De Nieuwe Taalgids. Jaargang 47
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdOver de zogenaamde letterwoorden.In een voordracht voor de afdeling Nederlandse Taalkunde van het nijmeegse filologencongres (1954) heb ik een poging gedaan tot eerherstel van de letternamen, de nomina litterarum. Daaraan zou ik graag nog iets toevoegen over de zgn. letterwoorden. Een heel biezonder en afwijkend type ontmoeten wij in het woord alfabet, afwijkend om deze reden, dat wij hier niet voor ons hebben een eenheid, gevormd uit twee of meer woorden die alleen door hun begin-elementen worden gerepresenteerd, maar een compositum bestaande uit de eerste twee letternamen in de reeks die tesamen het alfabet vormen. Op te merken valt intussen, dat het inderdaad de namen, de nomina zijn. Een van de allereerste auteurs die aandacht hebben gegeven aan het hier nader bedoelde verschijnsel, ten onzent waarschijnlijk de allereerste, Linnebank nl. in TTL IX (1921) en XIII (1925), gebruikte de benaming ‘puntletters’, een weinig gelukkige aanduiding, omdat het immers in wezen niet over letters gaat, maar over de woorden (type UNESCO of H.B.S.), waarvan de letters, hoe dan ook begrepen, slechts de componenten zijn. Zoals uit UNESCO kan blijken, zijn de punten niet eens wezenlijk in het grafische beeld. Nadien heeft | |
[pagina 324]
| |
men van letterwoorden gesproken, of ook van acroniemen, een term die het voordeel heeft dat hij zich gemakkelijk leent voor internationaal gebruik en tot vorming van het bnw. acronymisch. De voortreffelijke studie die Zumthor aan het onderwerp heeft gewijd (KNAvW 1951), meldt zich aan onder de titel Abréviations composées, en het voordeel dáárvan wordt openbaar, nog niet zozeer als men ziet dat hieronder ruimte beschikbaar is voor composita die uit beginlettergrepen zijn samengevoegd - het begrip lettergreep wat willekeurig genomen - als b.v. een meisjesnaam Malou voor Marie-Louise, Benelux, - maar meer wanneer ook gemengde typen op die manier hun thuis vinden, als Mosfilm voor Moskwa-film, waarin slechts één deel is afgekort, of zulke waarin een begin- en een eindsyllabe zijn gecombineerd, zoals Osram, dat gesmeed is uit het begin van Osmium en het eind van Wolfram. Ik erken gaarne dat ik uit de verhandeling van de zwitsers-gronings-amsterdamse romanist nederlandse zaken heb geleerd die mij tot dan toe onbekend waren, zo b.v. het bestaan van een letterwoord Lijempf, d.i. Leeuwarder ijs en melk-producten-fabriek. Ik moet wel opmerken dat de term syllabisch in het geheel van deze verschijnselen niet volkomen eenzinnig is. Zo vind ik op p. 25 als type syllabique aangeduid de abriviations composées die bestaan uit ‘syllabes initiales’, elders (p. 49) worden als syllabisch vermeld formaties als Fiat (fabbrica italiana automobili Torino). Andere voorbeelden zijn Avro, Vara tegenover b.v. VPRO, NCRV. Hier gaat het er over, dat sommige ‘types lettriques’ zich niet, andere wèl laten voegen tot een gewone, syllabisch geordende woordstructuur. Het blijkt, dat hier weer de aloude onderscheiding van nomen en potestas (of met een ander woord: valor) haar nut bewijst. Immers het komt hierop neer, dat in abréviations lettriques à valeur alphabétique, zoals Zumthor ze noemt, dus van het type NCRV, de beginletters optreden met hun namen, nomina, terwijl in Vara, Avro de klankwaarde, de potestas zich doet geldenGa naar voetnoot1). Men zou zelfs kunnen zeggen dat ze hier juist niet syllabisch zijn, en dat in NCRV e.t.q. iedere letternaam een afzonderlijke lettergreep constitueert, soms ook aldus wordt genoteerd, als in Erres. Zumthor heeft opgemerkt dat bij deze laatste soort zich gevallen voordoen waarbij dit eigenlijk niet nodig zou zijn, en dus in onze terminologie ook de potestas zou kunnen functionneren. Als voorbeeld geef ik nog weer een andere omroepnaam: KRO. Meestal geldt hier het beginsel van de letternaam, maar dat van de potestas treedt in actie in de uitspraak Kro, die ook ten grondslag ligt aan de wekelijkse KROniek in het orgaan van deze omroep. Laat mij mogen zeggen dat hij op deze manier een linguistische tussenpositie inneemtGa naar voetnoot2). En dat doet hij op nog een andere wijze, nl. in de kwestie van het accent. Bij Zumthor lezen wij wederom, dat terwijl in het Duits, in tegenstelling met het Frans, het woordaccent gemeenlijk zich in dalende richting beweegt, ‘les abréviations de ce type - en hij heeft het oog op het type NCRV - en all. comme en fr. et quelle que soit leur base, se trouvent, grâce à leur caractère arbitraire, entrer dans le type timbre-poste (accent final)’ (p. 58). Onnodig te zeggen dat het Nederlands zich op gelijke wijze gedraagt als het Duits. Zeker vinden wij hier een overtuigend bewijs voor de kracht van deze tendentie van het finale eenheidsaccent, dat zich in zulke tot op zekere hoogte | |
[pagina 325]
| |
zin-lozeGa naar voetnoot3) groeperingen onveranderlijk en mechanisch vastlegt op de eindsyllabe. En dat wel, als ik goed zie, in nog iets sterkere mate dan Zumthor het principe stelt. Immers op een andere plaats (p. 45) oordeelt hij dat deze manier van accentueren in zulke zeer kunstmatige composita de enige band betekent met hun basis: ‘I'“accent d'unité” de celle-ci, dont parle Van Ginneken, et qui, dans un groupe syntaxique ou sémantique assez un, porte sur le dernier élément’. Maar terwijl in Vrijzinnig Protestantse Radio-Omroep de klemtoon van de groep ligt op Radio, is het in de letterafkorting VPRO de o die de afsluitende duw meekrijgt. En terwijl nu, ten slotte, Avro en Vara naar normale nederlandse accentregels de klemtoon aan het begin hebben, draagt Kro - en ziedaar wederom de tussenpositie - hem èn aan het begin èn aan het einde, zoals aan een goed monosyllabum past. Principieel nochtans zullen wij moeten zeggen dat het de beginsyllabe is. Zeker niet het minst belangwekkende gedeelte van Zumthors studie vormen de Considérations Générales, waarin hij de structuur, de grammatica, de syntactische verhoudingen, de linguistische betekenis bestudeert van de door hem besproken verschijnselen. Het is mij opgevallen dat hij slechts drie voorbeelden kent (kende?) van een ‘groupe représentant les éléments d'une phrase entière’, nl. fra. SVP, amerik. gab (‘get a boche’), en de ndl. schoolnaam KIM d.i. ‘Kennis is Macht’. Wanneer ik daar de naam aan toevoeg van een haarlems schoolorkest LINOS, d.i. de naam van een griekse zanger en tegelijk Latet In Nobis Optimi Studium, - en als ik mij het verhaal herinner over een gymnasiale voetbalclub, aan wier naam DVC met de aanvankelijke betekenis: Doetinchemsche Voetbalclub de rector scholae de zoveel zinrijker zin inplantte van Domat Vim Celeritas, en wanneer ik vervolgens bedenk dat er van die soort nog vele andere te vinden zijn, dan zou ik haast vrezen dat ik onze auteur ondanks zijn duidelijke formulering niet goed heb begrepen.
Betreffende de, vrij zeldzame, combinatie van één medeklinker en één klinker of omgekeerd meent de schrijver dat zij nooit ‘syllabisch’ worden uitgesproken. Hij noemt als voorbeelden het fra. P.O. (de spoorlijn Parijs-Orleans), het duitse S.A., het ndl. U.B. Nadere kennismaking met de Vrije Universiteit te Amsterdam moet hem middelerwijl tot het inzicht hebben gebracht, dat deze constatering toch te algemeen is; de genoemde instelling immers wordt in de wandeling bijna altijd de Vu genoemd. Nijmegen, Mei 1954 L.C. Michels. |
|