| |
Uit de tijdschriften (Juli-Augustus).
De Gids. Juni. In de Kroniek van de Poëzie beoordeelt Hendrik de Vries de bundel Rozen, Distels en Anjelieren van J.W.F. Werumeus Buning met vertalingen van Spaanse dichters (Vertaler op dwaalwegen).
Juli. Op grond van een verzameling pamfletten en andere gelegenheidsgeschriften stelde P. Geyl een uitvoerig artikel samen: 1813 herdacht in 1863. - In de Kroniek van het proza beoordeelt Clara Eggink de verhalenbundel Paranoia van W.F. Hermans, onder het opschrift De schrijver en zijn onderwerp. Het onderwerp van deze auteur hangt samen met ‘het verlies van zijn geestelijke
| |
| |
idealen’, zijn afkeer van de tegenwoordige samenleving. In de rubriek Nieuwe Boeken bespreekt C.G.N. de Vooys Genus en Geslacht van C.B. van Waeringen.
De Nieuwe Stem. Juni. D.J. van der Laan karakteriseert de kunst van Bordewijk (geb. 1884) als ‘modernste van zijn tijdgenoten’. Uitgangspunt is daarbij de bundel Het Eiberschild (1949).
Critisch Bulletin. Juni. Deze aflevering, bijna geheel gewijd aan de PEN-club, die deze maand in Amsterdam vergaderd heeft, werd ingeleid door een artikel van Anthonie Donker: De Pen-Club en de wereld.
Het Boek van Nu. Juni. P.H. Ritter Jr. geeft verslag van Een gesprek met onze grote biografe, d.i. Mevrouw L.T. de Beaufort, die de verhouding van haar biografieën en haar historische romans toelichtte. - Pierre H. Dubois waardeert Het schrijverschap van Walschap, naar aanleiding van Het kleine Meisje en ik en Bejegening van Christus. - G. Stuiveling betoogt dat Gerard Knuvelder in zijn Handboek tot de moderne Nederlandse Letterkunde een Mislukt beeld geeft van deze periode, voornamelijk doordat ‘de gegeven karakteristieken onderling onevenredig zijn,’ en niet in verhouding tot de waarde der behandelde personen. - Raymond Brulez (De Muze op hoge hakken) toont goede verwachting van André De Splenter, die met de roman De Witte Weg debuteerde. - P.P. Koster geeft een persoonlijke Herinnering aan Adwaita. - J. Greshoff schrijft over de verhouding tussen De schrijver en staatsburger.
Juli. Pierre H. Dubois (Science-fiction en fantasie) beoordeelt een romandebuut van Max Dendermonde: De wereld gaat aan vlijt te gronde, - Alfred Kossman kondigt het eerste deel aan van Martinus Nijhoff's Verzameld werk. - G. Stuiveling (Liefde voor het leven) toont veel sympathie voor Clara Lennart's roman Stad met roze huizen, waarin hij hetzelfde romantisch levensgevoel aantrof als bij Aart van der Leeuw. - Raymond Brulez beoordeelt een historische roman van Marc Eemans: Het Boek van Bloemardinne, een fantastisch beeld van de veertiende-eeuwse ‘ketterin’, waarvoor bijna geen historische gegevens beschikbaar waren.
Roeping XXIX, Nummer 4. De aflevering opent met een beschouwing over Gebed en Poëzie. Grondslagen der beschaving van Jean Danielon, vertaald door Jaques Benoit. - Harry G.M. Prick verzamelde uit de nagelaten papieren van L. van Deyssel merkwaardige gegevens over Ontstaan en achtergrond van Menschen en Bergen, waaruit blijkt met hoeveel moeite deze fragmenten gegroeid zijn. - In de Kroniek schrijft Karel Meeuwesse een gevoelig woord van herdenking Bij de dood van de dichter P.N. van Eyck, waarbij de ontwikkeling van zijn talent diepgaand gevolgd wordt.
Nummer 6. J. Peters C. ss. R. levert een uitvoerige studie over De dichter als probleem voor de wijsgeer, waarin hij het beleven en het genieten van poëzie ontleedt. In de Kroniek beoordeelt Harry G.M. Prick Een rnonographie over Lodewijk van Deyssel, nl. het onlangs verschenen boek van F. Jansonius, waarmee hij zeer ingenomen is, behoudens opmerkingen over mogelijke aanvullingen uit ongepubliceerde dokumenten, en enkele tekortkomingen. - Lambert Tegenbosch schrijft over Het zwijgen van Herman van den Berg, naar aanleiding van de onlangs uitgegeven Verzamelde Gedichten, die z.i. door de Studiën gevolgd dienden te worden. Oorzaak van het zwijgen zoekt
| |
| |
hij in ‘een interne, wedergeboren nood aan helderheid’. Zelf zocht hij de oorzaak in het feit dat hij ‘de euvele moed van het scheppen verloor’.
Maatstaf. Juni 3. Paul Rodenko publiceert Enkele gedachten over het vertalen van poëzie. G. Sötemann bespreekt Het probleem der vertalingen.
Juli-Aug. Deze dubbele aflevering werd op initiatief van Paul Rodenko samengesteld als ‘generatie-nummer’. Uit de bijdragen blijkt de wisseling van ‘klimaat’ sedert de Tachtiger-generatie. Het bevat o.a. een stuk van Willem Kloos Over Louis Couperus; een niet gepobliceerd verhaal van Lodewijk van Deyssel: Van lang geleden; Brieven van J. Hulzinga aan Nijhoff; een artikel van Martinus Nijhoff Over Johan de Meester; een gedicht van Gabriël Smit In memoriam P.N. van Eyck: een belangrijk essay van Jan Hulsker over P.N. van Eyck met het opschrift Denker als dichter, dichter als denker; een ‘inleidend manifest’ van Paul van Ostayen: Et voilà: Roel Houwink's bijdrage betreft Marsman en de generatie van achttien; J.W.F. Werumeus Buning geeft Toelichting bij een toelichting, nl. een gedachtenwisseling met A. Roland Holst. - Deze bijdragen worden afgewisseld door aanhalingen, gedichten en prozastukken, die karakteristiek zijn voor de wisselende generaties. De aflevering wordt besloten door een betoog van Paul Rodenko over Een mutatietheorie van de litteratuurgeschiedenis, waarin hij besluit tot een ‘literair mendelisme’, een wisseling van perioden die zich onderscheiden door een bepaald ‘klimaat’. De jaartallen 1880, 1918 en 1950 ziet hij dan als de keerpunten.
Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde II. Juni. Deze aflevering opent met een gevoelig In Memoriam P.N. van Eyck. - Joh. B.W. Polak (Nogmaals inzicht en uitzicht) laat een ‘contra-stem’ horen door ‘in het tegenwoordig jubelkoor een zekere litteraire neergang vast te stellen’, waarbij hij zich beperkt tot ‘de roem van Lucebert, de Keizer van de vijftigers’, die na zijn bekroning weer een nieuwe bundel, Van de afgrond en de luchtmens, uitgegeven heeft. Ondanks ‘alle aanstellerij en associatieve onzin’ blijft er bij hem toch nog een ‘uitzicht’. - H.R. Eyl schrijft naar aanleiding van Gerrit Achterberg's Autodroom over De strijd om de vorm. - Mea Nijland-Verwey levert een bijdrage over Een Nederlandse letterkundige familie en het Noorden, d.w.z. de betrekkingen van de familie Van Vloten en de in het Noorden gevestigde Johannes Addens.
Nummer 3. S.F. Witstein (Vestdijk en de Januskop) oppert bezwaren tegen een essay van Vestdijk over ‘De kunstenaar en de moraal’, nl. de meerdere of mindere morele maatstaf. de kunstenaar aan te leggen. - W.J. Simons vestigt de aandacht op het eerst onlangs herdrukte grote gedicht Een Nieuw Carthago van Jacob Israël de Haan, waaruit invloed van Fr. van Eeden blijkt, en dat ‘met vaart en overtuiging geschreven, bezield is door een profetische geaardheid’. - Mea Nijland-Verwey besluit haar artikel over Een Nederlandse letterkundige familie en het Noorden, over de betrekkingen van J. van Vloten en zijn kinderen (Martha, Kitty en haar man Albert Verwey) met Skandinavië, door hun reizen en letterkundige connecties. - W.J. Simons bespreekt in de Kroniek der Poëzie Ad. den Beste's Stroomgebied. Achterberg's Autodroom heeft hem teleurgesteld, en de bekroonde bundel De vrouw van de Herfst van Hans Edinga acht hij mislukt. De poëzie van Jan Boelens en van Rudy Kousbroek vindt bij hem weinig waardering.
| |
| |
Libertinage VI No 3-4. G.H. 's Gravesande publiceert een artikel over Aug. P. van Groeningen en De Nieuwe Gids, waarbij een briefwisseling met W. Kloos.
Nummer 5. J.H.W. Veenstra schrijft over Karel van de Woestijne, naar aanleiding van A. Westerlinck's boek over De psychologische figuur van Karel van de Woestijne en P. Minderaa's Inleiding bij zijn bloemlezing uit deze dichter.
Dietsche Warande en Belfort. Juni. Th. Govaart onderzocht De anthropologie van F. Bordewijk: de Fantastische Vertellingen, Bint en het later werk. ‘De monsterlijke aard van mens en samenleving kan z.i. alleen beheerst worden door tucht, door meedogenloze wilsvorming’. Uitvoerig worden ‘de meest karakteristieke uitingen van deze auteur’ geanaliseerd. - In de Kroniek der Vlaamse poëzie worden door Jos de Haes een reeks jongere dichteressen en dichters met ‘velerlei bedoelingen’ beoordeeld, o.a. Julia Tulkens (de verzamelbundel Na het Bruidslied), Liane Bruylants (Grensstation), Adriaan Roover (met een afbrekende kritiek op de ‘atonale’ bundel Woordschurft), Lieven Rens (Zeven Eclogen) Andries Dhoeve (Op hetzelfde Thema), Johan van Mechelen (Van het dagelijks Leven). In De laatste ronde wordt een Antwerpse enquête besproken naar de meest gelezen en gewaardeerde romans: Het Vlaamse boek bij plebisciet gekeurd.
De Vlaamse Gids. Juni. W.L.M.E. van Leeuwen en G.H. 's-Gravesande stellen hun Herinneringen aan Martinus Nijhoff te boek, de eerste in proza, de tweede in sonnetvorm. - C.L. Sciarone geeft ‘bij de lectuur van Marnix Gijsen’ een karakteristiek van deze belangrijke auteur, met het opschrift De musische verrukking in Apollinisch gewaad. ‘Het werk van deze Vlaming is zo door en door Europees en blijft tevens zo innig verbonden aan de geest van zijn land’. - M. Rutten (De Hollandse poëzie nu) beoordeelt onbevangen de dichtkunst van de jongeren. Zijn conclusie luidt: ‘Er valt te bezien wat de Hollandse Atonalisten en ook zij die in hun vaarwater lopen in hun verdere evolutie daarvan zullen terecht brengen’. Persoonlijk wedt hij ‘op een batig saldo’.
Juli. Toegelicht met voorbeelden uit de Engelse poëzie beschouwt W. Schrickx De werking van de dichterlijke verbeelding. - L. Elaut wijst op de betekenis van Het Cruydeboeck van Rembert Dodoens, dat vierhonderd jaar geleden geschreven werd. - Alois Gerlo schrijft over Charles de Coster en Hendrik Conscience, ‘beiden inluiders van een literaire wedergeboorte na een lange winterschap’. Ondanks essentiële verschillen als mens en als auteur zijn er ‘aanknopingspunten en afiniteiten’.
Nieuw Vlaams Tijdschrift VII, No. 4. Karel Jonckheere en Erik van Ruysbeek wisselen in briefvorm van gedachten over Poëzie en Experiment. - Een uitvoerig artikel van Hubert Lampo is getiteld De jongere Generatie getuigt voor onze Tijd, Hij behandelt daarin een aantal schrijvers, van wie een belangrijk werk gekarakteriseerd en beoordeeld wordt. Achtereenvolgens komen ter sprake: Valeer van Kerkhove (Dies Irae), Ivo Michels (De Ogenbank), Bert van Aerschot (Ik leefde Gisteren), Hugo Claus (De Hondsdagen), Maurice d'Haese (De Heilige Gramschap), Piet van Aken (Het Begeren) en Louis Paul Boon (De Kapellekensbaan).
Nummer 5. Dirk Coster uit zijn afkeer van sommige verschijnselen van ontaarding in een artikel Anti-Modern of de Ziekte der Literaturen, ingekleed
| |
| |
in dialoogvorm. Als uitgangspunt wordt gekozen ‘een boek van een zekere Simon van 't Reve’, ‘nu ook al bekroond’. Als verklaring voor zulke ziekteverschijnselen wordt aangenomen een ‘allengs hysterisch geworden drang naar originaliteit’. - In een volgend artikel formuleert Dirk Coster zijn beginselen omtrent Kunst en Verantwoordelijkheid in vijf-en-twintig Stellingen. - In de Kroniek van het Noordnederlandse proza merkt Pierre H. Dubois op, dat bij jongere romanschrijvers en novellisten ‘aan de droom, althans aan de verbeelding een veel grotere waarde wordt gehecht dan tot nu toe gebruikelijk was’. Hij toont dat aan in het werk van een drietal debutanten: A. Alberts (De Eilanden en Bomen), H.J. Oolbekkink (Paranoia) en Jacoba van Velde (De grote Zaal), van wie hij de eerste de belangrijkste acht. Bovendien beoordeelt hij, met gemengde lof, het ‘curieuse geschrift’ van J.B. Charles: Volg het spoor terug. Daarna beoordeelt hij de jongste romans van twee oudere, zeer produktieve schrijvers: Albert Helman (De Medeminnaars) en Vestdijk (De Schandalen).
Levende Talen. Juni. Jef Notermans vervolgt zijn artikel Veldeke-tournooien, met grote waardering voor de biografie door Jozef Droogmans (1928). - H.H.J. de Leeuwe bespreekt Nederlandse vertalingen van Goethe's Faust, nl. van Lodewijk Vleeschouwer, J.J.L. ten Kate, Adama van Scheltema, Anthonie Donkersloot en Nico van Suchtelen. - Uit de rubriek Boekbeoordelingen vermelden wij die van J. van der Schaar's proefschrift (Uit de wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen) door Jo Daan; van de bundel Afrikaans Verhalend Proza (uitgegeven door M.A. Bax-Botha en Dr. D. Bax) en C.B. van Haeringen's Genus en Geslacht, door C.A. Zaalberg.
Leuvense Bijdragen XLIII, Nrs 1-2. Bijblad. Uit de talrijke boekbeoordelingen in dit dubbele nummer vestigen wij de aandacht op de volgende: Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland door J. Leenen; A.J.J. De Witte: De betekeniswereld van het lichaam door A. Carnoy; E. Schwarz: Deutsche Namenforschung I en II, door K. Roelandts en H. Draye; A. de Vin: Het Dialect van Schouwen-Duiveland, door V. Verstegen; J. Lindemans; Toponymie van Asse door V. Verstegen; M. Gysseling: Toponymie van Oudenburg door V. Verstegen; J.C. Trimp: Joost van Lodensteyn als piëtistisch dichter, door L. Roose; Fr. Stroh: Handbuch der germanischen Philologie, door L. Grootaers; J. Moors: De oorkondentaal in Belgisch Limburg van circa 1350 tot 1400, door V. Verstegen; Ph. W.M. Ausems S.J.: Klank en vormleer van het dialect van Culemborg, door V. Verstegen; P.G. Paardekooper: Beknopte ABN-spraakkunst met vragen en oefeningen, door V. Verstegen; A. Bach: Deutsche Namenkunde, door K. Roelandts; W. de Vries: Friese persoonsnamen, door K. Roelandts; C.G.N. de Vooys: Middelnederlandse stichtelijke exempelen, door J. Deschamps. - Daarop volgt een uitvoerige Kroniek (blz. 62-80) met 42 paragrafen.
Verslagen en Mededelingen der Kon. Vlaamse Academie. Maart-April. Jozef Muls publiceert een uitvoerige kunsthistorische studie: Jan van Eyck, een einde, een begin, met foto's van ‘Het Lam Gods’. - A. Carnoy behandelt Het woord beek vóór, in en buiten het Germaans. - De bestuurder M. Gilliams brengt een ‘rouwhulde’ aan de Nederlandse dichter, essayist en literatuurhistoricus P.N. van Eyck, en wenst de zeventig-jarige toegevoegde secretaris Cyriel de Baere geluk, met een toespraak, terwijl ook W. van Eeghem zijn verdiensten herdenkt. Beide toespraken zijn volledig afgedrukt.
| |
| |
Standpunte VIII. No. 4. Rob Antonissen oefent in Toets en Teëtoets scherpe kritiek uit: eerst op de Joernalistieke Essays van Jannie Kruger, aan wie hij aanstellerige retoriek en oppervlakkige journalistiek verwijt en wiens bewondering voor D.F. Malherbe hij allerminst deelt. Meer sympathie heeft hij voor Dirk Richard (Voor die nag kom), die tevelde trekt tegen feuilletonproza. Als proeve van zulke waardeloze kunst geeft Antonissen dan aanhalingen uit Maura van den Heever (Die Wit Lig) J.C. Snyman (Dwaalweë van die Liefde) en W.A. de Klerk (Die Eensames). - Finus M.P. Oosterhof (Tussen Anima en Animal) neemt een in hoofdzaak afwijzend standpunt in tegenover de Nederlandse experimentele poëzie en hun ‘geheimtaal’ als ‘modejargon’. Lucebert's taal is voor hem ‘wartaal’. Andere jongeren, die aanvankelijk begrijpelijker schreven, zijn in experimentele richting afgedwaald. - In de rubriek Nederlandse Proza oordeelt J. Greshoff zeer gunstig over de eersteling van A. Alberts: Met lege handen, die nog overtroffen wordt door zijn tweede boek De bomen. - Interessant is de herdenking van P.N. van Eyck, door J. Greshoff, die als jonge letterkundige vertrouwelijke omgang met hem gehad heeft, en met wie hij steeds bevriend gebleven is.
Tydskrif vir Letterkunde IV. Nommer 2. Wilfried de Pauw schrijft Oor die Literêre Begrip ‘Simbolisme’. Hij acht deze term de meest geschikte voor de dichterlijke vernieuwing tegen het einde van de negentiende eeuw, en meer doeltreffend dan ‘impressionisme, sensitivisme of neo-romantiek’. - E. Lindenberg behandelt 'n Probleem van die Afrikaanse Literatuurgeskiedenis. In tegenstelling met Antonissen rekent hij alleen de literatuur-in-het Afrikaans tot het onderwerp, en niet alle werken - ook in andere talen, die op Afrikaans gebied ontstaan zijn. Dan zouden immers niet alleen geschriften in het Engels maar ook in inheemse talen daaronder vallen.
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns XIV, Nr. 1. April. J. du Plessis Scholtz levert een uitvoerige studie over Die geskiedenis van die persoonlike en besitlike voornaamwoorden in Afrikaans. - L.C. van Oordt vervolgt de publicatie van dokumenten als No. 9 van Die Kaapse Taalargief. - S.J. du Toit schrijft over Abstrakta op -ering [-iering] teenoor die op -asie. - P.J. Nienaber stelde een Bronnegids samen by die Studie van die Afrikaanse Taal- en Letterkunde, met zeer uitvoerige lijsten (blz. 155-219) lopende over de jaren 1952-1953. - Onder de Boekbesprekings vermelden wij: J.L.M. Franken's Taalhistoriese Bydraes, door T.H. le Roux; G.G. Kloeke's Verzamelde Opstellen, door S.P.E. Boshoff; J.J. Smith's Theory about the origin of Afrikaans, door G.S. Nienaber; Abel Coetzee's Die Afrikaaner volkskultuur, door G.S. Nienaber.
Ons eie boek XX. Nommer II. Hertzog Ventor schrijft over Die roman as kunsvorm. J.E. Loubser bespreekt Die adjektief in N.P. van Wyk Louw se ‘Raka’. In het Kritiese Bulletin beoordeelt Rob. Antonissen de dichtbundel Reisiger van Ernst van Heerden, de roman Jafee, van Eitemal. - T.T. Cloete beoordeelt als ‘eerste Bantoeroman in Afrikaans’. Johannie giet die beeld van Arthur Fula. - In de rubriek Taal en Letterkunde beoordeelt Rob-Antonissen Woord en wonder ‘inleiding tot die tegniek van die poësie’ van A.P. Grové, en Vorm en inhoud van M. Luitingh
Taal en Tongval VI, afl. 1. J. Leenen verzamelde uitvoerig materiaal over
| |
| |
Een Limburgse en Nederlandse Uitspraakregel, betrekking hebbende op ‘de verbindingen zonder pauze van verwantschapte eind- en beginmedeklinkers’. - A. Weijnen verdedigt zijn opvatting van Het Schouws onder de Zeeuwse tongvallen tegenover die van Dr A. de Vin in zijn proefschrift over Het dialect van Schouwen-Duiveland. - Jo Daan en G. Winnen bespreken voor Noorden Zuid-Nederland de woorden voor ‘Schort’ in de Nederlandse dialecten, toegelicht met kaarten en tabellen.
Afl. 2-3. (opgedragen aan Prof. E. Blancquaert) bevat o.a. Schrijfwijze van breuken en gemengde getallen, door H.E. Buiskool; De naam der Menapiers door A. Carnoy; De prof groef een put (dialektkaartje voor put.), door Jo Daan; Iets over slangvorming in het Gents, door P. de Keyser; De wetenschappelijke vaststelling van de Vlaams- Waalse taalgrens, door H. Draye; Over enige gevallen van ie > i bij homoniemenverwisseling, door J. Dupont; Uit het Schiermonnikoogs door K. Fokkema; Veil ‘klimop’ in Zuid-Nederland (met kaartje door L. Grootaers; Losse beschouwingen over het begin van de Middelnederlandse archieftraditie in Vlaanderen, door M. Gysseling; Het Tessels uur, door K. Heeroma; Structuurvergelijking tussen Nederlands en Afrikaans, door W. Gs. Hellinga en J. du P. Scholtz; Zuidoostvlaams uit de 18e eeuw, door M. Hoebeke; De benamingen van de vlinder in Midden-Nederland (met kaartje), door A.R. Hol; Trivium, Taal en Tongval, door G. Kuiper; Teuthonista-overleefsels in Limburg, door J. Leenen; De plaatsnaam Opdorp, door Jan Lindemans; Beeldwit, door P.J. Meertens; Alienismen, door L.C. Michels; Maaseiks 1582, door J. Moors; Beest, door J.L. Pauwels; De stembandokklusief in Zuid-Nederland, door Willem Pée; Een Boomse tekst van 1850 door K. Roelandts; De konsonantenverbinding schr- in het Zuiden van Belgisch-Limburg, door A. Stevens (met kaartje); Iets over de assimilatie van d, door C. Tavernier-Vereecken; Over enkele modaliteitschakeringen in het Aalsters, door V.F. Vanacker; Bij een afkorting in de Hadewijch-handschriften, door A. van Elslander; De oorworm in het Friese en Saksische taalgebied van Nederland, door G.A. van Es (met kaartjes); De Mechelse A:, door H. Vangassen; Zijn
en wezen, door C.B. van Haeringen; Het pronomen ten, door A. van Loey; Kinderen als proefpersonen, door A. Weijnen; Hij hed liever een bloern horen flueten (met kaartje), door G. Winnen.
Museum. Mei. A. Weijnen beoordeelt K. ter Laan's Proeve van een Groninger spraakkunst.
Etudes Germaniques IX, Nos 2-3. Een bijdrage van H. van der Tuin, lektor voor het Nederlands aan de Sorbonne (La linguistique générale et le néerlandais) bevat gegevens uit de neerlandistiek, die voor de beoefenaars van de algemene taalkunde van belang kunnen zijn, achtereenvolgens op het gebied van de klankleer, de grammatika en het woordgebruik. - In de Boekaankondigingen wordt o.a. het negende deel van de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, door W.J.M.A. Asselbergs met lof besproken.
Volkskunde LV, Nr 3. L.C. Michels publiceert, met toelichting, Een Lied van Minne, een zeventiende-eeuwse tekst, in handschrift aangetroffen. - In een opstel Een bruggespel met een wildemansdans brengt Marie Ramondt o.a opnieuw de Wildeman bij Vondel ter sprake. - R. Lambrechts (Bij een Kempisch verteller te gast) geeft de teksten van vijf vertelsels, uit de volksmond opgetekend.
C.d.V.
|
|