Bredero en de Bijbel.
Ofschoon vóór de alteratie van Amsterdam teruggedacht, leeft De Spaansche Brabander feitelijk in Bredero's eigen tijd, waarin dominees de toon aangeven, zodat meer dan één persoon bijbelteksten in de mond neemt. ‘Daar staat geschreven’, zegt Robbeknol (972), om later te verklaren: ‘Ik wil mijn Evenjelie gaan halen uit de hoeken’ (1250). Krijn roept daartegenover uit:
‘Jesus, Marije, maar kijeren, God segen ons, is dat Gods woort?
Ja wel Heer, ik word schier aârs, ik heb 't mijn leven niet ehoort’ (1350).
Dit is een dubbele weerklank op de Hervormingsliteratuur. De praatzieke knecht blijft vrij bijbelvast. ‘Heer, daar gij send' de siekt, daar stierdy ook 't genesen’ (539, vgl. Deut. 32:39, Jes. 30:26) en ‘o God, u werken zijn van wonderbaar vermogen’ (546, vgl. Openb. 15:3). Verder klaagt hij God zijn nood, dat er zoveel mensen zijn, ‘die meer om ijd'le eer en pronkerije lijden als om u heil'ge wil’ (556, vgl. Gal. 5:26). Ook troost hij zich met de zekerheid: ‘de Heer die wil 't versien’ (1002, vgl. Gen. 22:8). Duizend maal dankt hij de Heer ‘die onse droefheid haast in blijdschap kan verkeeren’ (1419, vgl. Joh. 16:20). Of dit nu allemaal bij Robbeknol past? Jerolimo zelf is even goed in de Schrift thuis en zegt: ‘Ons Heer doet buiten main hopen sain goeiertieren hand mildelijk open’ (1398, vgl. Ps. 144:16). Niet minder dan zijn knecht is hij overtuigd, dat de Heer ‘het alles heet versien’ (1470). Blijkbaar is het de dichter, die zich persoonlijk uitspreekt, want in het voorafgaand stukje Tot den léser heeft hij er ook aan herinnerd, hoe de dingen ‘den reinen alle rein’ zijn (41, vgl. Tit. 1:15).
G.B.