De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMultatuli's blijspelfragmenten op het toneel.Slechts enkele ingewijden wisten, hoe Eduard Douwes Dekker met zichzelf overhoop had gelegen om Nederland een nieuw blijspel te geven. Mannen als de uitgever Funke, de schrijver Vosmaer, de Gids-redacteur Van Hall en de toneelspeler Haspels waren op de hoogte geweest van zijn hardnekkige pogingen en zij hadden zich, evenals de auteur, er bij neer moeten leggen dat deze poging op niets was uitgelopen. Op niets? Veel was er verscheurd, maar wellicht waren er óók brokstukken bewaard gebleven.Ga naar eind1) Enkele jaren na Multatuli's overlijden in 1887, toen men begon zijn briefwisseling te publiceren, vroeg de Rotterdamse toneeldirecteur Jacob Marinus Haspels, dezelfde die met Legras en Van Zuylen Multatuli's Vorstenschool in 1875 ten doop had gehouden,Ga naar eind2) aan Dekkers weduwe MimiGa naar eind3) of er in de nalatenschap iets gevonden was dat mogelijk speelbaar zou blijken. Want de ‘Rotterdammers’ - in de dienst van Multatuli ‘vergrijsd’, gelijk een tijdgenoot het formuleerdeGa naar eind4) - wilden vol piëteit de erfenis bewaren van een man die juist na het openbaarworden van zijn correspondentie wederom een felle reactie in zijn vaderland had teweeggebracht.Ga naar eind5)
Inderdaad - Mimi vònd iets. Vierentwintig kladbladen die zoal geen geheel dan toch wel twee aanvaardbare fragmenten bevatten, werden Haspels ter hand gesteld, en het besluit tot uitvoering volgde. Daarmee begon - het was in het seizoen 1890/91 - de toneelgeschiedenis van Multatuli's blijspelfragmenten, die na de eerste opvoering op 17 Februari 1891 de (onjuiste) titel ‘Aleid’ kregen.Ga naar eind6) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||
Een eervolle, moeizame en wellicht ook ondankbare taak hadden de spelers op zich genomen. Evenals de schrijver wel gepoogd doch niet volbracht had, zo verging het ook de acteurs: de poging deze fragmenten voor het toneel te veroveren, gelukte niet. De oorzaak ligt voor de hand: het toneel eist afronding - en die was in dit geval niet aanwezig. Ook moest men, door de betrekkelijke kortheid van het werk, uitzien naar een ander stuk dat als aanvulling kon dienen. Maar men slaagde er niet in iets te vinden dat er voorgoed aan vastgekoppeld kon worden. In het eerste seizoen kwam ‘Aleid’, voorafgegaan telkens door allerlei andere spelen,Ga naar eind7) te Rotterdam twaalf maal op de planken.Ga naar eind8) Daarna was echter de draad afgebroken. Sporadisch volgden er nog enkele voorstellingen, meestal bij bijzondere gelegenheden.Ga naar eind9) In de nieuwe eeuw haalde men dit blijspel nog twee keer voor de dag, in 1907Ga naar eind10) en in 1910,Ga naar eind11) doch toen was het voorgoed gedaan. Het beroepstoneel borg dit Multatuliaanse parergon in het archief op.Ga naar eind12)
Niettemin is deze spaarzame opvoeringenreeks uit toneelhistorisch oogpunt belangwekkend. De naam van Multatuli immers is met de opkomst van de natuurgetrouwe speelstijl die te Rotterdam eerder dan elders zich ontwikkelde, onafscheidelijk verbonden. Tussen 1870 en 1920 beoefenden de aldaar werkzame gezelschappen een manier van spelen die zowel voor het beschaafde amusement als voor de aanval op het maatschappelijk bestel dienstig kon zijn: een bevallig èn een critisch realisme. Madame Sans-Gêne en John Gabriel Borkman, Oud-Heidelberg en Een Vijand des Volks zijn illustratieve voorbeelden.Ga naar eind13) Deze door de Vlaming Victor Driessens (1820-1885) gepropageerde speelwijzeGa naar eind14) (naast Schimmel, Royaards en Verkade is hij een onzer toneelhervormers) werd door drie achtereenvolgende generaties te Rotterdam beoefend: de generatie van de oudsten die omstreeks 1840 waren geboren (Legras, Van Zuylen, de gebroeders Haspels en Faassen, Catharina Beersmans), de jongeren van 1855 tot 1875 (Marie van Eysden-Vink, Esther de Boer-van Rijk, het echtpaar Tartaud-Klein) en de jongsten van 1880 en later (Else Mauhs, Cor van der Lugt Melsert, Johanna Wertwijn, Nico de Jong). Aan deze anti-tragische, anti-romantische bedoelingen gaven vooral Antoine Jean Legras (1838-1899) en Jacob Marinus Haspels (1829-1898) kundige leiding. Legras was in de 19de eeuw, die terecht de eeuw van de autonome acteur heet, een opmerkelijke figuur. Als oud-onderwijzer meer ontwikkeld dan zijn medewerkers, verhief hij het vak van ‘metteur-en-scène’ tot dat van geestelijk leider ener opvoering. Hij lette op de historisch nauwkeurige aankleding, hij dwong de spelers beschaafd te spreken, deed hen doordringen in de betekenis van het dichterlijk woord en voedde hen op in de eerbied voor het ensemble.Ga naar eind15) Haspels was Ibsen-pionier. Zoals zijn spel - gelijk een deskundig tijdgenoot getuigtGa naar eind16) - wars was van kunstgrepen en effectbejag en allereerst streefde naar waarheid, eenvoud en soberheid, zo gevoelde hij ook bewondering voor de ware, nobele, ongekunstelde, onconventionele kunst der Noren. Het kan dus geen toeval heten dat de Rotterdammers en Multatuli elkaar vonden - beiden immers wilden het kunstmatige en kunstige van de kunst hunner dagen overboord werpen - en het blijft de onbestreden verdienste van Legras, Van Zuylen en Haspels dat zij de moed hadden, Vorstenschool op hun speellijst te plaatsen. Later lag het in de lijn dat zij ook zijn blijspelfragmenten opvoerden, al wisten zij vooruit dat het te verwachten succes slechts een succès d'estime zou zijn. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||
De rolverdelingGa naar eind17) van de première op 17 Februari 1891 in de Grote Schouwburg te Rotterdam was als volgt:
De regie voerde Legras, de decors waren van de om zijn fantasie zeer geroemde J.J. Poutsma.Ga naar eind24) De actrice aan wie de hoofdrol werd toevertrouwd, was amper achttien jaar en nog geen héél seizoen aan het gezelschap verbonden, maar Alida Klein (1873-1938),Ga naar eind25) die zoals weinigen voor haar beroep voorbestemd was, vond in deze zware taak zoveel dat aan haar wezen èn aan haar mogelijkheden beantwoordde dat Aleid een van haar meest geliefkoosde rollen werd. De reeks unieke foto's die van haar in deze rol bewaard bleef, toont eerst de begaafde beginnelinge en later de rijpe toneelspeelster. Zodanig was zij met deze rol vergroeid dat, toen zíj hem niet meer speelde, ook het stuk van de planken verdween. De toeschouwers waren bij de première van haar frisse, natuurlijke, echte jeugd verrukt en roemden de, op de Toneelschool verworven dictie.Ga naar eind26) Werd de jeugd in de loop der jaren minder, haar zeggingskunst - eerste vereiste in dit werk - en haar plastiek werden beheerster en verfijnder. Ook in 1910 was het nog een genot naar haar schone geluid te luisteren en naar de voornaamheid van haar spel te kijken.Ga naar eind27) Henri de Vries (1864-1949)Ga naar eind28) had het van de pers nogal te verduren omdat hij, naar men meende, geen weg wist met de dolle invallen van de student,Ga naar eind26) maar na een aantal opvoeringen kon men zich toch wel met zijn creatie verzoenen.Ga naar eind29) De andere spelers vielen zonder uitzondering in de smaak. Bijzonderheden van hun spel, regie-vondsten en dgl. leveren de beoordelaars dier dagen echter weinig over, zodat het onmogelijk lijkt, de opvoering te reconstrueren, te meer daar het bewaard gebleven regie-boekje van het tweede bedrijf geen hiervoor dienstige gegevens bevat.Ga naar eind30) Behalve op de reeds genoemde foto's zijn we dus voor ons oordeel alleen aangewezen op de hier en daar genoemde spel-momenten die de critici bijzonder troffen. Zij memoreren o.a. het bevallig spelen van Alida Klein met haar tennisracket, haar zitten op de canapé en haar toespraak tot de slapende student. Voorts worden de uitbrander aan de knecht en de scène met de knoop naar voren gebracht. Maar reeds op grond van de persoonlijke prestaties mogen wij aannemen dat de voorstelling in zijn geheel aan hoge eisen voldeed. Weliswaar had een enkele recensent bezwaar tegen het tempo dat hij te langzaam achtte,Ga naar eind31) maar het bijzondere kenmerk van deze opvoering was toch wel dat er zo veel jongeren aan te pas kwamen die een beschaafde wijze van spelen - het ideaal der toneelvrienden in het laatste kwart der negentiende eeuw - wisten te demonstreren. ‘Wat zijn onze tooneelspelers in natuurlijkheid van stem en houding vooruitgegaan in de laatste jaren! Die potsierlijke tooneelspraak, met haar | |||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||
onuitstaanbare haaltjes en haar klemtoongeknutsel is gelukkig aan het uitsterven. De tooneelspelers durven thans weer hun eigen stem geven’, schreef de verslaggever van het Algemeen Handelsblad,Ga naar eind32) en Mr Van Hall, Multatuli's beproefde vriend, concludeerde in De Gids: ‘Voorstellingen als deze waarin men geestig, beschaafd comediespel te genieten krijgt, en door welluidende stemmen zuiver, dialectvrij Nederlandsch hoort spreken, zijn wel geschikt om het vertrouwen in de Nederlandsche tooneelspeelkunst, dat door menige teleurstelling geschokt werd, te doen herleven.’Ga naar eind29) Het gecultiveerd samenspel bleef gehandhaafd. Ondanks een geheel andere rolverdelingGa naar eind33) kon Rössing na twee decennia noteren: ‘Het bijzondere der Rotterdammers uit den tijd der Haspelsen kenmerkt nog steeds het gezelschap.’Ga naar eind27)
Deze uitspraken van bevoegde beoordelaars kwamen tot stand - het is niet onbelangrijk hierop te wijzen - door het intermediair van Multatuli's blijspel, dat in het première-jaar zijn plaats vond temidden van een gevariëerd repertoireGa naar eind34) - ‘wer vieles bringt, wird manchem etwas bringen’.Ga naar eind35) Maar de artistieke daad van het seizoen was de realisering van Multatuli's onvoltooide dramatische partituur - een initiatief waarvoor de tijdgenoten graag alle hulde brachten. Thans, ruim zestig jaar nadien, durft men er nauwelijks om vragen. Utrecht. H.H.J. de Leeuwe. |
|