De Nieuwe Taalgids. Jaargang 47
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Aankondigingen en mededelingen.Prof. Dr. J. van Mierlo S.J. en de Proloog van de Reinaert.Als ‘Huldegave voor de Auteur op zijn 75ste verjaardag aangeboden door zijn Noordnederlandse vrienden en bewonderaars’ verscheen een bundel van negen opstellen, betrekking hebbende op de proloog van de Reinaert (Zwolle - W.E.J. Tjeenk Willink - 1953, 208 blz. Prijs f12.50). Het eerste opstel Voor Arnout's oorspronkelijkheid dateert van 1927, het laatste, De definitieve oplossing in zake den Reinaert-proloog van 1942. Door deze bundeling krijgt de lezer een duidelijk overzicht van de volhardende veeljarige studie door Van Mierlo aan dit moeilijke vraagstuk gewijd. | |
Jan Jansz. Starter gehuldigd.De onthulling van een Starter-plaquette aan zijn woonhuis te Leeuwarden (9 Dec. 1953) gaf de redaktie van It Beaken aanleiding tot een biezondere aflevering ter nagedachtenis van deze in Engeland geboren, in Friesland ingeburgerde dichter. Na een inleiding van J.J. Kalma is eerst A.G.H. Bachrach aan het woord over Starter en Engeland, daarna W.J.C. Buitendijk over Starter en Amsterdam, J.H. Brouwer over Starter en Fryslân. Jac Jansen schrijft over Starter en de muzyk, terwijl J.J. Kalma de vraag stelt: Hwerom kaem J.J. Starter nei Ljouwert ta? De laatste stelde ook een uitvoerige Bibliografie samen Over J.J. Starter en zijn werk (blz. 227-233), bevorderlijk voor verdere studie van deze dichter. | |
Daniël Heinsius en Bacchus.De Hymnus oft Lof-sanck van Bacchus (1614) van de Leidse hoogleraar Daniël Heinsius, in 1616 gevolgd door de Lof-sanck op Jesus Christus (1616) heeft bij moderne beoordelaars geen gunstig onthaal gevonden. De afbrekende kritiek op karakter en werk van deze Calvinistische dichter, in het proefschrift van D.J.H. ter Horst (1934) heeft daar geen goed aan gedaan, en weinig lezers aangemoedigd om met deze lofzang kennis te maken. De studie die Dr. J.D.P. Warners onlangs publiceerde in een drietal afleveringen van Hermeneus, maandblad voor de antieke cultuur (25ste jaargang No. 1-3) is bedoeld als een eerherstel. Hij tracht ‘de bedoelingen van de dichter iets duidelijker te maken en een iets vriendelijker geluid te laten horen’. Uitvoerig gaat hij na, welke bronnen Heinsius geraadpleegd heeft. De ‘uitleggingen en verklaringen’ van zijn vriend Scriverius, die veertig bladzijden vullen, blijken daarbij onmisbaar te zijn. Met tal van aanhalingen levert Warners het bewijs dat Heinsius vaak verdienstelijke verzen geschreven heeft en dat zijn lof van Bacchus geen uiting is van ‘een heidens vrijgeest’. Ook de reeds oude Vondel schreef een gedicht met de slotregel: De Wijngodt hoeft de vlagh voor geenen godt te strijken. | |
Drie bloemlezingen uit Nederlandse poëzie.In het najaar van 1939 verscheen een zeer uitvoerige bloemlezing van de oudste tijden tot 1910, getiteld Spiegel van de Nederlandsche Poëzie door alle eeuwen, samengesteld en ingeleid door Victor E. van Vriesland. Bij de herdruk, in 1947 bestond reeds het plan, een tweede deel, tot de tegenwoordige tijd zich uitstrekkend, te doen volgen. Wegens de tijdsomstandigheid was de | |
[pagina 119]
| |
verschijning van dit tweede deel voorlopig uitgesteld. Tegen het einde van 1953 is nu dit vervolg verschenenGa naar voetnoot1), maar volgens een gewijzigd plan. Het titelblad noemt nu de jaartallen 1900-1940: een aantal gedichten uit de eriode 1900-1910 zijn naar dit deel overgebracht en zullen dus in de derde druk van deel I niet meer opgenomen worden, terwijl voor de jaren na 1940 een nieuw deel, beperkter van omvang, ontworpen is, beginnende ‘met de groepen, die achtereenvolgens voor een deel in tijdschriften als Het Venster, Werk en Criterium hun middelpunt hebben gevonden’. Weldra hoopt de samensteller dus een definitieve driedelige bloemlezing te voltooien. De Inleiding bevat eerst een herhaling uit de oorspronkelijke, principiële inleiding bij deel I over opzet en doel van de keuze, en verder een verantwoording van de tekstbehandeling. Dat Victor van Vriesland over een grote belezenheid beschikt, blijkt reeds uit het feit dat hij kon kiezen ‘uit het werk an niet minder dan ca. 225 dichters uit Noord- en Zuidnederland. Volledigheid is niet beoogd: behalve dat persoonlijke smaak meermalen beslist zal hebben welke dichters slechts terloops of in het geheel niet in aanmerking konden komen om toegelaten te worden, erkent de samensteller in zijn Inleiding blz. XIII): Van enige tientallen Nederlandse en Vlaamse dichters heb ik na den laatsten oorlog besloten, geen werk op te nemen. Ik ben er mij van bewust dat enkelen van hen krachtens hun betekenis en waarde in onze letterkunde er aanspraak op hadden in deze bloemlezing voor te komen’. Wij leien echter het inzicht van de uitgever dat bij deze beslissing alleen de innerlijke waarde van het dichtwerk de doorslag diende te geven. Ongetwijfeld zal deze zeer ruime kunstzinnige keuze bij de studie van onze letterkunde goede diensten kunnen bewijzen. Een veel beperkter keuze uit onze gehele letterkunde, voor een grote lezerskring bestemd, vindt men in de onlangs herdrukte bundel De Nederlandse Poëzie in honderd verzen, bijeengebracht en toegelicht door Dirk CosterGa naar voetnoot2). De breed opgezette Inleiding met een smaakvol Overzicht (blz. 10-99) en de ongewijzigde keuze mogen wij bij onze lezers bekend veronderstellen. Wij kunnen volstaan met de mededeling dat de inleiding van 1927 in hoofdzaak herhaald wordt, behalve dat de karakteristieken van Hooft en die van Vondel uitgebreid zijn en ‘enkele exuberanties der (vroegere) geestdrift zonder pardon geschrapt zijn’. De derde bundel, voornamelijk voor onderwijsdoeleinden bestemd, is bescheidener van opzet. Hij verscheen in de reeks Prisma-Boeken en is getiteld: Het laat seizoen, de wedergeboorte der Nederlandse Poëzie 1880-1900Ga naar voetnoot3). Naast de voornaamste Tachtigers is de Zuidnederlandse letterkunde vertegenwoordigd door Van Langendonck, Van de Woestijne en Hegenscheidt. Inleiding en keuze werden toevertrouwd aan Dr. J.C. Brandt Corstius, die ook bij de afzonderlijke dichters een korte biografische en bibliografische aantekening maakte. | |
De Nedersaksische letterkunde.De nieuwe Groningse hoogleraar, Dr. K. Heeroma, die deze letterkunde als leeropdracht verkreeg, stelde zich in zijn inaugurele redeGa naar voetnoot4) de vraag wat | |
[pagina 120]
| |
de Nedersaksische letterkunde is, ‘zowel naar omvang als naar gehalte’. Vóór de negentiende eeuw traden dichters op uit de Oostelijke gewesten, Revius, Sluiter, Vollenhove, zij bedienden zich echter niet van de streektaal, maar van de algemene litteratuur-taal. Eerst veel later ontstond, onder romantische invloed, ook een streektaal-letterkunde, maar nog in de negentiende eeuw is Oostelijke afkomst merkbaar bij belangrijke auteurs als Staring en Potgieter. | |
Het leven en de wandelingen van Meester Maarten Vroeg.Van deze roman van Jacob Vosmaer (1783-1834) is een uitstekend verzorgde herdruk verschenen, bestemd voor de leden van de W.B.-Vereniging (Amsterdam - Antwerpen - 1953, 126 blz.). Het boek, verdienstelijk werk van een van onze oudste humoristen, verschenen twee jaren na zijn dood, door bundeling van tijdschriftbijdragen, maakte opgang, werd herhaaldelijk herdrukt, in 1839, 1873 en 1892, en kan door hedendaagse lezers nog genoten worden. In deze uitgave ontbreekt een inleiding, maar belangstellenden kunnen nadere biezonderheden en waardering vinden in Kalff's Geschiedenis (deel VII) en in het Handboek van Walch (blz. 649-651). | |
Handelingen van het twintigste Vlaams Filologencongres.Deze dikke bundel (296 blz.) bevat de beknopte verslagen van alle voordrachten, in de twaalf secties van het Antwerpse Congres in het voorjaar van 1953 gehouden. Van een tweetal secties volgt hier de inhoud. In de sectie Neerlandistiek sprak Mevr. Lic. L. De Pauw-De Veen over Enkele kleurnamen in de XVIIe-eeuwse teksten over schilderkunst. Lic. F. De Pauw hield een Pleidooi voor een historisch woordenboek der Nederlandse rechtstaal. Dr. W.H. Staverman beklaagde zich over Diminutivitis neerlandica, nadat hij een poging gedaan had om de grote voorraad diminutiva systematisch in te delen. - Lic. O. Leys geeft Aantekeningen int de Westvlaamse anthroponymie. Lic. R. Haeserijn behandelt De anthroponymie in het Liber Inventarins (anno 1281) van de St.-Pietersabdij te Gent. Prof. Dr. J.L. Pauwels wijst op De expletieve ontkenning nie(t) in het Zuidnederlands en het Afrikaans, om te betogen dat deze dubbele ontkenning in het Afrikaans zeer waarschijnlijk niet origineel geweest is. In de sectie Literatuurwetenschap sprak Dr. C.F.P. Stutterheim over Literatuur en Literatuurwetenschap, E.P.M. Brauns over De structuur van de roman (reeds volledig gepubliceerd in De Vlaamse Gids); Dr. G. De Groote over Het blonde vrouwentype in de Nederlandse poëzie voor en tijdens de Renaissance; Dr. Th. Bogaerts over Actualiteit van Louis Couperus, terwijl Prof. Dr. P. Minderaa een poging deed tot analyse van Van de Woestijne's gedicht: ‘Mezelf voorbij; mezelven tegen’. | |
Oude teksten, bestemd voor het Middelbaar Onderwijs.Bredero's Klucht van de Koe is voor schoolgebruik bewerkt door A. de Bruyn, met illustraties van Bertram A.Th. Weichs.Ga naar voetnoot1) Daartoe is de spelling vereenvoudigd, de interpunksie gemoderniseerd, maar de taal zoveel mogelijk gehandhaafd. Voor schoolgebruik is de tekst met ruim 100 regels besnoeid, ook met het oog op mogelijke opvoering, waarvoor op blz. 43-46 de nodige | |
[pagina 121]
| |
Toneelaanwijzigingen gegeven worden. De verklarende voetnoten zijn tot liet nodigste beperkt, maar of de inhoud zonder voorbereiding bij voordracht begrepen zal worden valt o.i. te betwijfelen. Als eerste proeve uit de Nederlandse Letterkunde in de zestiende eeuw bewerkten C. van Baaren en H. Elsinga een Bloemlezing uit Vyftig lustighe historiën oft nieuwicheden Johannis BoccatiiGa naar voetnoot1). De tekst is voorzien van verklarende randnoten. De Inleiding (blz. 5-25) is veelomvattend, in het korte bestek wellicht te veel omvattend. Achtereenvolgens worden namelijk besproken: Renaissance en humanisme, Rederijkers, de voornaamste Personen in dit tijdperk, de Letterkundige begrippen en Het ontstaan van de Decamerone. Uitwerking en nadere toelichting van de docent zal daarbij wel onmisbaar zijn. Of de bedoeling is dat meer zestiende eeuwse teksten zullen volgen, blijkt uit deze publicatie niet. | |
Hertzog-Annale.De jongste aflevering (Jaarg. II, afl. 2) van Nov. 1953, bevat behalve twee bijdragen over Generaal Hertzog as Staatsman en Generaal Hertzog as Regsgeleerde, ook een studie over Die oudste boek in Afrikaans van Prof. A. van Selms. Het is een zeldzaam Arabies-Afrikaans werk over ‘Die betroubare woord’, voor Slameiers in Kaapstad uitgegeven, als onderricht in het geloof. Ingelast is een Afrikaanse vertaling maar met Arabische letters. De schrijver geeft daarvan een transscriptie, met de opmerking dat wij daardoor een fonetische weergave van de gesproken taalvormen bezitten. | |
Nederlandse Volksboeken.De bekende Leidse reeks Nederlandse Volksboeken, waarvan twaalf delen verschenen zijn, is enige jaren geleden gestaakt. Onlangs is deze uitgave hervat met een dertiende deel: Dat Baghynken van Parys, naar de incunabel van ca 1490Ga naar voetnoot2), uitgegeven door Dr. C.G.N. de Vooys en Dr. C. Kruyskamp. Reeds in 1853 gaf J. van Vloten een afdruk van deze incunabel in de Algemene Konst- en Letterbode. Zeven jaren later bezorgde C.P. Serrure een uitgave naar een veel jongere druk, maar sedert heeft het Baghynken weinig aandacht getrokken: van de geschiedschrijvers van onze letterkunde heeft alleen J. van Mierlo er aandacht aan geschonken. Deze uitgave, met Inleiding, Aantekeningen en bibliografische Bijlagen (o.a. over Middelnederduitse teksen) stelt nu in staat tot hernieuwde kennismaking. C.d.V. | |
Lanceloet en het Hert met de Witte Voet.Dr. Maartje Draak heeft als no. 6 in de reeks Zwolse Drukken en Herdrukken een episode uit de grote Lanceloet-compilatie uitgegeven (Zwolle, 1953). In een vlot leesbare inleiding, degelijk zonder zwaarwichtig, en beknopt zonder vluchtig te worden, behandelt ze de oorsprong van het verhaal, en de literaire bewerkingen in hun onderlinge verhouding. Verder geeft ze in 5 bladzijden naar ‘verantwoording van de tekst’, waarin blijkt dat ze conservatiever en consequenter tegenover de overlevering van het handschrift heeft gehandeld lan haar voorganger Jonckbloet in zijn grote Lanceloet-uitgave deed. Daarna volgt de tekst, ruim 850 verzen, met duidelijke en goed verantwoorde aanekeningen. Het hele boekje is 66 bladzijden groot en kost f1.60. C.B.v.H. | |
[pagina 122]
| |
Taalonderzoek in Suriname.In 1949 en 1950 hebben de hoogleraren W. Gs. Hellinga en W. Pée een onderzoek ingesteld naar taaltoestanden in Suriname. De eerste resultaten daarvan zijn gepubliceerd in de jaargangen III en V van het tijdschrift Taal en Tongval, in artikels die ook afzonderlijk zijn verschenen als Opstellen over het Surinaams. Die bundel bevat o.a. een geschiedenis van de spelling van het Neger-Engels, dat in het land zelf veelal Sranan Tongo heet, van de hand van A. Donicie C.s.s.R., de bewerker van een Neger-Engels woordenboek, en voorstellen tot een nieuwe spelling, gebaseerd op waarnemingen van de klanken door -W. Pée. Een verdere vrucht van deze linguistische bedrijvigheid zijn twee Amsterdamse dissertaties, verschenen bij de Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Amsterdam, in 1953, nl. die van Dr. L.L.E. Rens, The Historical and Social Back-Ground of Surinam Negro-English, een historisch overzicht van het ontstaan en de groei van de mengtaal en de factoren die daarop invloed hebben uitgeoefend, en die van Dr. J. Voorhoeve, Voorstudies tot een beschrijving van het Sranan Tongo (Negerengels van Suriname). Het laatste werk is, zoals de titel doet verwachten, het meest zuiver taalkundige van de twee. Een groot deel daarvan beslaat de bespreking en waardering van een artikel dat de Amerikaanse linguist Robert Hall Jr. heeft gepubliceerd over ‘The Linguistic Structure of Taki-Taki’ (Taki-Taki is een andere benaming voor het Sranan Tongo) in het tijdschrift Language, Dl. IV (1948). Hiermee wordt vergeleken de beschrijving van een soortgelijke taal, het Caribbean Creole, door Douglas Taylor, in het tijdschrift Word (III en VII; 1947 en 1951), en bij die vergelijking komt Hall er over het algemeen vrij slecht af. De bijzonderheden van Voorhoeve's studie, die algemene principiële waarde heeft voor de beschrijving van talen die in structuur sterk van de moderne cultuurtalen afwijken, liggen buiten het bestek van dit tijdschrift. Een meer specifiek Nederlands taalbelang zal, te oordelen naar de titel, aan de orde komen in een derde deel in dezelfde reeks, dat ter perse is, nl. Tuition in Dutch and Language Problems in Surinam. Dat deel is bewerkt door Prof. Hellinga e.a. C.B.v.H. | |
Ontvangen boeken.W. Kramer: Taalstudie en stijloefening. Eerste deeltje. (15de druk). (Prijs f1,40, geb. f1,75). Dr. E. Rijpma en Dr. F.G. Schuringa: Nederlandse Spraakkunst. (14de druk). Prijs f4,30, geb. f4,90). B. Schuil, D.L. Daalder en H. de Lange: Wijkende Kimmen, deel III. (Prijs f2,75, geb. f3,25). P. Vink en P.C.J. Reyne: De Pen op Papier. Opdrachten en oefeningen in het stellen voor het V.H.M.O., deel I en II. (Prijs f1,60, geb. f1,95 en f1,90, geb. f2,25). H.J. Scheepens en M.B. Terpe: Papieren Wereld. Opstelcursus. Met illustraties van J. van Ingen. Groot formaat f1,90. J.G.W. Gielen en Dr. C.G.L. Apeldoorn: Eigen Keus (Purmerend - J. Muusses - 1953. Prijs f2.75). Kleine Bibliotheek I: Hildebrand: Een onaangenaam mens in de Haarlemmerhout. Een oude kennis. (Purmerend - J. Muusses - 1953. Prijs f0,75). |
|