De Nieuwe Taalgids. Jaargang 47
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||
Eerherstel voor Cassyere.In Het Raadsel der Vier CassieresGa naar voetnoot1) heeft W. van Eeghem ons er van willen overtuigen, dat wij uit de vier verschillende ondertekeningen, t.w.:
niet tot vier verschillende dichters moeten besluiten, ja zelfs niet tot twee (zoals Ruelens meende)Ga naar voetnoot2), maar dat wij hier te doen hebben met de variërende signatuur van één en dezelfde rederijker, namelijk Jacob Jacobsoon Cassyere, aan wie ook nog het met Cassiere tout court getekende gedicht in de Duechdelycke Solutien van 1574 moet worden toegeschreven. Uit een verslag van de Brusselse kamer De Corenbloem van 26 Juli 1562, waarin wordt meegedeeld, dat de 3e prijs was toegekend aan Waer S.D. waerheyt. Jacop jacopsoon cassyere tot Tshertogenbossche. Facteur van Moses doren, concludeert van Eeghem, dat de Bossche dichter de auteur is van 1. Jan de Bruyne 137; 2. Een Present van Jonste enz.; 3. de bijdragen van Moses Doorn op het Antwerpse landjuweel van 1561; 4. twee bijdragen op het refreinfeest te Brussel in 1562. Al deze voortbrengselen zouden op grond van de gelijke of vrijwel gelijke ondertekeningen (t.w. Cassiere waer is (of schuylt) de waerheyt) an één dichter moeten worden toegekend. Wat er verder nog overblijft, t.w. refrein en liedeken voor de Antwerpse loterij van 1574 (getekend Cassiere), Jan de Bruyne 139 (getekend Cassijere vanden bossche), Jan de Bruyne 90 en 108 (getekend Cassiere duer hope verwacht ick) wil Van Eeghem op grond van inwendige criteria aan dezelfde J.J. Cassyere toeschrijven. En deze Bossche rederijker zou niet alleen trouw zijn gebleven aan de moederkerk, maar zelfs Contrareformatorische activiteit aan de dag hebben gelegdGa naar voetnoot3). Na aandachtige lezing van alle hier in het geding zijnde spelen en gedichten stel ik vast: 1. De Bruyne 90 (uitg. Ruelens no. XXX) is een aangrijpende Reformatorische geloofsconfessie. Het steekt ver uit boven alle andere refreinen op de stok: ‘Aldus vant triomphant dit lieff mijn leven hier’. Geïnspireerd door Ps. 66: 16 vertelt de dichter, wat God gedaan heeft aan zijn ziel. Of neen, vertellen is het ware woord niet, hij jubelt het uit, hij psalmzingt de lof van Hem, Die zijn ziel ‘bevindt’. Toen hij door het boeleren, gans Adams gezind, dood lag, heeft God hem door Zijn menswording weer levend gemaakt, opdat hij Zijn liefde zou kennen en op niemand zien dan op Hem alleen; 2. De Bruyne 139 (uitg. Ruelens CXXXII) is een Reformatorisch refrein. De mens is verdorven, ‘van ons selfs wegen (worter) niet een gevonden’ ‘die Christus’ genade waardig is te ontvangen. Het geloof alleen rechtvaardigt, door het geloof alleen wordt de zondaar rechtvaardig gemaakt (= verklaard). Dit geloof leeft in werken der dankbaarheid, in liefde voor God en de naaste. De ‘bedruckte’ (door de zondelast gepijnigde, troosteloze mens) eenmaal getroost door het Evangelie (d.i. vertrouwend op de enige waarheid, de Schrift | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
alléén), dat de rechtvaardiging leert door het geloof alléén, zal voortaan in alles Gods eer en des naasten profijt zoeken (dit laatste vormt ook hèt thema van het Antwerpse spel van sinne). De Bosschenaar die tekent met Cassiere deur hope verwacht ick en Cassyere vanden bossche is dus Hervormingsgezind geweest. Hij is ook de auteur van De Bruyne 108 (uitg. Ruelens CXVII), dat geen innerlijke criteria biedt, maar op grond van de signatuur aan dezelfde Protestant moet worden toegeschreven. Dèze Cassiere heeft ook het Bossche zinnespel op het Antwerpse landjuweel van 1561 gedicht, een spel dat niet zonder reden door de Hervormde Willem van Haecht zo vriendelijk werd ontvangen. Bij nader toezien blijkt het namelijk een uiterst belangrijk document te zijn. Het wijkt volstrekt af van alle andere Antwerpse spelen. Geven sommige niet meer dan een herhaling van de oude middeleeuwse kunsttheorie en doen andere (de meeste) blijken, dat ze de Renaissance-klok hebben horen luiden, tegenover beide, inzonderheid de laatste die met hun aanbidding van roem, geleerdheid, enz. in feite op heidenshumanistisch standpunt staan, neemt Cassiere's spel stelling. Hier wordt voor het eerst in onze taal gestreefd naar een waarachtig-christelijke, naar een Calvinistische aesthetiek in het algemeen en een Calvinistische dramatiek in het bijzonder. Men zal mij wel willen toestaan dit spel elders te analyseren en in het kader van een speciale studie over de houding van de Gereformeerden tegenover het toneel uitvoerig te bespreken. Heeft er nu naast een Calvinistische Cassyere ook nog een Roomse geleefd? Het refrein en liedeken in de Deuchdelijcke Solutien (de Antwerpse loterij van 1574)Ga naar voetnoot1) getekend Cassyere en Cassyere tshertogenbosch geven geen enkel houvast. De inhoud is van algemeen stichtelijke of moraliserende aard en verraadt niets omtrent het geloofsstandpunt van de dichter. Blijven over de gedichten en het presentspel getekend met Waer is de (s.d. of schuylt de) waerheyt al of niet gevolgd door Cassyere of Cassyere vanden bossche. Hiertoe behoren allereerst de bijdragen op het refreinfeest te Brussel in 1562Ga naar voetnoot2). Refrein noch lied biedt een duidelijk distinctief. Maar wel geeft de omstandigheid, dat deze wedstrijd een Hervormingsgezind karakter droegGa naar voetnoot3) en vooral dat alle prijswinnaars (onder wie ook Cassyere) zonder uitzondering de nieuwe leer waren toegedaan (behalve Cassyere waren dit Ambrosius van Molle, Willem van Haecht en Jan Fruytiers) het nodige te denken. Van Eeghem vermoedt trouwensGa naar voetnoot4) dat ‘de dubbele censuur, eerst te 's-Hertogenbosch en nadien te Brussel (alwaar vijf bijdragen gladweg werden geweigerd), hier en daar in zijn tekst wijzigingen zal hebben aangebracht’ (lees: van alle ketterse smetten heeft gezuiverd?). Ik ben nu genaderd tot Cassyere's zogenaamde Roomse werken. Bijt men zich vast in enkele passages in het Presentspel en deduceert men daaruit een Roomse Cassyere, dan moet men wel rare sprongen maken. Want als de dichter van de kenspreuk Waer is de waerheyt Rooms is, dan is dit ook de prijswinnaar op de Hervormingsgezinde wedstrijd van 1562, die immers op dezelfde wijze ondertekent en ook de auteur van De Bruyne 137 (uitgave Ruelens no. LVII) en van het refrein geschreven voor de wedstrijd van de | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
Corenbloem, Brussel in 1559Ga naar voetnoot1). Beide ademen echter een Reformatorische geest en de passages, die op het tegendeel zouden wijzen, resp.: Doet v beste / niet inden secreten // hoeck
als sulcken secktenstichter / oft verbeten // roeck
maer als een christen / openbaer onverholenGa naar voetnoot2)
en Reyn predicatie nyet in doncker hoecken
BemindtGa naar voetnoot3)
zijn slechts invectieven tegen de rigoreus-subjectivistische sectariërs, die de zaak der Hervorming alleen maar konden vertroebelen. Rest ons tenslotte het Presentspel. Wat bij aandachtige lezing terstond opvalt is de plotselinge verandering van toon na r. 388. Tot dan toe maakt het spel doorlopend een Reformatorische indruk. Verscheiden malen wordt de genade om niet en de onwaardigheid van de mens onderstreept, vg. bijv. r. 266 e.v.: jck creegh hem om nyet / vry sonder betalen
deur dlieflyck nederdalen / myns vrients vermeerdich
dien my jonde / hoe wel ick dies onweerdich
was / van my seluen / en alle menschen tot my
die oyt waren
r. 228 e.v.: desen wyn / heeft den bruygom / syn bruyt goedertierich
ghetoont / en sonder siluer om nyet geschoncken
en r. 374 e.v.: nyet vuyt verdiensten / is sy ons voor geset
Maer alleen vuyt Louter puerder genaden enz.
Maar dan krijgt men aan het slot ineens een felle uitval tegen de onontwikkelde leken, die menen de bijbel beter te verstaan dan de wijze godgeleerden, die doodvallen op de letter en de geest van de Schrift negeren, de valse leraars ‘die desen wyn / honich / en Salue bequamelyck met Godloose secten / menghen ontamelyck’. In cauda venenum, dus. Krijgt hier het Protestantisme in het algemeen er van langs? Of weer die obscure sectariërs? Ik weet het niet. Ik weet alleen, dat dit slot geen bewijs mag leveren voor een Roomse Cassyere. We mogen de zaak immers niet op zijn kop zetten, ik bedoel terwille van dit 100-regelige slot de Reformatorische strekking van het gehele voorafgaande spel mitsgaders die van de besproken refreinen in twijfel gaan trekken. Het gezonde verstand gebiedt dit slot zo nodig anders te verklaren. Mocht hier inderdaad een Contrareformatorisch geluid doorklinken - wat m.i. echter geenszins zeker is - welnu, dan denke men aan een opzettelijk gewijzigde redactie of een opzettelijk contra-geluid, zoals wij dat ook kennen van Willem van Haecht, die uit voorzichtigheid (of misleiding?) immers ook Roomse refreinen dichtteGa naar voetnoot4). J.J. Mak. |
|