De Nieuwe Taalgids. Jaargang 47
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Willy Dols, Sittardse Diftongering, Een hoofdstuk uit de historische grammatica (met 59 archivalische bijlagen). Posthuum uitgegeven door J.C. van de Bergh. XXXIX en 250 blz. - Alberts' Drukkerijen, Sittard 1953.Bespreking van Sittardse Diftongering moet helaas tevens nagedachtenis van de schrijver zijn. Willy Dols, geboren te Sittard in 1911, stierf 5 Nov. 1944 een kamp bij de Deense grens. Vanuit Arnhem werd hij, met de familie waar hij logeerde, geëvacueerd en verbleef op doortocht juist in Putten, toen daar de mannelijke bevolking slachtoffer van represailles werd. Van 1942-1944 werkte Dols aan dit als dissertatie bedoelde, kapitale boek, dat in de beperking der stof belangrijk werd en het meesterschap van schrijver aan de dag laat treden. Hij heeft het nagenoeg mogen voltooien, op het naslagapparaat na. De pieuze bezorger heeft met volledige toewijding het werk van zijn vriend persklaar gemaakt, een omstandige inleiding geschreven en ondanks veel moeilijkheden de uitgave doorgezet. Het rechtstreekse onderwerp van dit werk is aan Sittard en allernaaste omgeving ontleend. Ook steden op ± 20 km afstand van Sittard gelegen, kunnen wijzen op, van het standpunt van het Limburgs uit, merkwaardig gediftongeerde vormen. Wij citeren uit het onderhavige boek (47). Roermond: sjlei:Ga naar voetnoot1). Maastricht: sjtei:ve, ich krei:ch, brou:ne, dou:f, sjui:me, mui:s. Heerlen: bei:, vrei:, vrie:e, rou:, sjui:, bou:e enz. Sittard is echter het centrum van een klein gebied - een 27 dorpen en gehuchtjes van Midden-Limburg en het aangrenzende Drost-Amt Tüddern horen er toe - dat in een 250 woorden van Germaanse oorsprong, plus in een groot aantal ablautende sterke-werkwoordsvormen en in leenwoorden, eigennamen of losse woorden, die in de genoemde sporen raakten, ei, ou of ui vertoont, waar het omgevende Limburgs resp. ee, oo of eu heeft. De Sittardse klankontwikkeling verliep consequent genoeg om te spreken van een klankwet. De schrijver vergeet niet mede te delen, dat ook Groningen, in veel dialecten, analoge ai, ou en ui heeft. Aanwijzingen ontbreken niet, dat een keten van relicten over Duits grondgebied, de beide diftongeringscentra verbindt. Maar | |
[pagina 168]
| |
Dols richt zijn blik niet op de externe geografische verbreiding. Het komt hem onvruchtbaar voor, daartoe over te gaan vooraleer het Sittardse diftongerings-materiaal systematisch te hebben onderzocht. Hierover handelen de laatste zinnen van het deel der Zusammenfassung dat door Dols zelf werd geschreven: ‘eine nicht nur “örtlich”, sondern auch “wörtlich” lückenlose geographische Betrachtung ... Erst so entsteht die vollkommenste Lautgeographie. Durch das Nebeneinanderstellen also von, allerdings vollkommenen, Ortslautlehren!’ ‘Dies mögen vor allem diejenigen Dialektgeographen bedenken denen die Ortsgrammatik als solche ein überwundener Standpunkt ist’ voegt de schrijver er dan dreigend bij (207)Ga naar voetnoot1). We vinden in de lijst geraadpleegde litteratuur gewoonweg niet een boek als dat van RoukensGa naar voetnoot2). Dols heeft een volledigheidsideaal nagestreefd. Er zal wel niet één diftongerend woord onopgespoord zijn gebleven, maar hij heeft ze ook alle, naar objectieve mogelijkheid, tot op de kern ontleed. De grote lijnen der classificatie werden ontleend aan het (west)germaanse vocalisme en deze schaal werd strikt toegepast, met critisch gebruik van bronnen zoals Franck-van Wijk en Suppl., wat niet zelden leidde tot correctie er van. De omstandigheid wil, dat de onderhavige diftongering bijna over de hele linie beperkt blijft tot stoottonig gesproken woorden. Bij zijn doelstelling noopte dit de schrijver om diep in te gaan op de polytonie, de marotte van de Limburgs-Rijnlandse dialectologen. Hij. discussieert uitvoerig met Welter, die een gezaghebbende samenvatting geeft van de theorie der polytone accentueringGa naar voetnoot3). De grote geografische verscheidenheid inzonderheid bij meerlettergrepige woorden die hier mèt en daar zonder stoottoon optreden, verklaarde Welter als een uitvloeisel van de etappesgewijze analogische uitbreiding van de stoottoon: van sjao:p via strao:t over strao:te. In het ene dialect haalde de stoottoon-energie de derde etappe, in het andere was ze uitgeput vóór meerlettergrepige woorden. Het eenlettergrepige woord werft de meerlettergrepige. Dols bewijst, voor veel Limburgse en een enkel Rijnlands dialect, de werkzaamheid van een andersoortige analogie: bij een vrij sterke groep woorden ontwikkelde zich klankwettig een polytone tegenstelling tussen b.v. enkel- en meervoud; door morfologische analogie kregen vervolgens vele van huis uit stoottonige woorden veelal sleeptoon, terwijl het enkelvoud zijn stoottoon vasthield. Het aanwijzen en nauwkeurig nagaan van deze werking is een voor bijna alle Limburgse dialecten kostbare aanvulling op Welters accenttheorie. Ik heb mij veroorloofd in deze controverse beider leer in het kort uiteen te zetten, daar noch ‘Taktgesetz’, de term die Welter gaf aan zijn theorie, noch ‘lettergrepenbeginsel’, het etiquette waarvan Dols zijn aanvulling voorzag, op zich zelf sprekende termen zijn. De laatste term werd teveel tegen de eerste in gemodeleerd. Na de volledige analyse van het materiaal der klankwet, stelde de schrijver zich tot taak, de tijd der diftongering te bepalen. Enerzijds bewijst hij met scherp waargenomen feiten van incidentele aard, dat er nog geen einde gekomen is aan het diftongeringsproces. Anderzijds zoekt hij de terminus a quo te vinden, en dit is van verstrekkender belang. | |
[pagina 169]
| |
Hij beredeneert, welke afhankelijkheidsbetrekking er bestaat tussen de diftongering en andere grammatische verschijnselen, zoals rekking der vocalen in open lettergreep en aanpassing van de casus recti aan de casus obliqui. De schrijver zet hierbij geen stap meer dan verantwoord is. Vervolgens ging hij na, vanaf wanneer er gediftongeerde vormen in Sittardse archivalia voorkwamen. Ook hier staat men in bewondering voor de scherpzinnige critiek der diplomatische gegevens; een bloemlezing van 24 blz. uitreksels uit perkamenten en papieren archiefstukken wordt als bijlage gegeven. Door de intern-grammatische weg te combineren met de documentaire bereikt hij relatieve zekerheid aangaande de eerste tijd dat het verschijnsel zich begon voor te doen: de diftongering is tussen de 14de en 16de eeuw begonnen. De moeilijke chronologie der historische grammatica komt hiermee en belangrijke stap verder: ook qua methode zijn de resultaten van Dols an veel belang. Met dit laatste punt ondersteunde Dols een hypothese van zijn leermeester, Prof. Van Ginneken. In de qualiteit van promotor heeft Van Ginneken nog kennis genomen van de dissertatie over de klankwet. Hij was verrukt over het ruime uitzicht waarin Dols' positivistisch-critische werk uitmondt. De bij uitstek voorzichtige methode berust op beheersing en zou niet zo vruchtbaar zijn geworden, als Dols er niet honger naar grotere diepte mede beschutte. Het professorabele van de jeugdige geleerde stond voor Van Ginneken, zowel als voor Van Wijk vast; Willy Dols stond trouwens achtereenvolgens in Estland en in Tsjechoslowakije eerste op de nominatie voor een leerstoel in de germanistiek; de oorlogsomstandigheden verijdelden het beide malen. Tegenover zijn leermeester stond Dols zeer zelfstandig. Zijn aard ligt veeleer in de lijn van Th. Frings. In de lijst van geraadpleegde litteratuur staat Frings dan ook met 9 à 10 titels vermeld; bij andere namen worden hoogstens 2 of 3 tels opgesomd. In de denkstijl van Frings heeft Dols met dit boek waarachtig ontginningswerk geleverd, dat waardig aansluit bij het degelijkste werk uit de D.D.G.-reeks. Dols was, na dit proefschrift, klaar om op het terrein der historische grammatica van de Limburgse dialecten, beter dan wie ook, te boren waar de olie zat. De ondertitel van zijn boek wijst er op, dat hij ook zelf zulk perspectief ag. Hij stierf, ‘en zooveel hope ...’. Venlo. F.J.P. Peeters. |
|