De Nieuwe Taalgids. Jaargang 47
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdHet probleem van Verwey's Persephone.Enige jaren geleden heeft Antoon van Duinkerken de vraag opgeworpen: ‘Wat was Persephone voor Albert Verwey?’Ga naar voetnoot1), en wel naar aanleiding van de min of meer tegenstrijdige, in ieder geval van elkaar afwijkende meningen, welke in de loop der jaren, en vooral sedert Verwey's dood, over dit, voor het karakter zijner jeugdpoëzie zo kenmerkende gedicht, zijn gepubliceerd. Mijn eerste studie over Verwey's poëzieGa naar voetnoot2) is er o.a. op gericht geweest | |
[pagina 269]
| |
het verschil aan te tonen tussen dit jeugdwerk, waarvan Persephone de exponent is, en de latere, na 1890 geschreven gedichten. Ik heb toen een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, het dichterlijk fantaseren over een onderwerp dat, willekeurig gekozen - bijv. omdat het zich leent tot het ontwerpen van een schoon tafreel - ònpersoonlijk kan zijn, dus geen verband houdt met eigen levensbeschouwing of persoonlijke idee; en, aan de andere kant, de werkzaamheid der verbeelding, die een levenservaring of een idee in een dichterlijke voorstelling, een dichterlijk beeld, herschept en dit noodgedwongen doet. Bij deze vorm van dichten is er geen sprake van willekeurige keuze, maar van een innerlijke noodzakelijkheid, die een demonisch karakter draagt, demonisch in homerischen zin. Wat ik met mijn studie van 1908 in het licht heb willen stellen was: het wezenlijk verschil in het karakter van Verwey's dichterschap van vóór en van nà 1890. En ik ben steeds van mening gebleven, dat dit verschil bestaat en dat Verwey's Persephone in de categorie der fantasie en niet in die der verbeelding gerangschikt worden moet. Ter verduideliking van het bovenstaande mag hier worden herhaald, wat ik destijds geschreven heb: ‘Persephone is niet anders dan een zeer klare en krachtige uitbeelding. Zo hier al niet gesproken mag worden van verbeelding, waarbij men zich toch het in uiterlijke waarneembaarheid stellen ener innerlijkheid denken moet, is het toch wel eigenaardig, dat Verwey in deze eerste uitgebreide zang zijn vermogen tot uitbeelden, tot het in-beeld-stellen - zij het dan ook maar ener fantasie - reeds te kennen gegeven heeft. Wat Verwey drong tot het dichten van Persephone was zijn dorst naar schoonheid. Schoonheid scheppen in het destijds zo ònschone Holland wilden de tachtigers,’ enz. enz.Ga naar voetnoot1). Maar natuurlijk is het hier aangeduide verschil, hoe wezenlijk ook, betrekkelijk. Er zijn altijd schakeringen. Het lag voor de hand, dat Verwey's besluit om dichterlijke vorm te geven aan de Persephone-mythe, door zijn gemoedsgesteldheid, zoals deze zich uit zijn ervaringen had gevormd, zou worden beïnvloed, al zal hij zich daarvan toentertijd niet bewust zijn geweest. Invloeden zijn er nu eenmaal; daaraan ontkomt men niet. Hoezeer men ook objectiviteit betrachten wil en een tafreel wil schilderen ònafhankelijk van zijn persoonlijkheid, deze laat zich niet verloochenen. Toen ik dan ook, een kleine veertig jaar later, met het schrijven van mijn biografie begon, heb ik gemeend dat ik met de mogelijkheid van onbewuste invloeden rekening houden moest en dat een aanvulling van mijn opvatting omtrent Persephone wenselijk was. Ik was nu op de hoogte gebracht van de sombere levensomstandigheden waarin Verwey als kind had verkeerd en ik achtte de waarschijnlijkheid groot, en doe dit nog, dat persoonlijke ervaringen uit zijn kinderjaren niet zonder invloed waren gebleven op de fantasie van den dichter bij het concipiëren van Persephone. Daarom heb ik in mijn biografie mijn oorspronkelijke beschouwing over Persephone aangevuld, en schreef ik: ‘Stellig dichtte Verwey, die in zijn kinderjaren de dood van zo nabij had leren kennen, hier niet uit de fantasie alleen, maar ook uit bittere ervaring’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 270]
| |
Maar tussen een dergelijke onwillekeurige en onbewuste invloed op de fantasie en de bewuste scheppingsdrang en vormgeving van een dichter, die een innerlijk leven verbeeldt - zoals Verwey na 1890 heeft gedaan - is een essentieel verschil. Kort na de dood van Verwey heeft P.N. van Eyck in zijn opstel ‘Dichterwording’ de opvatting verkondigd, dat Persephone de verbeelding zou zijn van ‘de doodsbezinning als ingeschapen wezenstrek: de bezinning op een dood zonder het christelijk uitzicht op de eeuwige zaligheid.’Ga naar voetnoot1) Antoon van Duinkerken verwijst ernaar, in het reeds genoemde ‘Gids’-artikel. Maar ik meen dat Van Eyck deze opvatting later zelf, tenminste in wezen, weersproken heeft, toen hij in zijn inleiding tot de her-uitgave van Gorters ‘Mei’ schreef: ‘Verwey's Persephone heeft een treffend persoonlijke betekenis, maar het is een niet bewust gewilde’ (cursivering van mij. U.)Ga naar voetnoot2). Van Duinkerken heeft met zijn fenomenale belezenheid oak nog de aandacht gevestigd op een uitlating van Dr. Brandt Corstius, waaruit blijkt, dat deze de mening is toegedaan, als zou reeds in Persephone de Idee werkzaam zijn geweest en als zou reeds dit gedicht een symbolisch karakter dragen. En Van Duinkerken stelt tenslotte de vraag: ‘Hoe dacht Verwey zelf over over dit nieuw-gerezen Persephone-vraagstuk?’ Gelukkig is een antwoord op deze vraag thans mogelijk. In de literaire nalatenschap van den dichter bevinden zich enige aantekeningen over Persephone. Zij zijn van 1932. De tweede is 1 December van dat jaar gedateerd. De tekst luidt: ‘Persephone wil niets zijn dan volmaakte plastiek en dat is het. Geen passie moet men erin zoeken dan de passie der schoonheid. Die visioenen van licht en kleur, die mysterien van melodie, die vlekkeloze vormen (enz. enz.) willen niets en kunnen niets dan genot geven.’ Men ziet, van een bewuste symboliek, van een verbeeldingskarakter, d.w.z. van het in beeld brengen ener innerlijke werkelijkheid - zo kenmerkend voor het latere werk van dezen dichter -, van een ‘bezinning op de dood’, is bij het schrijven van Persephone geen sprake geweest. Evenmin heeft Verwey bij het schrijven van dit gedicht gedacht aan het leed waarmede hij in zijn kinderjaren in aanraking gekomen was. Maar het kan niettemin, onbewust, van invloed op de geest en de gevoelssfeer van dit werk zijn geweest. Maurits Uyldert. |
|