De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Een opvoering van Bredero's Moortje in 1689 en 1691.Het is bekend dat de belangstelling voor Bredero in de achttiende eeuw aanzienlijk verslapte en zelfs nagenoeg geheel verdween. Mocht er in 1678 nog een herdruk van zijn verzamelde werken verschijnen, daarna werd alleen nog de Spaanschen Brabander een nieuwe druk waardig gekeurd, n.l. in 1696, 1705, 1720 en 1729Ga naar voetnoot1). De herinnering aan Bredero werd voorlopig opgeborgen in lijvige encyclopedieën, en we moeten tot 1694 teruggaan, om nog een laatste glimp van waardering voor Bredero op te vangen. Toen schreef n.l. Casparus Commelin in zijn ‘Beschrijving der Stadt van Amsterdam’, dat ‘het zien vertoonen of hooren lezen’ van Bredero's Moortje voor oudere mensen nog steeds een groot genot was, vooral vanwege de beschrijving van de hallen, markten en visbankenGa naar voetnoot2). Uit diezelfde tijd is ons nog een ander getuigenis omtrent de opvoering van Moortje bewaard, en daaruit blijkt dat het relaas van Kackerlack over zijn tocht langs de Amsterdamse markten etc. juist werd weggelaten. Dit behoeft natuurlijk niet in strijd te zijn met Commelin's mededeling, want er zullen in zijn tijd wel meer opvoeringen van het Moortje hebben plaats gevonden, waarbij de scène van Kackerlack gehandhaafd bleef. Hoe het ook zij, het exemplaar van het Moortje (uitgave van 1663) dat zich in het bezit van de Gemeente-Bibliotheek te Rotterdam bevindt, laat ons zien, hoe dit toneelspel in de jaren 1689 en 1691 werd opgevoerd. Voorin staat n.l. geschreven: NB J.H.W. Unger maakt in zijn Bibliographie melding van dit exemplaarGa naar voetnoot3), en zegt ten aanzien van die ‘veranderingen en verkortingen’, dat ‘die wellicht van de hand van J. Koenerding of D. Lingelbach zijn’. Want, voegt hij er aan toe, ‘daar in die jaren het bestuur van den Schouwburg aan genoemde twee personen was toevertrouwd, ligt het voor de hand te veronderstellen, dat de veranderingen door een van hen zijn aangebracht’. Tot nog toe werd op deze kwestie niet verder ingegaan. Toch is het interessant de bedoelde wijzigingen en coupures eens wat nader te beschouwen. Ze bepalen zich inderdaad zoals Unger opmerkt, ‘tot het wegnemen van aanstootelijke woorden of verkorten van langdradige gedeelten’. a. ‘aanstootelijke woorden’.
Vrs 3 en 4: Of wil 'k myn sotte lust met reden nu besnoeren
En vlieden het bedroch der afgherechter hoeren.
| |
[pagina 228]
| |
veranderd in: Of wil 'k myn sotte lust en losse drift mistrouwen
En vlieden het bedroch der afgherechter vrouwen.
Vrs 7 en 8: ............ en loopt bij andere pollen
Ick weet niet hoe ick wil, soo is myn kop op rollen
gewijzigd in: ............ en doet haar elders haalen,
Ick weet niet hoe ick wil, soo is mijn hoofd aan 't maalen.
Vrs 1034 en 1035: Hy was mijn op het lijf, eer ick het sach, of wist,
Ick hadde anders in een steegjen eens ghepist.
werd tot: Hy was mijn op het lijf, eer dat ick was (?) verdacht,
'k Had anders hem gemyt, noch ook niet ingewagt.
enz.
b. ‘langdradige gedeelten’. In totaal zijn ongeveer 1200 versregels weggelaten, dat is dus ruim ⅓ gedeelte van het hele blijspel. De coupures omvatten o.a.: de klaagzang over de gierigheid (vers 211 t/m 226), de beschrijving van de koopmanszoon op het kantoor (vers 497 t/m 524), het gedeelte waarin Katryntje haar levensgeschiedenis vertelt en waarin Kackerlack verhaalt van zijn tocht langs de hallen, markten en visbanken (vrs 531 t/m 755), het relaas van Reynier over het gesprek met zijn vrienden (vrs 1444 t/m 1534), Writsaarts vrij uitvoerig verhaal over zijn wandaad (vrs 1654 t/m 1693), de herinneringen van de oude Geertruy (vrs 2625 t/m 2678), en het verslag van de ijsvreugde etc. door Lambert (vrs 2879 t/m 2992). Dr. J. Prinsen JLzn heeft er op gewezen, dat in de lof die Andries Pels in zijn in 1681 voltooide ‘Gebruik en Misbruik des Tooneels’ Bredero toezwaait - ‘een geest, wiens wedergade in scherts en boertigheden, nabootzende de zwier van de oude platte zeden en de onbeschaafdheid van de straattaal te Amsterdam, nooit vóór hem is geweest of sedert na hem kwam’Ga naar voetnoot1) - reeds ‘tevens de blaam van den paladijn der nieuwe beginselen’ ligt,Ga naar voetnoot2) maar deze beide opvoeringen van het Moortje houden m.i. toch al een scherpere veroordeling in, een veroordeling die in de achttiende eeuw tot verwerping zou leiden. Bredero werd in 1689 en 1691 nog wel opgevoerd, ja, doch met een onverholen critiek op zijn ongekuiste taal en met weglating van de beste realistische gedeelten, als niet geschikt voor het toneel. J.C. van Holten. |
|