De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die drie kilo andijvie.Inleiding.‘There are thus many pitfalls for the grammarian’ § 1. Toen we het syntagma Jan z'n boek behandeldenGa naar voetnoot1), zijn we uitgegaan van een soort minimum-verbinding. Daarna hebben we nagegaan tot welke grotere eenheden dat skelet uitgebouwd kon worden. We hadden evengoed het omgekeerde kunnen doen en onze kleine Jan z'n mooie nieuwe boeken en schriften als basis kunnen nemen, om dan daarna te zien welke delen kenmerkend waren voor het syntagma, en welke gemist konden worden. Deze keer hebben we een soort middenweg genomen. Omwille van de overzichtelijkheid hebben we niet het maximum als uitgangspunt gekozen. Het minimum (kilo's andijvie) leek ons om verschillende redenen evenmin geschikt om van uit te gaan; één daarvan was het feit dat die en drie in die drie kilo andijvie geen doodgewone voorbepalingen bleken te zijn zoals meestal. Wat zich in de titel als één enkel syntagma aandient, blijkt bij nader inzien in verschillende subtypes uiteen te vallen; we behandelen alleen de vier voornaamste daarvan: die drie kilo andijvie (3a 4a), die drie kilo aardappels (3a 4b), die drie kisten andijvie (3a 4a) en die drie kisten aardappels (3a 4b). (Met 3 en 4 worden bedoeld resp. het derde en vierde paradigma (kilo en andijvie dus); in § 6 en § 8 vindt men daarover nadere bizonderheden). We geven in hoofdzaak woordgroepleer; de zinsleer komt hier alleen ter sprake als dat voor de indeling van de paradigma's nodig blijkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het syntagma als geheel: die1 drie2 kilo3 andijvie4.Vormleer.§ 2. Verbindingen van zn + zn zonder voorzetsel daartussen, komen in het ABN vrij zelden voor. Een van hun merkwaardigste eigenschappen is hun hechte eenheid die bv. veel sterker is als die tussen zn en bn. Soms is het lastig om een kern en een bepaling te onderscheiden. Volgens een bekende werkhypothese van de Groot is elke woordgroep ‘òf nevenschikkend òf onderschikkend’Ga naar voetnoot2). Maar hoe controleren we of onze syntagma's daar niet mee in strijd zijn? Zowel die drie kilo als die andijvie kunnen ‘op zichzelf’ voorkomen; de weglaatbaarheid doet ons hier dus geen oplossing aan de hand. Gesteld dat de congruentie tussen de drie getallen volmaakt wasGa naar voetnoot3), kunnen vergelijkingen daartussen ons dan misschien laten zien, wat hier eventueel kern is en wat bepaling? Ik geef enkele voorbeelden als illustratie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier blijkt nu een duidelijk verschil tussen de paradigma's 3a en 3b. In zin 8 en 10 zou staat onmogelijk zijn, in zin 9 staan. Klaarblijkelijk zijn kist en kisten dus telkens kern van hun groep. Maar bij zin 2-3 en 5-6 durf ik geen enkele persoonsvorm te verwerpen: m.i. komen ze allebei voor. Het c-getal is hier kennelijk een eigenschap van de hele woordgroep; het stelt ons niet in staat om te zeggen of daarin al dan niet een kern onderscheiden kan wordenGa naar voetnoot1). Geeft het b-getal (dat van de voorbepalingen dus) ons het antwoord? Maar wie zal ons zeggen of het eerste woord in die drie kilo andijvie een voorbepaling is bij drie, kilo, andijvie, drie kilo of drie kilo andijvie? Is die hier soms genus-indicator? Dat lijkt een dwaze vraag, en misschien zal iedereen er direct op antwoorden: ‘Nee, die is getals-indicator, want kilo is een het-woord. De woordenboeken bevestigen het.’ Persoonlijk gebruik ik kilo als een het-woord, maar desondanks kan ik voor bepaalde dingen een dubbeltje de kilo betalen (naast het). Wil men dat de dialectisch noemen, dan ben ik niet a priori verontwaardigd. Maar hoe zit het dan met voorbeelden als geef me dat kilo spek maar even mee Hier kan men die toch moeilijk dialectisch noemen. Voor mijn gevoel geeft die kilo spek, dat kilo appelen en dat kilo spinazie nogal wat moeilijkheden. Er is een onmiskenbaar verband met dat spek, die appelen en die spinazie. Conclusie: de kern bij dat en die is in al deze voorbeelden vrij zeker niet kilo maar spek enz. Minder dubbelzinnig in genus-aangelegenheden is pond; het is altijd dat pond spek, dat pond appelen, dat pond spinazie. Toch zeggen we: die twee pond spek, die paar pond spek enz., ofschoon ook spek en paar allebei het-woorden zijn. We herinneren ons in dit verband het voorbeeld die paar jaar (t.o. dat paar en dat jaar), waar geen andere conclusie mogelijk scheen dan dat paar jaar als groep de kern vormde van dieGa naar voetnoot2). Ook in die drie pond spek zullen we dus woordgroepen als kern moeten beschouwen van die; van het cijfer de drie is hier immers geen sprake zodat ook drie zelf geen kern kan zijn. Al is die in de voorbeelden met pond duidelijk een b-meervoudsindicator, ook nu weten we dus nog niet of dit syntagma wel één kernwoord heeft. Ook zo'n drie pond spek brengt ons niet veel verder: zo'n geeft een b-enkel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voud aan zoals men weet en heeft dus waarschijnlijk weer een andere kern als die in die drie pond spek. Naast zulk spek staat zo'n (twee) pond spek; in het laatste syntagma kan pond evengoed kern zijn als pond spek. Met het b-getal komen we dus evenmin verder als met het a-genus. Het c-getal heeft ons dus tot dusver het beste geholpen om de eventuele kern van dit syntagma te vindenGa naar voetnoot1). In het bizonder bij de eerste twee types hiervan blijkt nogmaals de sterke eenheid van de samenstellende delen. Er was dus wél reden om niet met een minimum-syntagma van wal te steken! Intussen gelden de zojuist beschreven complicaties minder of helemaal niet voor de types (3b 4a) en (3b 4b). We krijgen per se: zo'n drie vaten bier kunnen er nog wel bij Aangezien zo'n vaten en zo'n bier uitgesloten zijn, kan alleen drie, drie vaten of drie vaten bier als kern van zo'n dienst doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betekenisleer.§ 3. In verreweg de meeste gevallen ligt het voor de hand om deze syntagma's een oppositie te laten vormen met voorzetsel-constructies:
De vormeigenschappen van de syntagma's uit de eerste en de tweede rij zijn niet gelijk (twee ons van heerlijke thee is bv. uitgesloten), en dat alleen al heeft betekenis-opposities tot gevolg, die we hier buiten beschouwing moeten laten zolang we het tweede syntagma niet bestudeerd hebben. We kunnen alleen zeggen dat de tweede rij ons lang niet zulke intieme bindingen laat zien tussen de twee zn als de eerste. Leerzaam zijn enkele gevallen die niet in het eerste rijtje ondergebracht kunnen worden, maar alleen in het tweede. Men kan dat zelf beoordelen:
Die enkele voorbeelden wijzen erop dat het eerste syntagma alleen mogelijk is bij ‘erg gebruikelijke, courante combinaties’ tegenover de ‘minder gebruikelijke en courante combinaties’ bij de voorzetsel-constructie, waar de toevalligheid een veel grotere rol speelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste en het tweede paradigma: die drie.Vormleer.§ 4. Waarom behandelen we de eerste twee paradigma's hier samen? Een paar voorbeelden laten ons het vlugst zien waar het probleem schuilt:Laten we nu het tweede paradigma weg, dan krijgen we die kilo andijvie: heel normaal ABN. Vervangen we daarin die door drie, dan zou dat laatste woord plotseling bij het eerste paradigma gaan horen: drie kilo andijvie. Maar welke zin heeft het dan nog om 1 en 2 van elkaar te onderscheiden? Toch is er een duidelijk functie-verschil tussen die twee, zoals we straks in de zinsleer nog zullen zien. We kunnen wel het eerste maar niet het tweede voorbeeld als ABN accepteren: geef me die kilo andijvie maar Ook in de woordgroep zelf blijkt dat die en drie niet bij hetzelfde paradigma horen; wat we tot dusver verwaarloosd hebben is het nulteken, de ‘open plaats’ als men wil. Niet alleen in de woordleer is dat nulteken van heel groot belang (vgl. bijv. boek-/boeken of ik leen-/ik leende), maar ook in de syntaxis. Het maakt een groot verschil of er tussen twee woorden geen derde staat omdat dat principiëel uitgesloten is (drie kilo) of omdat een bestaande mogelijkheid toevallig niet verwerkelijkt is (die - kilo). Die en drie blijven dus wel degelijk tot verschillende paradigma's behoren, en als we dat goed duidelijk willen maken, noteren we dat als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu zal men ook begrijpen waarom we een derde paradigma de naam 1ʹ2ʹ gegeven hebben. Het komt functioneel overeen met 1 + 2, want we kunnen niet zeggen: die hoeveel kilo andijvie hoeveel drie kilo andijvie. Paradigma 1 en 2 bevatten dus allebei een nulteken. Een combinatie van twee nultekens is alleen mogelijk bij het a-meervoud van 3b (- - kisten aardappels), maar buiten dit syntagma is de toestand precies zo. Verder beperken we ons tot een analyse van de paradigma's 1, 2 en 1ʹ2ʹ afzonderlijk.
Paradigma 1. Met behulp van de zinsleer kunnen we aantonen dat het in drie stukken uiteenvalt. Groepen met een woord uit 1a kunnen in het volgende zinstype twee verschillende plaatsen krijgen, die uit 1b maar één:
Dat welke bij 1a noch bij 1b onder te brengen is, is zonder meer duidelijk. Het kan geen van de twee plaatsen krijgen waar 1a zich thuis voelt: in enkelvoudige zinnen staat het altijd voorop. Het staat dus tegenover 1a + 1b die tenminste nog één plaats met elkaar gemeen hebben. Nog een tweede vormoppositie vinden we op deze plaats: 1a en 1b zijn beperkt tot de niet-vragende intonatie, terwijl 1c alleen bij de vragende voorkomt. Heeft de Groot gelijk als hij zegt ‘dat de laag van de intonatie domineert over die van de woorden’Ga naar voetnoot1), dan is dat een laatste argument om de indeling te geven zoals we dat gedaan hebben.
Paradigma 2. Dubbelzinnig is het voorbeeld: geef me nog maar een derde kilo andijvie. De betekenis kan zijn ‘⅓ kilo’ of ‘voor een derde keer 1.000 gram’. Het belangrijkste verschil tussen de twee ligt in de aan- of afwezigheid van een syntactisch nulteken: geef me nog maar - een derde kilo andijvie. Die open plaats ontbreekt in het tweede geval, zoals men kan zien. De dubbelzinnigheid is dus vooral grafisch. We hoeven wel nauwelijks op te merken dat ⅓ in z'n geheel bij het tweede paradigma hoort, terwijl in het andere geval een bij 1b en derde bij 2 ondergebracht moet worden. Daarmee komen we aan een verdere verdeling van dit paradigma. Het al dan niet dulden van een nulteken voor zich, geeft een onderscheiding in twee groepen:
De hoofdtelwoorden zouden we dus bij paradigma 2a kunnen rekenen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl de rangtelwoorden samen met paar voorlopig in een tweede groep belandenGa naar voetnoot1). Toch blijft paar niet lang in dat vreemde gezelschap. Opnieuw maakt de zinsleer duidelijk onderscheid tussen groepen met die paar kilo en die derde kilo. Om volledig te zijn geven we ook nog even de voorbeelden met 2a:
Paradigma 1 2ʹ. In elk geval moeten we hoeveel (1ʹ2ʹa) weer scheiden van zoveel (1 2ʹb), vanwege het feit dat het eerste woord altijd aan de vragende intonatie gebonden is, terwijl het tweede onder allebei de intonaties voor kan komen. - Voor zover ik na kan gaan, is er geen functie-verschil tussen de ‘fonetische varianten’ [hu.vəl,zo.vəl] en [hu :ve:l,zo:ve:l]Ga naar voetnoot3).
Nevenschikkende woordgroepen.
Ook hier kunnen we onmogelijk alles behandelen. Bij alle subtypes komen zulke groepen voor; we zullen in hoofdzaak enkele voorbeelden van elke soort geven:
Elke helft van de nevenschikkende woordgroep krijgt gewoonlijk een tegenstellings-accent; als die helft uit één woord bestaat kan dat nooit een, m'n, je enz. zijn. Bestaat die helft uit meer als één woord, dan zijn die onbeklemtoonde vormen sóms mogelijk: een hele en een halve kist thee Een apart onderzoek moet uitmaken of combinaties mogelijk zijn als die drie en zo'n twee kilo andijvie (dus 1a, 2a en 1b, 2a) enz. Ik vermoed van niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betekenisleer.§ 5. Paradigma 1. De grammatische categorie die dit paradigma vertegenwoordigt, is eenvoudig die van de eerste voorbepalingen. Het zijn voornaamwoorden en lidwoorden zoals men ziet. Hoogstwaarschijnlijk hebben ze een betekeniselement met elkaar gemeen, maar het lijkt me erg moeilijk om dat te omschrijven zonder in zinloze algemeenheden te vervallenGa naar voetnoot1). Minder moeilijkheden leveren de betekenis-opposities tussen de ondercategorieën: (1a + 1b)/1c = ‘er is niet per se onzekerheid’ / ‘er is wél per se onzekerheid’. Dat ‘per se’ is als toevoeging onmisbaar omdat ook een nietvragende zin onzekerheid uit kan drukken, bv. door het gebruik van woorden als misschien e.d. De oppositie tussen 1a/1b lijkt ons het best weergegeven met ‘bepaaldheid’ / ‘onbepaaldheid’; dat sluit dus aan bij de oude termen bepaald en onbepaald lidwoord.
Paradigma 2. Hier krijgen we ongeveer het volgende: 2a/2b/2c = ‘mathematisch vast staande som’/‘mathematisch niet vaststaande som’/‘element uit een mathematische reeks’.
Paradigma 1ʹ2ʹ. Laten we de oppositie tussen 1ʹ2ʹa en 1ʹ2ʹb voorlopig maar alleen aangeven als ‘naar de grootte van een hoeveelheid vragend’/‘de grootte van een hoeveelheid aangevend’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het derde paradigma: kilo.Vormleer.§ 6. Paradigma 3a. Hierbij horen gewichtseenheden (kilo, pond, ons, gram enz.), inhoudseenheden (liter, mud, ton enz.), oppervlakte-eenheden (bunder, morgen, roe enz.) en lengte-eenheden (meter, el, centimeter enz.). Woorden als decimeter zou ik nog tot het ABN willen rekenen, maar decagram of decameter horen als regel wel tot de bizondere stijl. - Sommige woorden uit dit paradigma zijn tot enkele ‘vaste uitdrukkingen’ beperkt: drie riem papier, vijf cent gist (drop) enz. Het hele paradigma is ongevoelig voor het a-getal. Woorden als jaar en uur mogen er niet bij gerekend worden omdat ze er functioneel te sterk van verschillen; men ziet dat duidelijk aan voorbeelden als: vijf jaar mijnen vegen Al die combinaties zijn bij die drie kilo andijvie uitgesloten. Hoe staat het met ik heb nog vijf jaar salaris tegoed? We hebben bij salaris immers niet met een ww te maken maar met een ‘gewoon’ zn. Op het eerste gezicht zou men het misschien bij paradigma 4a willen rekenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(spek, andijvie enz.) maar het verschilt ervan doordat het buiten dit syntagma wel degelijk gevoelig is voor het a-getal. Verkleinwoorden kunnen geen van alle deel uitmaken van dit paradigma: het is altijd drie kilotjes spek, vier maatjes brandewijn, twee onsjes thee enz. Alleen paradigma 1 en 2 kunnen voorbepaling zijn bij kilo: die drie afgewogen kilo spek is onmogelijk. Nabepalingen in de gewone zin van het woord komen evenmin voor. Wél is er een combinatie mogelijk met de gescheiden woordgroep een.... of drie enz. (een pond of vijf andijvie). Zowel binnen als buiten dit syntagma mag het ‘omklemde’ woord dan geen voorbepalingen hebben: een grote kist of drie is uitgesloten. Voor nevenschikkende woordgroepen met dit paradigma, verwijzen we naar het eind van § 4.
Paradigma 3b. In tegenstelling met 3a zijn de woorden uit 3b allemaal gevoelig voor het a-getal. Het paradigma is hier ook veel uitgebreider; enkele van de bekendste woorden eruit zijn: troep, kudde, soort, hoop, massa, stapel, doos, mand, soort, boeket, bos, kist, kast, stal, stel, vat, bord, schaal, kopje, schoteltje, emmer, kistje, fles, schip, wagon, zij, blik, blok, kruiwagen, handje, klontje, kluitje, rij enz. Woorden als bladzij of regel reserveren we weer liever voor een onderafdeling, voornamelijk vanwege de bezwaren bij het vierde paradigma; hetzelfde geldt voor stad, eiland, zaak enz., zoals men ziet uit de functie-verschillen tussen:
Paradigma 3b - v (de voorbepaling van 3b). In tegenstelling met 3a zijn de woorden uit 3b allemaal voorbepaalbaar (afgezien nog van 1 en 2 dus). In groep a hieronder heerst dezelfde voorbepaalbaarheid binnen en buiten dit syntagma, in β en γ niet:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al die voorbepalingen uit de laatste rij van γ zijn vormbijvoeglijk bij het derde paradigma: ze geven het genus ervan aan. Bij de nabepaalbaarheid is de toestand gelijk aan die bij 3a. Nevenschikkende woordgroepen. Die hebben hier dezelfde vorm als bij 3a, terwijl 3b nog minstens één type meer kent: vijf flessen en flesjes cacao, vier kisten of vaten zuurkool, twintig emmers en kisten onkruid enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betekenisleer.§ 7. Paradigma 3a. De betekenis daarvan omschrijven we dunkt me het best als ‘gebruikelijke, courante, “abstracte”, mathematisch precies bepaalde meeteenheid’. (We zullen straks bij 3b met het oppositie-element kennis maken.) Zo is vijf cent gist voor mij de maat waarmee ik gist koop: dat gaat niet per meter of per gram, maar per vijf cent (enz.). Het zou niet in m'n hoofd opkomen om hier een andere maat te gebruiken, ook al doen andere mensen dat misschien wel. Omgekeerd zal ik ook nooit een winkel binnengaan en om f1.85 goudrenetten vragen, want de gebruikelijke eenheid in de appelhandel is nu één keer het gewicht. ‘Concrete’ meeteenheden worden in dit paradigma niet geduld: waar staan die drie literfles brandewijn? is uitgesloten. Zo betekent ook waar staat die liter melk? niet ‘waar staat die litermaat, gevuld met melk?’, maar ‘waar staat die 1.000 cc melk?’ Daarbij is het volmaakt onverschillig of die hoeveelheid zich in een litermaat bevindt, in een wijnfles, een kan, een schaal, een glas of een emmer. Van het al besproken kilotje merken we eveneens op dat het geen preciese meeteenheid is. Het betekent immers zoveel als ‘bijna 1.000 gram’, ‘1.000 gram: een hoeveelheid die een rijke boer toch makkelijk kan missen’, ‘1.000 gram: een hoeveelheid die in ons grote gezin vlug opgepeuzeld is’ enz. Daarmee is weer niet gezegd dat alle abstracte meeteenheden deel uitmaken van dit paradigma; we hebben al gezien dat dat bij bv. maatje (‘100 cc’) niet opging. Paradigma 3b. Hier is dan het tweede lid van de betekenis-oppositie: ‘gebruikelijke, courante, “concrete”, mathematisch niet precies bepaalde meeteenheid’. Drie liters melk zijn net als drie emmers water ‘drie min of meer gevulde holle voorwerpen’; drie kilo's spek zijn ‘drie aparte stukken van elk ongeveer 1.000 gram’ enz. Een kist andijvie zal meestal wel bepaalde standaard-afmetingen hebben, en daarom bij benadering op de veiling als maat gebruikt kunnen worden. Maar ik zou hem toch niet graag kopen voordat ik wist hoe vol hij precies was of hoeveel kilo erin zat. Een kind dat een kluitje dadels van z'n moeder mag nemen, zal er wel voor zorgen dat het de grootste pakt die het vinden kan: het maakt gebruik van de speelruimte die de vaag bepaalde meeteenheid kluitje biedt. We weten heel goed dat een bordje bouillon veel meer bevat als een kopje van dat vocht, maar zulke dingen bestellen blijft in elk restaurant een kwestie van goed vertrouwen. Zo zorgt de grootte van de ziel van een fles ervoor dat kopers van een fles wijn flink bedrogen kunnen worden zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ze de winkelier wat kunnen maken. Vandaar dat literflessen en halveliterflessen hier een stokje voor zijn komen steken, door leentjebuur te spelen bij het paradigma van de eerlijkheid: 3a. Wie een kist andijvie en drie flessen melk koopt ziet in de gedwongen gelijktijdige aanschaffing van stukken hout en glas een noodzakelijk kwaad. Misschien is de omhulling waardeloos (zoals bij blik), misschien is het de gewoonte dat de koper er statiegeld voor moet betalen en dat later weer terugkrijgt. Maar het gaat bij al die dingen om het vierde paradigma: daar ligt semantisch het zwaartepunt. Het derde is een onmisbaar kwaad: de maataanduider die erbij op de koop toegenomen wordt. Als een arbeider van z'n uitvoerder drie kruiwagens zand in een kuil moet gooien, verwacht niemand dat de materiaal-inventaris na afloop met drie stuks verminderd zal zijn. Een kruiwagen zand is dus niet ‘een kruiwagen + de hoeveelheid zand die erin gaat’, maar ‘een bepaalde hoeveelheid zand + (als het niet anders kan) tijdelijk de kruiwagen’. Paradigma 3b-v. We moeten ons hier bepalen tot de opmerking dat voltooide deelwoorden en stofnamen blijkbaar in β een zekere rol spelen. Het is voorlopig te moeilijk om over de betekenis van die twee soorten veel te zeggen. Bij 3b-vγ speelt ook het vierde paradigma een semantische rol; daarom zullen we daar in § 9 nog even op terug komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vierde paradigma: andijvie.Vormleer.§ 8. Vanaf het begin van dit artikel hebben we bij dit paradigma twee ondergroepen onderscheiden. Ofschoon alle woorden eruit ongevoelig zijn voor het a-getal, zijn de woorden uit 4b (aardappels, eieren enz.) het buiten dit syntagma niet; die uit 4a zijn het normaal ook daarbuiten (vlees, spek enz.). Het type kip, vis enz. bespreken we niet. Het enigste vormkenmerk waarop we die indeling kunnen baseren is het b-getal bij één soort indicatoren voor zover ik zie, alsmede het a-genus:
Practisch alle zn horen of bij 4a of bij 4b. Een stel eigennamen vallen er buiten (maar die vormen geen grammatische categorie); datzelfde is het geval met woorden als vastberadenheidGa naar voetnoot1) die ongevoelig zijn voor het a-getal, maar niettemin geen ‘stof’ betekenen. De voorbepaalbaarheid van dit paradigma is normaal, afgezien van het feit dat eerste voorbepalingen uitgesloten zijn: drie kilo heerlijk vet spek Bij de nabepaalbaarheid zijn maar weinig verschillen met de mogelijkheden buiten dit paradigma: drie kilo heerlijk vet spek van onze eigen varkens enz. Alleen kunnen we het hele syntagma maar een enkele keer ‘aan zichzelf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vastknopen’: stapels kisten en kisten druiven geven stapels kisten druiven waarin stapels kern is bij kisten en kisten weer bij druiven: er stond me daar toch een stàpel kisten drúiven! Zo ook massa's flessen wijn, hopen flesjes odeur, rijen borden soep enz. De kern stapel(s) enz. krijgt zelden een andere voorbepaling voor zich als een. Nevenschikkende woordgroepen. Hebben een appel, een ei enz. het c-enkelvoud, een appel en een ei is c-meervoudig, net als appels of eieren. Daaruit mogen we niet concluderen dat een appel en een ei ook binnen dit syntagma gelijkwaardig is aan appels of eieren: het merkwaardige geval doet zich voor dat een pond appel en peerGa naar voetnoot1) niet mogelijk is. Ik meen dat we die eigenaardigheid in de volgende regel mogen formuleren: als nevenschikkende woordgroepen zijn in het vierde paradigma alleen combinaties mogelijk van woorden die ook elk afzonderlijk bij dat paradigma kunnen horen: een zak tarwe en gerst naast een zak tarwe en een zak gerst enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betekenisleer.§ 9. De twee formele verschillen tussen de woorden binnen het vierde paradigma en dezelfde daarbuiten, bepalen ook helemaal hun betekenisoppositie: het uitgesloten zijn van de a-getals-oppositie en de afwezigheid van eerste voorbepalingen. Misschien omschrijven we het semantische gevolg daarvan voorlopig het best als volgt: ‘het genoemde doet zich sterk voor als een massa, als iets waarvan alleen de hoeveelheid ons interesseert en niet de vorm, als iets waarin de onderscheiding in individuen misschien wel mogelijk, maar zeker niet belangrijk is’. De betekenis-oppositie tussen 4a en 4b dient niet in dit spraakkunst-onderdeel besproken te worden, maar in de afdeling die de getallen bespreekt. Tot slot nog een opmerking over de kwestie die al bij het derde paradigma ter sprake kwam. In § 6 hebben we de vormleer behandeld van paradigma 3b-vγ. De vraag is, wat die bn in betekenis met elkaar gemeen hebben. Al kunnen we die hele kwestie hier niet volledig behandelen, we kunnen er wel een enkele opmerking over maken. In het vlak van de betekenis heeft dit paradigma (dampend, heerlijk, heel slap enz.) natuurlijk alleen betrekking op het vierde paradigma (aardappels, koffie, thee enz.), of beter nog op 3 + 4. De betekenis is telkens: ‘een hoeveelheid koffie die een kopje groot is, dié is lekker’, ‘een hoeveelheid thee die een potje groot is, dié is slap’ enz. Daartegenover is de betekenis van een kopje heerlijke koffie, een potje hele slappe thee enz. toch iets anders genuanceerd: ‘een kopje, gevuld met een vloeistof, nl. “heerlijke koffie”’ enz. M'n voorlopige indruk is dat de volgende voorbeelden uitgesloten zijn:
De twee types een lekker koud glas melk + een glas lekkere koude melk hebben (in tegenstelling met andere bn) vooral de betekenis ‘“prettige gevoelswaarde”’ / ‘“geen prettige gevoelswaarde”’. We hebben m.i. weinig moeite om te zeggen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slot.§ 10. De hier behandelde syntagma's vormen vrijwel een aaneengesloten geheel met niet te grote omvang. Zoiets is bizonder geschikt om ons te oefenen in de moeilijke techniek van de spraakkunst-beschrijving. De ervaring leert dat nominale groepen ons het minst in aanraking brengen met de onoverzienbare complicaties van de zinsleer, en dat is voor de beginneling een niet te onderschatten voordeel. Dat we bij dit soort werk fouten blijven maken, is onvermijdelijk. Hoofdzaak is evenwel dat we al doende leren. Het is niet overdreven om te zeggen dat het taalsysteem buitengewoon gecompliceerd is, maar dat mag in geen geval reden zijn voor défaitisme: ‘We weten het niet en we zullen het ook nooit weten’. Als elk kind er immers in slaagt om in verloop van enkele jaren verreweg het grootste deel van dat systeem te beheersen, dan moeten ook onze pogingen op de lange duur succes hebben! Eindhoven, 1952. P.C. Paardekooper. |
|