De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBrijen.Gelijk men in WNT i.v. brijen en brouwen (z. afr. nog brijen) kan zien, zijn de beschrijvingen die men van deze eigenaardigheid bij de r-uitspraak gegeven heeft, onderling nog al verschillend. Een aantal uitwijkingen bij spraakgebrekkigen beschrijft Blancquaert in zijn Practische Uitspraakleer. Wij vonden in WNT geen melding gemaakt van de omschrijving, door Bilderdijk van het brijen gegeven in zijn Voorlezingen over de Hollandsche Taal, posthuum uitgegeven door De Jager (Arnhem 1875). Op p. 175 v. lezen wij: ‘Daar is eene gemeenschap tusschen de verhemelteletter n, de l en de r, die deze drie tongletters in elkander doet overgaan. Die door te groote dikte of stijfheid der tong de sterker en meer voortstuwende en ratelende rolling van de r langs hun (sic) verhemelte niet vormen kan, valt noodwendig in den slappen tongslag der l, en die de tongspits te dik heeft om ook deze uit te brengen, vervalt tot de d (lees n), en het is dit wat men bij ons brijen noemt, het geen zonderlinge verwarringen kan voortbrengen. Zo zei een Akteur in het slot van Leo den Groote: Neef Aspar, 'k schenk u 't nicht op voorspraak van uw' zoon. En nog wonderlijker is 't bekende puntdicht op Newton: 't Was duister, maar God zei, Neef Newton, en 't was Nicht.’ Dat in plaats van d moet worden gelezen n, blijkt behalve uit de samenhang nog uit hetgeen volgt: ‘Ik voeg er bij dat (gelijk met zeer enkele lieden het geval is) die de n niet uitspreken kan, zich met de j behelpt, hetgeen dan een verwarring van vier verschillende letters maakt.’ De vier zijn: r, l, n en j. Op een andere plaats (p. 187) spreekt hij over de ‘harde’, sterk ratelende uitspraak van de r (r...r), door Punt in zijn tijd op de Amsterdamse schouwburg ingevoerd. ‘Dit werd in Punt (wiens stem, eer hij ze door het snuiven bedorven had, aangenaam was), niet mishaaglijk gerekend, en welhaastGa naar voetnoot1) maakte die uitspraak zich meester van het gantsche tooneel, en vloeide van daar over op elk die een vers las, ja zelfs hier en daar op den preekstoel. Hilverdink bracht dit mede op het nieuwgebouwde tooneel; maar toen maakte 't geen opgang. Zekerlijk is er geen reden, waarom die r zoo na moet klinken. Men zou met de l even zoo kunnen doen, maar met de r is 't vooral kwalijk gedaan, daar deze hondsletter (zoo de Romeinen haar noemden) in zich-zelve hard en onbehaaglijk is.’ L.C. Michels. |
|