in een eventuele Nederlandse bewerking in deze vorm voor het lezend publiek zou hinderen). Hij schetst omgeving en tijdsomstandigheden, reeds nu persoonlijke opvattingen en politieke overtuiging, zoals de auteur ze in zijn werken heeft te pas gebracht, wat in latere hoofdstukken wel eens tot herhaling, o.a. over Heijermans' opvatting van het socialisme (en soms tot breedsprakigheid) aanleiding gaf. Leven en werk, want Heijermans' leven is gestadige arbeid geweest, als journalist, roman- en novellen- en toneelschrijver, tijdelijk helaas ook als toneeldirecteur, toen ‘the box-office boss’ werd.
Het boek ademt terecht bewondering voor de toneelschrijver. Is het niet dadelijk te veel gezegd, dat het na Heijermans' mystificatie met ‘Ahasverus’ wraak op de critici omdat ze zijn eersteling ‘Dora Kremer’ niet hadden geprezen, reeds duidelijk was, dat Nederland een ‘first-rate dramatist of his own’ bezat? De vrij goede ontvangst van het zogenaamd Russische stuk is niet zo daverend geweest als de auteur het later wilde doen voorkomen. Het element critiek is in Flaxmans boek onvoldoende tot zijn recht gekomen (Hunningher plaatste, overzichtelijker en vollediger, de beoordelingen van de premières in samenhang met de bespreking van de stukken). ‘Heijermans had the last laugh on his critics by making dunces of them all; he learned to take the hostility of the critics for granted’. Hij lachte noch berustte. In inleidingen schold hij de critici uit voor clowns uit het schoonheidspaleisje, impotent, duf, driest en wat dies meer zij. Waardering van zijn kant? Flaxman noemt één keer terloops Johan de Meester (zijn naam ontbreekt in de Index), die als voorbeeld voor de betrekking auteur-criticus een plaats had verdiend ter kenschetsing. ‘Uitkomst’ is bij de première uitgefloten en vond bij de critiek niet veel genade - Flaxman schrijft over toneeltechnisch tekort van de vertoning, maar had bij betere reprises behoren stil te staan -, doch de Meester had oog voor ‘de nieuwe romantiek, welke is fantazie uit de werkelijkheid geboren’. Adriaan van der Horst, nauw betrokkene, heeft in ‘Dertig jaar Op Hoop van Zegen’ geconstateerd, dat de dagbladpers na de première in het algemeen niet zo gunstig was als men later wel heeft willen geloven. ‘Eerst de prachtig geschreven, waarderende critiek van Johan de Meester (na de voorstelling te Rotterdam) erkende de juiste waarde’. In de N.R.C. had hij geschreven: ‘Holland heeft
eindelijk eens een waarlijk bewonderenswaardig toneelschrijver, een zeer bijzondere toneelschrijver’. De Meester stelde ‘Schakels’ nog boven het spel van de zee: ‘we hebben de ongezouten Breero, de ongezouten Cats, dit stuk heeft een innig Hollandsch karakter’. Maar bij ‘Bloeimaand’ waarschuwde de criticus de zeer begaafde, productieve auteur van talloze Falklanden: ‘zich in acht te nemen tegen het gemak, waarmee hij de uiterlijkheid onder woorden en op de planken brengt, wil hij geven blijvende kunst’. Toen ‘Bloeimaand’ in druk verscheen, schreef Heijermans in de inleiding over de ‘wispelturige blaaskaak de Meester’.
Heeft Flaxman voldoende oog gehad voor het samengestelde karakter van Heijermans, de moeilijke naast de goedhartige kanten van zijn persoon? Beide spreken uit de niet vermelde mémoires ‘Ik kijk terug’ van Esther de Boer-van Rijk, ruzies en hartelijkheid tussen de schrijver en de vertolkster van rollen in vele van zijn stukken.
Frederik van Eedens ‘Mijn laatste bezoek aan Heijermans’ wordt genoemd, niet de ontroerende en Heijermans karakteriserende brief van Willem Royaards d.d. 24 November 1924, gepubliceerd in de biographie door Top Naeff (‘Willem Royaards’, 1947). ‘Bijkans in zijn armen gestorven’.