Is bemedelijd een Germanisme?
Uit niet minder dan 575 sonnetten, ingekomen bij het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, had de jury, die de reactie op de prijsvraag van 1950 moest beoordelen, een keus te doen. De keus is gevolgd door een Keur uit deze 575 (Tjeenk Willink, Zwolle 1953), en deze door een vijftal op p. 31-32 toegevoegde aantekeningen. Bij een daarvan wil ik een kanttekening aanbrengen.
Wij lezen: ‘De jury had reeds ernstig bezwaar tegen het germanisme “bemedelijd”’. Bukkend voor het gezag van jury en redactie heeft de auteur getracht alsnog aan deze blaam te ontkomen, edoch vergeefs.
Daargelaten nu, of na Henriette Roland Holst een germanisme per se een vers ontsiert, rijst bij mij de vraag: was de inspanning nodig, had de jury gelijk? Is het daartoe voldoende, dat in het Duits bemitleiden een gewoon woord is, terwijl een even gangbaar woord in het Nederlands niet bestaat? En zou daaruit moeten volgen, dat men het ook niet mag maken zonder zich aan het geschuwde verwijt bloot te stellen, indien de nederlandse woordvorming er zich voor het overige niet tegen verzet?
Stel dat een werkwoord bemedelijden zou ‘kunnen’, dan zou bemedelijd daarbij een normaal zwak deelwoord zijn. Maar, zo zal men zeggen, de analogie faalt. Immers, het Duits heeft Mitleid en daarvan be-mitleid-en. Het ndl. grondwoord is medelijden en daarbij zou het monsterfantoom bemedelijdenen horen, met een deelwoord bemedelijdend.
Echter, het staat eenieder vrij te opereren met een znw. medelij, dat weliswaar door WNT minder gewoon wordt genoemd dan meelij, maar niettemin onder de bescherming van zekere ‘Jet’ is toegelaten tot een populair liedje dat de meesten van ons gekend hebben. Men kan over dit ‘minder gewone’ zijn gedachten hebben, zeker is dat het daardoor voor een gedicht niet minder bruikbaar wordt.
Rest de vraag, of er naar nederlandse zede een werkwoord bemedelijen van te maken valt. Het antwoord moet bevestigend luiden. Leert immers niet het Woordenboek (2, 1087 onder c) dat ‘transitieve ww. met be- kunnen worden afgeleid van znw., en dan in 't algemeen beteekenen: voorzien van datgene wat door het znw. wordt uitgedrukt’? De voorbeelden zijn: beasschen, bebloemen zeker ook niet ‘gewoon’), bedauwen, bemantelen, benadeelen, besausen, bescha-