| |
| |
| |
Versimpelingsverschijnselen.
1. Nog altijd bloeit volop de traditionele wetenschappelijke bedrijvigheid ten aanzien van het taalverschijnsel. Talrijke studies worden elk jaar in het licht gegeven met als onderwerpen: het woord en zijn betekenis, de klank, de constructie van de zin, het morphologische, de stijl en de stijlmiddelen, het overeenkomstige in de talen (te achterhalen door de Vergelijkende Taalwetenschap), het typologische, de historische ontwikkeling in de taal. Naast algemeen-taalwetenschappelijke beschouwingen met een samenbindende tendentie verschijnen er veel meer, die dit alles met rechtstreekse research analyseren en daarna weer synthetiseren betreffende concreet bestaande talen, waaraan we te danken hebben: de ontelbare grammaires en woordenboeken van vrijwel alle talen ter wereld; detailstudies over bijv. het tempussysteem in een bepaalde taal, de duratief in het Berbers, het passivum in het Georgisch, de persoonsuitgangen bij de Eskimo's, de pronomina in de Zoeloetaal enz.; publicaties over de feitelijk historische klankveranderingen en etymologische betekenisveranderingen in een taal of in een taalfamilie; over het klanksysteem, morphologisch systeem en het idioom van een bepaald dialect; over het linguistisch typerende van een bepaalde groep of van een apart individu. We mogen niet vergeten de nijvere en verfijnde jagers op zeldzame vlinders, die men bij voorkeur ‘philologen’ noemt. Sinds lange tijd bovendien werden contacten gezocht met de Psychologie, de Sociologie en de Logica.
Sinds ongeveer twee eeuwen is uit de bestudering van al het voorgaande een grootse linguistische traditie ontstaan, die machtig voortstroomt in welbekende en vertrouwde bedding.
2. Naast deze Traditionele Taalwetenschap met haar romantiek, haar tijdloosheid, haar sfeer van scientifieke luxe, haar heerlijke onderzoek om wille van het onderzoek en zonder direct nuttige bedoeling, als een ‘la science pour la science’ - zijn er ongeveer de laatste twintig jaar, of nog wat verder terug, verschillende stromingen ontstaan, die de taal tot hun arbeidsveld hebben gekozen. Het opvallende van deze nieuwe bewegingen is, dat zij ten zeerste zijn geïnteresseerd in het taalphenomeen maar tegelijk vrijwel geen belangstelling vertonen voor het traditiegoed van de Oude Taalwetenschap; zelfs de meest befaamde internationaal bekende werken zijn aan de meeste voormannen van deze nieuwe taaltheorieën niet bekend en worden gevolgelijk ook niet door hen geraadpleegd en benut.
Besteedde men in de oude school jaren en jaren aan onderzoek om dan voorzichtig te geraken tot enige theoretische conclusies, in de nieuwe bewegingen wenst men met een minimum aan feiten over te gaan tot een maximum van theorie en toepassing daarvan op zo uitgebreid mogelijke terreinen. Dit leidt natuurlijk tot vereenvoudigingen, versimpelingen, d.i. het voorbijgaan aan de feitelijke gecompliceerdheid van het taalverschijnsel.
3. De nieuwe stromingen zijn de volgende: Symbolische Logica, Significa, Basic Language, Semiotic, Informatie- en Communicatie-theorie.
3.1. De Symbolische Logica of het Neopositivisme houdt zich intens bezig met de taal, en in het biezonder met de Syntaxis of Grammatica. De gedachteninhoud krijgt pas zijn vaste gestalte, als die in taal d.i. in woorden en zinnen wordt gefixeerd en geobjectiveerd, zodat het werkterrein van deze weten- | |
| |
schapslogica juist is het analyseren van het taalgegeven. Men onderzoekt of een symbool of woord ‘zin’ bezit dan wel ‘zinloos’ moet worden genoemd. Maar niet minder gaat, speciaal sinds Carnap's ‘Die logische Syntax der Sprache’ de belangstelling uit naar de combinaties van woorden of symbolen. Carnap meent in het genoemde boek dat de logische kenmerken van een zin (of die zin analytisch moet genoemd worden of synthetisch, of hij een contradictie bevat enz.) en de logische betrekkingen tussen zinnen (of de ene zin deduceerbaar is uit de andere, of ze elkaar tegenspreken enz.) - afhankelijk zijn van de syntactische structuur. Daardoor wordt de Logica een onderdeel van de Syntaxis (beter: Grammatica), en zo kunnen we begrijpen zijn term: Logische Syntax. Dat echter de Logica een onderdeel wordt van de Grammatica veronderstelt een zeer nauwkeurige Spraakkunst, waaruit het niet-verstandelijke, het emotionele en volitionele, is uitgebannen. Omdat Carnap nergens in de bestaande talen zoiets vond, want daar heeft men steeds een gecompliceerde verstrengeling van alles wat de mens innerlijk vervult en zich naar buiten manifesteert, construeerde hij theoretische modeltalen.
Sindsdien zijn er alsmaar modeltalen gecreëerd, en vrijwel op elk congres, waarop Neopositivisten aanwezig waren, heb ik er een paar nieuwe moeten verwerken.
De Symbolische Logici zijn dus taalspecialisten, maar opvallend is dat ze niets afweten omtrent het depositum van de Traditionele Taalwetenschap. Nog onlangs verklaarde me een hunner, die veel over taal, Syntaxis enz. publiceert: ‘U kunt nu wel zeggen, dat wij Vergelijkende Taalwetenschap enz. moeten bestuderen, en eigenlijk hebt U gelijk, maar het kost me drie jaar om er behoorlijk in thuis te raken - en daar heb ik geen tijd voor.’
De vele talen der mensheid bevatten de resultaten van een duizendjarige worsteling om zich duidelijk uit te drukken. Belangrijke logische elementen liggen voor het grijpen in de vormen als naamvallen en werkwoordsuitgangen, het gerundivum en het participium conjunctum, de groepering van de woorden enz. Het bestuderen ervan echter eist veel tijd en zal slechts mogelijk zijn als linguisten en logici de handen in elkaar slaan. Welnu, dat is te ingewikkeld. De logici laten de hele feitelijke talen-santekraam met de duizenden studies, die erover verschenen zijn of verschijnen zullen, voor wat ze is - en construeren een nieuwe symbolen-modeltaal, eenvoudig en duidelijk voor de ingewijden, zonder complicaties. Maar natuurlijk ook zonder de rijkdom van de vele ervaring, en dus: simpel.
3.2. De Significi zijn taalpsychologen, die de taaldaden bestuderen voorzover daaraan psychische associaties ten grondslag liggen en daarmee psychische reacties verbonden zijn. De Signifische Beweging heeft haar ontstaan te danken aan een contact van mathematici, literatoren en de linguist Van Ginneken. Tot op de huidige dag ontmoeten er elkaar beoefenaars van vele wetenschappen. Van de nieuwste wetenschapstheorieën, vooral uit de hoek van het Neopositivisme, zijn ze heel goed op de hoogte, maar het wapenarsenaal van de Oude Taalwetenschap wordt blijkbaar beschouwd als een museum met verouderd cultuurbezit.
En toch is het zeker dat de Significa uit die Oude Linguistiek nog heel wat zou kunnen gebruiken. Zij onderzoekt de emotionele en volitionele elementen in het taalgebruik en heeft belangrijke theorieën geformuleerd omtrent de verpersoonlijking van het woordgebruik, waardoor spreker en luisteraar vanuit hun godsdienstige, maatschappelijke en geographische levenssituatie
| |
| |
respectievelijk spreken en luisteren. In theorie en voorbeeld heeft men zich geconcentreerd op het gebruik van het wóórd, maar zeer veel zou er ook te vinden zijn op syntagmatisch terrein. In de vele modaliteitsuitingen, woordschikking, zinsmelodie, zinsaccent, het praedicatief, de bijwoordelijke bepalingen van motief, toegeving, beperking, voorwaarde manifesteert zich het persoonlijke zeker zo uitbundig als in de woordbetekenis.
Aan dit syntagmatische besteden de Significi nog weinig aandacht, maar hun theorieën zouden rijker en levensechter worden, als ze met behulp van de linguistiek ook op dit gebied werden uitgebouwd. Zoals bij zovele moderne wetenschappen het geval is, stapt men gretig van de theorie naar een maximum van toepassing. We leven zo snel! De verstandhouding onder de mensen trachten de Significi te verbeteren door te wijzen op de wonden door de verpersoonlijking. Om sneller tot resultaten te komen wordt alles noodzakelijkerwijze wat vereenvoudigd. De bedoeling is vanzelfsprekend zeer sympathiek.
3.3. Ik meen dat het vermelden van de Basic-Language-beweging reeds voldoende is en dat ze als versimplifiëringsverschijnsel niet behoeft toegelicht te worden. De Basic-Language is bij wezen een versimpeling van de Engelse taal, bedoeld ook als een mogelijkheid voor een zakelijke, eenvoudige gedachte-uitwisseling in het internationale verkeer. Overigens waren de initiatiefnemers linguisten van groot formaat. Hun streven en de uitwerking ervan wordt door andere linguisten als een mislukking gekwalificeerd; dezen zoeken naar een Basic-Standaard-Engels, dat natuurlijk evengoed een versimplifiëring is. Wij gaan hier niet verder op in. Evenmin bespreken we uitgebreid de kunsttalen, die reeds lang geleden werden uitgedacht en nog steeds worden gecreëerd. Ook hier stoten we op versimpeling. Men begrijpe ons goed: sommige vereenvoudigingen zijn nu eenmaal noodzakelijk, maar dan kan men toch spijtig het pejoratieve -ver- van versimpeling en versimplifiëring (dit -ver- is dus niet contaminatief in verband met versimpeling) handhaven.
3.4. Ch. Morris heeft volgens behavioristische methode zeer diepgaand het ‘sign’ bestudeerd vooraleer hij de definitie opstelde: het teken is een prikkel, die staat in de plaats van, een substituut is voor de prikkel van het eigenlijke ding, waardoor er bij de ontvanger van deze prikkel een antwoord tot stand komt, dat wel niet identiek is met het antwoord op de eigenlijke prikkel, maar er toch op gelijkt. Als een hond altijd voor zijn voedsel wordt opgeroepen door een zoemer, reageert hij bij het horen van de zoemer alsof het eten er als is (begint te watertanden bijv.). Van dit tekenbegrip is de wetenschap over die tekens, de Semiotic, de uitwerking.
Al waarderen wij deze Semiotic heel hoog, we moeten tegelijk constateren, dat, ofschoon Morris een aanzienlijk aantal (vooral Engels schrijvende) linguisten in zijn bibliographie vermeldt, de traditionele richtingen weinig of geen invloed op zijn theorie hebben uitgeoefend. Alles is goed en consequent en schematisch doorgedacht vanuit de gegevens van een paar behavioristische proefnemingen. Het enorme materiaal uit de Traditionele Taalwetenschap heeft men niet nodig, want men wil deze tekenleer zo spoedig mogelijk practische resultaten doen boeken op de terreinen van: de Linguistiek, de éénmaking van de wetenschappen, de terminologie in de Wijsbegeerte, de sociale organisatie, het onderwijs... Utopia per Sanctam Simplicitatem!
3.5. De Informatie- en Communicatie-theorie tezamen met de Cybernetica
| |
| |
kan men bezwaarlijk onder Taalwetenschap rangschikken, maar het linguistische is er van verschillende kanten mee geconnecteerd.
3.5.1. Dat begint al met de termen ‘Informatie’ en ‘Communicatie’. Deze theorie komt voort uit de physici-kringen die velerlei automatische systemen aan het construeren zijn: rekenmachines, schaakmachine, robothond, geleide projectielen, vertaalmachine, spreek-schrijfmachine. Daarvoor is het noodzakelijk de wetten en bewegingen van veel organismen te onderzoeken, opdat de Cyberneticus de menselijke verrichtingen in robotmachines kan nabootsen. Men zegt graag dat in heel de levende en levenloze natuur een ‘boodschap’ (message) aanwezig is, terwijl het dan vooral de mens is die deze boodschap kan opvangen, ontcijferen en het gegeven ervan zich ten nutte kan maken. Onder informatie verstaat men nu de physieke invloed op de mens door iets uit zijn omgeving, waardoor er een merkbare verandering in zijn gedrag wordt veroorzaakt. De wijze waarop of het kanaal waarlangs deze informatie wordt getransporteerd is de ‘communicatie’ ervan. De physici die de menselijke hersenprocessen in machines trachten na te bootsen vragen zich af: wat hebben die hersenprocessen (via de tegenwoordig diepgaande onderzoekingen van de neurologen) en wat hebben de structuren van de stoffen waaruit de machines samengesteld moeten worden ons te vertellen?, wat voor boodschap bevatten ze?, wat voor informatie kunnen ze meedelen (communiceren)?
En aan deze primitieve personificaties (het levenloze wordt gezien als iets dat spreken en, daarbij natuurlijk ook, denken kan) dankt de nieuwe theorie haar naam! Wij vinden zo'n naam met het voorstellingsgeheel van het sprekende atoom en de bij ons met mededelingen aankloppende hersencel een versimpeling. Er wordt met een machtig physisch-wiskundig apparaat gewerkt, de automatische systemen verdienen onze bewondering (en maken ons een beetje bang), maar de voorstellingswereld bevat een primitieve taalsituatie, waarvoor elke linguist zich zou schamen.
3.5.2. Tot de desiderata van deze theorie behoren de vertaalmachine en de spreek-schrijfmachine.
De Russische toetsen worden bijv. ingedrukt, en dan resulteert er aan de andere zijde een Engelse weergave. Toen Y. Bar-Hillel op het Londense linguistencongres in 1952 de plannen daaromtrent ontvouwde bleek eens te meer hoe gecompliceerd het taalphenomeen is. Hoeveel toetsen zullen er nodig zijn voor het Engelse woord ‘mind’, het Franse ‘esprit’, het Duitse ‘Geist’? De inleider sprak vlot over een paar duizend toetsen, en dan zal men daarmee alleen nog maar een soort basic-woordenschat bezitten. Het morphologische en de woordplaatsing in de zin (die natuurlijk van taal tot taal verschillen) verschaffen enorme moeilijkheden, waarvoor nog geen oplossingen zijn gevonden. Men kan achter het betrokken woord de functie tussen haakjes zetten. Dan zal het Engeise resultaat vreemd door elkaar terecht komen, maar in ieder geval ontcijferbaar zijn als een ingewikkelde zin van Cicero. Waarschijnlijk zal men een correctie-mechanisme kunnen uitdenken, waardoor na het betrokken woord de toetsen voor de plaats van het Engelse onderwerp, gezegde, de bijvoeglijke bepaling bij het onderwerp enz. worden aangeslagen, en het woord dan springt op de daaraan corresponderende tweede, vierde, eerste, zevende plaats enz. Maar zoals men bij de woordenschat allerlei verfijnde betekenisnuanceringen moet vereenvoudigen, zal men wat betreft de syntagmatiek het spel van de syntagmatische stijlmiddelen moeten uitbannen. Taalkunstenaars en lyrici zagen dan ook de vertaalmachine bij de
| |
| |
bespreking in Londen als een luguber monster, en hieven hun handen ten hemel!
Het onderzoek naar de spreek-schrijfmachine is veel verder op weg. Dat moet dus een automatisch systeem worden, waarin de klanken als resultaat opleveren het corresponderende schrift. De eerste moeilijkheid is dat aan de 26 of 27 geschreven letters een kleine honderd naar spectrum wezenlijk verschillende klanken beantwoorden. Ik blijf dan nog buiten platte en dialectische uitspraak, individuele afwijkingen van de articulatiebasis en dergelijke vreemdigheden als gesproken en geschreven Eng. ‘lieutenant’. Daarom zal het noodzakelijk zijn aan de ongeveer honderd verschillende klanken een gelijk aantal geschreven symbolen te laten corresponderen, die dan moeten gedecodeerd worden [bijv. / = n; Γ = n (vóór g) enz.]. Men denkt ook aan de mogelijkheid niet klank voor klank om te zetten in schrift, maar lettergreep voor lettergreep. Dan zal men natuurlijk weer de lettergrepen vereenvoudigen tot bijv. 2000 basis-syllaben.
Het tweede grote probleem vormen de condities van de klank. De meest bekende zijn: het dynamisch accent, de duur of het tempo, de toonhoogte, het timbre of de klankkleur, - terwijl uit Trojan hierbij nog kunnen worden gevoegd: Atmungsform (met stoten of rustig), Überluft (er ontsnapt lucht uit de longen, die niet nodig is voor de klank; bij boosheid enz.), Register (in verband met brede of smalle borst, buik enz.; een modificatie van het timbre), Einsatz (slappe of gespannen uitspraak), engheid van het palatum bij bijv. geïrriteerdheid.
Wanneer al deze condities in het schrift hun uitdrukking zouden moeten vinden en we de voornaamste verschillen van deze ± tien condities zouden schatten op vijf mogelijkheden, levert dat een product op van ± 100 (klankverschillen) × ± 10 (condities) × 5 (verschillen bij condities) = ± 5000 te registreren mogelijkheden. Een automatisch systeem dat dit alles zou moeten weergeven is voorlopig onmogelijk, zodat men zal moeten overgaan tot een uitgebreide vereenvoudiging door middel van filters. Liever nog zal men een standaard-uitspraak vaststellen, niet alleen wat betreft de klanken, maar ook wat betreft de condities, d.w.z.: -
- | altijd met dezelfde intensiteit d.i. met zo weinig accent als mogelijk is; |
- | altijd met hetzelfde tempo; |
- | altijd met dezelfde toonhoogte, bijv. de mi van het normale octaaf; |
- | altijd met dezelfde klankkleur, bijv. altijd een man en altijd een tenor; |
- | altijd met dezelfde manier van ademen d.i. zonder stoten; |
- | altijd zo, dat de Überluft geen geluid produceert; |
- | altijd met hetzelfde Register d.i. het simpele Register van een smalle borst; |
- | altijd met dezelfde Einsatz d.i. zonder gespannenheid, niet zoals de bevelen; |
- | altijd met een breed palatum. |
Het resultaat van dit alles is natuurlijk een zeer vereenvoudigd monotoon spreken. Het syntagmatische kan niet speciaal door accent, melodie, toonhoogte enz. worden uitgedrukt, maar men kan zonodig achter het betrokken woord tussen haakjes zetten ‘onderwerp’, ‘accent’ enz. Ook het pragmatische kan niet door accent, melodie enz. tot uiting komen. Als een generaal het bevel geeft: ‘Heuvel 102 móét morgenvroeg op de vijand veroverd worden’, - kan hij het woord ‘moet’, al bezit dat al een sterke modale waarde, voorzien van een stevig dynamisch accent. In de ontvanger van de spreek-schrijfmachine moet de speaker echter alles verklanken zonder verandering in accent, tempo, toonhoogte enz., maar achter het woord ‘moet’ kan hij zeggen: ‘haakje -
| |
| |
accent - haakje’. Zo zal dus vrijwel al het syntagmatische en pragmatische versimpeld worden tot het semantische. Zo zullen de opstaande zijden van het symptomatische en signalerende in de bekende driehoek van Bühler gereduceerd worden tot de grondzijde van het symbolische. Versimplifiëring dus naar alle kanten!
Het is toch wel vrijwel overbodig op te merken dat deze constructeurs van een mechanische taalwereld zich totaal niet interesseren voor de gegevens van de niet-zakelijke, niet op het nuttig effect ingestelde Traditionele Taalwetenschap. Zij bestuderen natuurlijk wel de rapporten van de phonetische laboratoria en krijgen nachtmerries van de stemloze ploffers -p-, -t-, -k-, die zich vrijwel niet laten vangen voor een transformatie.
4. De taalversimplifiëringen zijn er, ze behoren bij de verzakelijking van het gemechaniseerde wereldbeeld. Wellicht is het mogelijk de excessen van deze armoede-verschijnselen tegen te gaan, als de Oude Taalwetenschap zich niet onbekommerd op haar wat al te gemakkelijke stroom laat voortdrijven, maar zich intens met deze nieuwe stromingen gaat bemoeien; dat zal ook het levenssap verjongen in het enigszins verouderd lichaam. En als de nieuwe profeten weigeren naar de berg te gaan, moet deze keer de oude berg maar eens de profeten opzoeken!
A.J.J. de Witte.
| |
Literatuur.
R. Carnap, Die logische Syntax der Sprache, 1934, Eng. 3e ed. 1951; id. Introduction to Semantics, 3e ed. 1948; H. Reichenbach, Elements of Symbolic Logic, 4e ed. 1952; Y. Bar-Hillel, A quasi-arithmetical notation for Syntactic Description, Language 1953; - G. Mannoury, Handboek der Analytische Signifika, I 1947, II 1948; vele art. in tijdschrift Synthese; D. Vuysje, Synopsis of the Signific Movement, Philos. of Science 1951; A. de Witte, De verhouding van Sign, tot Taalwetenschap en Phonetiek, De Nw. Taalg. 1952; - C.K. Ogden, Basic English, Psyche 1930, 4e uitg. 1935; id. The General Bas. E. Dictionary, Londen 1940; New York 1942; I. Richards, B.E. and its Uses, 1943; H. Bongers, B.E., een critische beschouwing, Levende Talen 1946; id. B.E., Engl. Studies 1946; id. The History and Principles of Vocabulary Control, as it affects the teaching of foreign languages in general and of English in particular, 2 vol., diss. Utrecht 1947; W. Manders, Vijf Kunsttalen, vergel, onderzoek, diss. Utrecht 1947; A. Gode, H. Blair, Interlingua, Grammar + Vocabulary, 1951; - Ch. Morris, Signs, Language and Behavior, 1946; - H. Dudley, The Vocoder, Bell Labor. Record 1939; N. Wiener, Cybernetics, 1948; C. Shannon, W, Weaver, The Mathematical Theory of Communication, Un. of Illinois Press 1949; Potter. Kopp-Green, Visible Speech, 1947; Menzerath-Meyer-Eppler, Sprachtypologische Untersuchungen, I 1950; Proceedings Symposium on Information Theory, Ministry of Supply, Londen 1950; Proceedings of Speech Communication Conference at Massach. Inst. of Technology, in: Journal of the Acoustical Soc. of Am., 1950; W. Schouten, De Sonograaf, Electranica 1950; J.L. van Soest, Informatie-theorie en Communicatie-theorie, Handl. T.H. Delft z.j. (1951); P.C. Snorn, Enige beschouwingen over Spraakinformatie (met gegevens betreffende de phoneemfrequenties van het Alg. Ned.), in manuscript Labor. Electrotechniek T.H. Delft; G. Peterson, The Information bearing elements of Speech, Proc. London Sympos
1952; B. Mendelbrot, An informational Theory of the structure of Language, Proc. London Symp. 1952; Y. Bar-Hillel, Some linguistic problems connected with machine translation, Philos. of Science 1953; IXth Intern. Significal Summer Conference 1953, gewijd aan Inf. en Comm., te versch. in Synthese 1953/54; F. Trojan, Der Ausdruck von Stimme und Sprache, eine phonetische Lautstilistik, 1948.
|
|