkend. Zij biedt het voordeel een handige transitieve verbinding op te leveren, maar heeft het in de omgangstaal nog niet gewonnen van luisteren naar (‘Heb je gisteren nog naar dat hoorspel geluisterd?’).
De grote en algemene bekendheid met de zaak zelf doet twijfel rijzen of luisterspel en hoorspel nog wel ‘termen’ zijn en niet veeleer als ‘namen’ of ‘benamingen’ hebben te gelden.
Nijmegen, nov. 1956.
L.C. Michels