Mnl. een = [ǝn].
In een artikel ‘Onze uitspraak van het Middelnederlands II’ (Nieuwe Taalgids 1954, afl. 2) bespreekt van Haeringen o.m. twee argumenten, die zouden kunnen pleiten voor het bestaan van een tot [ǝn] verzwakt een. Als eerste noemt hij constructies als ‘so groten hongerjaer’; het tweede argument vermeldt de vorm ‘niet en twint’.
Ik moge hier ter aanvulling een drietal plaatsen aanhalen uit ‘Lanceloet en het hert met de witte voet’, heruitgegeven door Maartje Draak in de Zwolse herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde: