Izabee, Isabé of Isabey?
Naar aanleiding van mijn Bladvulling: Wat een izabee! in het vorig nummer van D.N.T., ontving ik van de heer J.v.d. Baan, oud-leraar H.B.S. te Groningen, een schrijven, waarin hij mij verwijst naar een gedichtje van P.A. De Génestet: Alarmisten, waarvan een der coupletten eindigt met de naam Isabê. Hier volgt 't bewuste, 7de couplet:
Die ziet, o waai! de Franschen
Die 's nergens op zijn aise,
Die hoort een Marseillaise
J.M. Acket † gaf hierbij * als toelichting: Een straatliedje! Dus hoorde een alarmist van 1848 in zo'n liedje al een oproerslied, mààr... hiermede is m.i. de uitdrukking: Wat een izabee! niet verklaard. Mogelijk volgt er nog een belangstellende lezer, die 't lied van Isabé in extenso kan mededelen, waardoor misschien 't commentaar duidelijker zou zijn, dan de toelichting van ‘een straatliedje’, zonder meer. De vraag blijft dan nog, waarom in intellectuele kringen destijds, aan de exclamatie: Wat een Isabé, de betekenis van een geslaagde prestatie, een meesterstuk, werd gegeven? Zou die uitdrukking - a.h.w. een interjectie! - dan toch ontleend zijn aan de schilder E.L.G. Isabey?
D.v. Unnik.