De Nieuwe Taalgids. Jaargang 50
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||
Sanering van de zinsontleding.Wanneer men de zin: De boeren verlangen door de aanhoudende droogte al enige tijd naar regen op de gebruikelijke wijze ontleedt, krijgt men: de boeren - onderwerp De term ‘onderwerp’ is ontleend aan de logica. Men definieert het onderwerp weliswaar gewoonlijk als dat zinsdeel waarmee de persoonsvorm in persoon en getal correspondeert, maar toch speelt in het begrip nog wel iets van de oorspronkelijke inhoud: onderwerp van een oordeel, van een gesprek, mee. De term ‘gezegde’ is een willekeurige beperking van de eveneens in de logica thuis horende term ‘predicaat’. De term ‘bijw. bep. v. oorzaak’ dient tot uitdrukking van een relatie (nl. tot het werkwoord, vandaar ‘bijwoordelijk’), tot benoeming van een geval van onderschikking (vandaar ‘bepaling’) en tot aanduiding van een groepsbetekenis. In de term ‘bijv. bep.’ blijft de semantische aanduiding achterwege. De term ‘oorzakelijk voorwerp’ dient weer tot benoeming van een relatie en een betekenisverband. Ofschoon zowel het benoemen van de relaties als het rekenschap geven van de betekenis voor het begrip van de gegeven zin van belang is, mag men toch betwijfelen, of de juiste interpretatie van de zin door ontleding met behulp van de boven gebruikte, abstracte termen gediend wordt, terwijl de structuur van de zin er niet duidelijk door geworden is, daar de plaats van de zinsdelen bij deze wijze van ontleding geen rol speelt. Toch is die structuur van de zin een stilisticum van belang. Het lijkt mij daarom de moeite waard, na te gaan, of het mogelijk is, de zinsontleding op zodanige wijze te herzien, dat de interpretatie van de zin en het inzicht in de structuur ervan bevorderd worden.
Voor het begrijpen van een zin (en van een taaluiting in het algemeen) is het allereerst nodig, dat men de relaties tussen de delen op de juiste wijze legt. Neem bijvoorbeeld: Wat is u aan mij gelegen? Als iemand de woorden van dit fragment uit een gedicht van Boutens kent en de relaties op de juiste manier legt, mag men aannemen, dat hij deze verzen begrijpt. Onze zinsontleding moet dus gericht zijn op het aangeven van de relaties tussen de zinsdelen. Om dat te kunnen doen, moeten we natuurlijk eerst weten, welke die zinsdelen, d.w.z. rededelen zijn. Om dit na te gaan, keren we terug tot ons eerste voorbeeld: De boeren | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
verlangen door de aanhoudende droogte al enige tijd naar regen. Wanneer we deze zin in rededelen willen verdelen, moeten we ons eerst de vraag stellen: welke woorden of welke combinaties van woorden fungeren als constituerende eenheden in het verstandhoudingsproces dat met deze zin beoogd wordt? Het is de taalbeschouwing, die ons op deze vraag het antwoord moet geven. Deze leert ons bijvoorbeeld, dat een woord als door niet als constituerende eenheid van de zin te isoleren is. Het maakt deel uit van de woordgroep door de aanhoudende droogte, die als geheel een isoleerbare partiële informatie in de gegeven zin inhoudt. Deze eigenaardigheid geldt van diverse andere woorden in deze zin. Het zal niet nodig zijn ze alle op te sommen. Wel echter moet apart vermeld worden, dat verlangen in dezelfde omstandigheden verkeert: deze finite vorm (3de p. mv.) komt nooit voor zonder een corresponderend zinsdeel als ‘de boeren’ en meestal evenmin zonder een zinsdeel als ‘naar regen’ (ik gebruik hier zinsdeel dus in een andere betekenis dan rededeel). Dit laatste bewijzen we eenvoudig door een vervangingsproef. Als we verlangen door een andere, niet-synonieme persoonsvorm vervangen, kunnen alle zinsdelen blijven staan behalve naar regen. Vergelijk: De boeren sproeien door de aanhoudende droogte al enige dagen met rivierwater. De boeren praten door de aanhoudende droogte al enige dagen over kunstmatige bevloeiing. We beginnen dus de ontleding van de gegeven zin met de verdeling ervan in de volgende rededelen:
Als we de relaties nagaan die er tussen deze rededelen bestaan, komen we tot de conclusie, dat de boeren verlangen naar regen de hoofdgroep (het hoofdrededeel) is, zonder welke de andere in de lucht komen te hangen. De delen al enige dagen en door de aanhoudende droogte kunnen slechts als antwoord op een vraag alleen voorkomen. Het rededeel al enige dagen houdt een nadere informatie omtrent het hoofdrededeel in. We noemen het: bepaling bij ‘de boeren verlangen naar regen’. Het deel door de aanhoudende droogte houdt een nadere (verklarende) informatie in omtrent ‘de boeren verlangen al enige tijd naar regen’. Ik noem het daarom een bepaling daarbij. Men zal hebben opgemerkt, dat ik de gebruikelijke verbinding van al enige tijd en door de aanhoudende droogte met de persoonsvorm alleen niet juist acht. De onderscheiding van woordgroepen leidt daar als het ware vanzelf toe. Als deze woordgroepen met elkaar een zin vormen, dan zijn er principieel twee relaties tussen deze woordgroepen mogelijk: ze kunnen nevengeschikt zijn of er kan een onderschikkend verband bestaan. Het laatste is in het gegeven voorbeeld kennelijk het geval, daar de hoofdgroep in deze zin de kern vormt, zonder welke de andere groepen niet zouden voorkomen. Bestond er nevenschikking tussen deze woordgroepen, dan zou het mogelijk moeten zijn, ze door een nevenschikkend voegwoord te verbinden. Nu kan men bijvoorbeeld wel zeggen: ‘De boeren verlangen naar droog weer en naar zonneschijn en naar warmte’; maar niet: ‘De boeren verlangen naar regen en al enige tijd en door de aanhoudende droogte’. Met andere woorden: er bestaat alleen een rechtstreekse relatie tussen verlangen en naar regen, maar niet tussen verlangen en al enige tijd of tussen | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
verlangen en door de aanhoudende droogte. Daaruit mag men concluderen, dat al enige tijd een bepaling bij verlangen naar regen is, en, daar verlangen naar regen niet los beschouwd kan worden van de boeren, moet men dus zeggen: al enige tijd is een bepaling bij de boeren verlangen naar regen. Het groepkarakter van ‘de boeren verlangen naar regen’ komt duidelijk uit in de vervanging door één voornaamwoord, als men de gegeven zin splitst in drie zinnen: De boeren verlangen naar regen. Dat gebeurt al enige tijd. Het komt door de aanhoudende droogte. Omdat men door de aanhoudende droogte ook niet door en met al enige tijd kan verbinden en er dus geen nevenschikking tussen deze rededelen bestaat, dient men, volgens dezelfde redenering, dit rededeel als een bepaling bij ‘de boeren verlangen al enige tijd naar regen’ te beschouwen. We kunnen dus de relaties in de besproken zin - en daarmee de structuur - schematisch aldus voorstellen:Als we nu het schema met de zin vergelijken, kunnen we omtrent de structuur het volgende constateren: wanneer een zin uit een hoofdgroep en bepalingen bestaat, dan worden deze bepalingen in de hoofdgroep geïncorporeerd, m.a.w. ze worden door de persoonsvorm en de rest van de hoofdgroep omsloten. De volgorde van de bepalingen is zodanig, dat iedere volgende bepaling vóór de voorgaande bepaling staat. Dus: Deze structuur komt slechts in een bepaald soort mededelingen voor, een kwestie waarop ik nog terugkom. Hiermee is de eerste fase van de ontleding achter de rug. De tweede is die van de ontleding van de woordgroepen. We beginnen met de hoofdgroep: de boeren verlangen naar regen. De relatie tussen de boeren en verlangen wordt in de vorm van de woorden uitgedrukt: er is correspondentie in persoon en getal tussen deze onderdelen van de groep. Het komt mij voor, dat dit feit in de benoeming naar voren moet komen. Ik stel voor: de boeren - 3e p. mv.; verlangen - de hiermee corresponderende persoonsvorm. Vervolgens komt naar regen. Bij de hierboven uitgevoerde vervangingsproef is gebleken, dat de relatie tussen verlangen en naar regen bijzonder nauw is. Ik stel voor naar regen aanvulling bij verlangen te noemen. A.W. de Groot spreekt in dit geval van syntactisch complementGa naar voetnoot1). Ik vermijd deze term liever, ten eerste omdat die voor schoolgebruik nodeloos geleerd is en ten tweede omdat ‘syntactisch’ de gedachte doet opkomen, dat er nog andere dan syntactische complementen bij de persoonsvorm bestaan, wat niet waar | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
is (zie de redenering betreffend al enige tijd en door de aanhoudende droogte hierboven). De traditionele termen ‘onderwerp’, ‘gezegde’, ‘oorzakelijk voorwerp’, die een nauwkeuriger benoeming pretenderen dan ze inhouden, verdwijnen op deze manier uit de zinsontleding. De woordgroep al enige tijd kan men ontleden in: enige - bep. bij tijd, al bep. bij enige tijd. De structuur van deze groep is als volgt eenvoudig voor te stellen: [al {enige (tijd)}]. Minder eenvoudig is de situatie bij door de aanhoudende droogte, doordat de groep met een voorzetsel begint. De Groot noemt de aanhoudende droogte bepaling bij door. Ik zou liever andersom te werk gaan. Hoe dit zij, de schematische voorstelling van de structuur biedt geen moeilijkheden: door [de {aanhoudende (droogte)}]Hiermee zijn, in twee fasen, de relaties van de woordgroepen in de zin en de relaties in de woordgroepen aangegeven, terwijl tevens de structuur van de zin en de woordgroepen aan het licht is gekomen. Men kan, desgewenst, verder vragen, welke informaties de gevonden woordgroepen inhouden. Men zou dan kunnen antwoorden: De hoofdgroep licht ons in over bepaalde personen, een proces en datgene waarop dit proces gericht is. De bepaling al enige tijd bericht ons over een tijdsduur. Het deel door de aanhoudende droogte geeft ons een informatie omtrent de oorzaak van wat in de hoofdgroep met zijn bepaling al enige tijd meegedeeld wordt. Omschrijvingen als deze kunnen dienen om na te gaan of de inhoud van deze rededelen begrepen is. Ze kunnen dienen om de woordvoorraad van de leerlingen uit te breiden en de functie van allerlei woorden in het verstandhoudingsproces bewust te maken. Ze kunnen tevens een oefening in het formuleren zijn. Ze staan echter buiten de eigenlijke zinsontleding, die slechts betrekking kan hebben op het aangeven van de relaties in de zin en op de structuur van de zin. Ze hebben betrekking op dat stadium van tekstinterpretatie, dat kan beginnen zodra de relaties in de zin, die bij de zinsontleding aan het licht moeten komen, de interpretant duidelijk zijn. Het kan overbodig worden geacht, vragen van deze aard naar aanleiding van iedere zin te stellen. Wel verdient het aanbeveling ze naar aanleiding van sommige zinsdelen te stellen en dan een omschrijving van het zinsdeel in kwestie te verlangen. Bijv.: De boeren verlangen ondanks het natte voorjaar al enige tijd naar regen. Hier is een omschrijving van het gecursiveerde zinsdeel als: ‘hoewel men dat niet verwacht zou hebben, want in het voorjaar was veel regen gevallen’ te verkiezen boven een term als concessieve bepaling of bepaling van toegeving. Ik laat nu nog de ontleding van enkele andere zinnen ter toelichting volgen, voornamelijk om de verschillende combinaties die als hoofdgroep voorkomen te demonstreren. 1. Moeder is sinds gisteren wegens ziekte onder het personeel weer vaders assistent. moeder is vaders assistent - hoofdgroep weer - bepaling bij ‘moeder is vaders assistent’ wegens ziekte onder het personeel - bepaling bij ‘Moeder is weer vaders assistent’ sinds gisteren - bepaling bij ‘moeder is wegens ziekte onder het personeel weer vaders assistent’. | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
Tweede fase: (ontleding van de woordgroepen): moeder - derde persoon enk., is - de hiermee corresponderende persoonsvorm, {vaders (assistent)} - aanvulling bij ‘is’ weer{sinds (gisteren)} 2. Wij drinken iedere dag om half elf een kop koffie. wij drinken een kop koffie - hoofdgroep om half elf - bepaling bij ‘wij drinken een kop koffie’ iedere dag - bepaling bij ‘Wij drinken om half elf een kop koffie’. Tweede fase: wij - 1e p. mv., drinken - de hiermee corresponderende persoonsvorm, [een {kop (koffie)}] - aanvulling bij ‘drinken’, enz. 3. Vader blijft op advies van de dokter nog enige weken in Arosa. Eerste fase: vader blijft in Arosa - hoofdgroep nog enige weken - bep. bij ‘vader blijft in Arosa’ op advies van de dokter - bep. bij ‘vader blijft nog enige weken in Arosa’. Tweede fase: vader - 3e p.e., blijft - de hiermee corresponderende persoonsvorm, in Arosa - aanvulling bij ‘blijft’, enz. 4. Mijn buurman gaat iedere dag op de fiets naar zijn kantoor. Eerste fase: mijn buurman gaat naar zijn kantoor - hoofdgroep op de fiets - bepaling bij ‘mijn buurman gaat naar zijn kantoor’ iedere dag - bep. bij ‘mijn buurman gaat op de fiets naar zijn kantoor’. Tweede fase: mijn buurman - 3e p.e., gaat - de hiermee corresponderende persoonsvorm, naar zijn kantoor - aanvulling bij ‘gaat’, enz. 5. Het regende gisteren van de vroege morgen tot de late avond. Eerste fase: het regende - hoofdgroep gisteren - bep. bij ‘het regende van de vroege morgen tot de late avond’. Tweede fase: het - 3e p.e., regende - de hiermee corresponderende persoonsvorm, enz. 6. Ik houd na deze gebeurtenis de heer Pieterse voor een bedrieger. Eerste fase: ik houd de heer Pieterse voor een bedrieger - hoofdgroep na deze gebeurtenis - bep. bij ‘ik houd de heer Pieterse voor een bedrieger’. Tweede fase: ik - 1e. p.e., houd - de hiermee corresponderende persoonsvorm, [voor {een (bedrieger)}] - aanvulling bij ‘houd’, [de {heer (Pieterse)}] - aanvulling bij ‘houd voor een bedrieger’, enz. | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
7. De tweede kamer heeft gisteren het aanhangige wetsontwerp verworpen. Eerste fase: de tweede kamer heeft het aanhangige wetsontwerp verworpen - hoofdgroep, gisteren - bep. bij ‘de tweede kamer ... verworpen’. Tweede fase: [de {tweede (kamer)}] - 3e p.e., heeft - de hiermee corresponderende persoonsvorm, verworpen - aanvulling bij ‘heeft’, [het {aanhangige (wetsontwerp)}] - aanvulling bij ‘heeft verworpen’, enz. 8. Ik geef je voor een Australische postzegel een Franse in ruil. Deze zin omvat alleen een hoofdgroep. De structuur daarvan is: ik - 1e p.e. geef - de hiermee corresponderende persoonsvorm {in (ruil)} - aanvulling bij ‘geef’ {een (Franse)} - aanvulling bij ‘geef in ruil’ voor [een {Australische (postzegel)}] - aanvulling bij ‘geef een Franse in ruil’je - aanvulling bij ‘geef voor een Australische postzegel een Franse in ruil’. Het komt mij voor, dat de volgende schematische voorstellingen overzichtelijker zijn dan de bovenstaande, omschrijvende benoemingen: | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
[pagina 26]
| |||||||
Men zal op den duur vaker naar een bepaald onderdeel van een zin vragen dan een volledige ontleding eisen. In zo'n geval is natuurlijk de omschrijvende benoeming te verkiezen. Vraagt men bijvoorbeeld uitsluitend naar in ruil (zin 8), dan zal dus het antwoord moeten luiden: aanvulling bij geven. Al deze zinnen hebben een zodanige structuur, dat de volgende bepaling steeds vóór de voorgaande staat, en wel zo, dat de aanvulling bij de persoonsvorm aan het einde staat. De volgende bepalingen worden dus door de hoofdgroep omsloten. De zinsontleding lijkt op deze wijze een simpel optelsommetje. In werkelijkheid is de situatie toch nog wel enigszins anders. Ik heb namelijk deze voorbeelden zo gekozen, dat we dit resultaat verkregen. Dat wil zeggen, dat ik ervoor gezorgd heb, dat de voorbeelden alle neutrale mededelingen inhielden, waarin geen enkel zinsdeel expressief geplaatst is. De zinnen zijn bovendien zo gekozen, dat ze in hun structuur geen invloed van de context hebben ondergaan. De hierboven geformuleerde structuurregel geldt dus alleen voor zinnen, die een neutrale mededeling behelzen. Wanneer dat niet het geval is, zal ook de structuur van de zin anders zijn. Als we voorbeeld drie wijzigen in: Vader blijft nog enige weken in Arosa op advies van de dokter, wordt het gedeelte ‘op advies van de dokter’, mits het fortisaccenten en niet te lage toon heeft, expressief meegedeeld. Het wordt (als men de zin met die van voorbeeld drie vergelijkt, ziet men het meteen) als het ware voor zijn beurt meegedeeld. Ik zou de zin nu aldus willen laten ontleden: vader blijft in Arosa - hoofdgroep nog enige weken - bepaling bij ‘vader blijft in Arosa’ op advies van de dokter - expressief geplaatste bepaling bij ‘vader blijft nog enige weken in Arosa’. Voor een nadere uiteenzetting betreffende expressieve en herhalende plaatsing van zinsdelen verwijs ik naar mijn Beknopte Nederlandse Spraakkunst, blz. 73-102. B. van den Berg. |
|